ECLI:NL:RBMNE:2025:5075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
16/385104-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van witwassen en gebruik van valse identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van ongeveer 210.000 euro, alsook van het gebruik maken van een vals Roemeens rijbewijs en het voorhanden hebben van een valse Roemeense identiteitskaart. De verdachte, geboren in Polen, was niet verschenen op de zitting en had zich niet door een advocaat laten vertegenwoordigen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het witwassen van een groot geldbedrag, dat op 15 november 2022 in Amersfoort werd aangetroffen in de auto waarin hij en een medeverdachte zich bevonden. De rechtbank oordeelde dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond, aangezien de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met een ander het geldbedrag voorhanden had, wetende dat het afkomstig was uit enig misdrijf. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van een vals identiteitsbewijs en een valse identiteitskaart voorhanden had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen grote geldbedragen en valse documenten verbeurd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/385104-24
Verstek
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] (Polen),
vertrokken onbekend waarheen,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 25 augustus 2025.
Op de zitting was aanwezig de officier van justitie: mr. R. Craenen. De verdachte is niet verschenen en heeft zich ook niet door een advocaat laten vertegenwoordigen.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1
op 15 november 2022 in Amersfoort, samen met een ander, een contant geldbedrag van ongeveer € 210.000 (eenvoudig) heeft witgewassen;
feit 2
op 15 november 2022 in Amersfoort opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals nationaal rijbewijs van Roemenië;
feit 3op 15 november 2022 in Amersfoort een valse nationale identiteitskaart van Roemenië heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
De rechtbank oordeelt dat feit 1 (witwassen), feit 2 (gebruik maken vals rijbewijs) en feit 3 (voorhanden hebben valse identiteitskaart) zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewijsmiddelen die in
bijlage IIvan dit vonnis staan.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.2.2.
Bewijsoverwegingen
[medeverdachte] is als medeverdachte in deze zaak aangemerkt. De zaak tegen de verdachte en de medeverdachte zijn gelijktijdig bij deze rechtbank aangebracht. Deze rechtbank heeft – in een andere samenstelling – op 3 juni 2025 vonnis gewezen in de zaak van de medeverdachte. [1] De rechtbank zal in de zaak van deze verdachte, voor zover de rechtbank tot hetzelfde oordeel komt, aansluiten bij de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van [medeverdachte] .
Feit 1 - witwassen
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, toch bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting blijkt dat de politie op 15 november 2022 een Audi staande hield, waarvan de verdachte de bestuurder was en de medeverdachte de bijrijder. Op het moment dat de politie de auto wilde doorzoeken, namen zowel de verdachte als de medeverdachte een tas uit de auto mee. In de rugtas van de verdachte en de schoudertas van de medeverdachte bleken grote contante geldbedragen te zitten, onder meer in coupures van € 50, € 100 en € 200. Ook werd in een (plastic) zak op de achterbank van de auto een groot contant geldbedrag aangetroffen, in coupures van € 50 en € 200. Het op deze wijze vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag (in totaal ongeveer € 210.000) is hoogst ongebruikelijk in het geval dat het geld op legale wijze zou zijn verkregen.
De politie heeft daarnaast onderzoek verricht naar de legale inkomsten van de verdachte en de medeverdachte. Uit een rechtshulpverzoek is gebleken dat in Polen van de verdachte over 2020 geen legaal inkomen en over 2021 nauwelijks inkomen bekend is en dat hij geen onroerend goed of overige hypothecaire vermogensbestanddelen op zijn naam heeft staan. Ook van de medeverdachte is geen legaal inkomen bekend dat dergelijke grote contante geldbedragen kan verklaren.
Daar staat tegenover dat in de telefoon van de medeverdachte berichten en foto’s zijn gevonden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte zich in Nederland bevonden met het doel om een partij verdovende middelen te kopen en dat het geld daarvoor bestemd was. Het vermoeden van een criminele herkomst van het geld wordt daarbij versterkt door de omstandigheid dat het, na de aanhouding van de verdachten en inbeslagname ervan, door niemand is opgeëist.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook het vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
Gelet op het bovenstaande mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij in auto’s handelt en dat hij hiermee het aangetroffen geld heeft verdiend. Hij had het geld bij zich om dure auto’s te kopen. Op de vraag of de verdachte kon aantonen dat het geld een legale herkomst heeft, antwoordde de verdachte dat hij een bedrijf heeft maar dat dit geen officieel bedrijf is omdat hij geen belasting wil betalen. Op de vraag of de verdachte papieren heeft van de auto’s die hij inkoopt en verkoopt, antwoordde de verdachte dat hij niet wist hoe hij dat kon aantonen. Volgens de verdachte was de medeverdachte mee om als zijn tolk op te treden bij de aankoop van auto’s. De medeverdachte verklaarde bij de politie echter dat hij naar Nederland was gekomen om zelf een bedrijf te starten.
De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte voor de herkomst van het geldbedrag weinig concreet en in zijn geheel niet verifieerbaar. De resultaten van voormeld onderzoek door de politie naar de vermogenspositie en inschrijvingen in handelsregisters van de verdachte in Polen kunnen worden gezien als een bevestiging van de verklaring van de verdachte dat hij geen officieel bedrijf runt (omdat hij geen belasting wil betalen). Maar juist dan ligt het op de weg van de verdachte om met een concrete onderbouwing te komen van zijn stelling dat hij met legaal geld in auto’s handelt. Die onderbouwing is er niet. De verdachte is ook niet naar de zitting gekomen om een nadere verklaring over de herkomst van het geldbedrag af te leggen. De verklaring van de verdachte is dus niet aannemelijk geworden. De tegenstrijdigheden in zijn verklaring en die van de medeverdachte zijn zelfs aanleiding te twijfelen aan het waarheidsgehalte van het verhaal van de verdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat als het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420 bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. Vereist is dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de omvang van een geldbedrag). Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met zijn mededader feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen. [2]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte en de medeverdachte voorafgaand aan hun aanhouding op 15 november 2024 samen in een auto reden. In die auto werd na stilhouden door de politie een grote som geld aangetroffen in grote coupures (verdeeld in bundels met elastiekjes) in een plastic tas op de achterbank van de auto. De rechtbank leidt uit de vindplaats af dat de plastic tas in het zicht lag. Op het moment van uitstappen uit de auto droegen de verdachten ieder een tas bij zich. Door verbalisanten werd in zowel de rode tas van de medeverdachte als de zwarte schoudertas die de verdachte bij zich droeg een grote hoeveelheid contant briefgeld aangetroffen. In de rode tas van de medeverdachte bevonden zich onder meer stapels met biljetten van € 50 en € 200, die op dezelfde wijze met elastiekjes waren verpakt als de coupures (van dezelfde grootte) in de aangetroffen plastic zak op de achterbank. In de schoudertas van de verdachte bevonden zich onder meer stapels met biljetten van € 50 en € 20. Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat beide verdachten zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van de geldbedragen, dat zij daarover samen de feitelijke macht hebben kunnen uitoefenen en dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten die was gericht op het voorhanden hebben van het contante geld.
Verbergen/verhullen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat door de verdachte(n) één of meer handelingen zijn verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van het geld. Het enkel aantreffen van een (plastic) tas met geld in een auto is daarvoor onvoldoende. [3] De rechtbank zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte en de medeverdachte het ten laste gelegde geldbedrag samen voorhanden hebben gehad, dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte en de medeverdachte dit ook wisten. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1op 15 november 2022 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 210.000 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat het bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 2op 15 november 2022 te Amersfoort opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationaal rijbewijs van Roemenië, van de categorie B en C, met het nummer [nummer 1] , op naam van [A] , door voorgenoemd document te tonen aan de Politie eenheid Midden-Nederland;
feit 3op 15 november 2022 te Amersfoort een reisdocument, te weten een nationale identiteitskaart van Roemenië, met documentnummer [nummer 2] , op naam van [A] , waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals was, voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1
het medeplegen van witwassen;
feit 2
opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
feit 3een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is.
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, op.
Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. De rechtbank kan ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het strafblad, meewegen. De rechtbank heeft verder gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij de straf heeft bepaald.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, namelijk ongeveer € 210.000. Door witwassen wordt de integriteit van
het financiële en economische verkeer aangetast. Witwassen draagt ook bij aan de instandhouding van criminaliteit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. De verdachte heeft daar met zijn handelen een bijdrage aan geleverd.
Daarnaast heeft de verdachte een vals rijbewijs gebruikt en een valse identiteitskaart voorhanden gehad. In het maatschappelijk en economisch verkeer moet kunnen worden vertrouwd op officiële door overheidsinstanties uitgegeven documenten. De verdachte heeft dit vertrouwen aangetast. De rechtbank vindt het extra kwalijk dat de verdachte het rijbewijs daadwerkelijk heeft getoond aan de politieagenten die hem controleerden. Hiermee heeft de verdachte een effectieve identiteitscontrole verhinderd.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 15 juli 2025. De verdachte is in Nederland niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit neemt de rechtbank niet in strafverhogende of strafverminderende zin mee.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor fraude met benadelingsbedragen tussen de € 125.000 en € 250.000 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden. Het oriëntatiepunt voor het bezit van een vals identiteitsdocument is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Voor het gebruik maken van een vals rijbewijs bestaat geen (apart) oriëntatiepunt.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten en de hoogte van het witgewassen bedrag kan niet anders
worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar het hierboven uiteengezette strafkader, en naar straffen die andere rechtsprekende instanties in vergelijkbare zaken hebben opgelegd. De rechtbank vindt dan een gevangenisstraf van 16 maanden passend.
Bij de strafvervolging is de redelijke termijn overschreden. Het uitgangspunt is een redelijke termijn van twee jaar waarbinnen een eindvonnis wordt uitgesproken . Deze termijn is in deze zaak gaan lopen op het moment dat de verdachte in verzekering is gesteld op 15 november 2022. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer acht maanden is overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit moet leiden tot een matiging van de op te leggen straf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat een vermindering van 10% als sprake is van een termijnoverschrijding van 6 tot 12 maanden. [4] De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf daarom matigen met 2 maanden.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de straf
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

6.In beslag genomen voorwerpen

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de in beslag genomen grote geldbedragen en valse documenten verbeurd te verklaren. De in beslag genomen kleine geldbedragen kunnen volgens de officier van justitie worden teruggegeven aan de verdachte.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de bij de verdachte in beslag genomen grote geldbedragen, namelijk € 1.714,85 (G3076356), € 150.000,- (G3076145) en € 3.250,00,- (G3076339) verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze geldbedragen is het onder 1 bewezen verklaard feit begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen Roemeense valse identiteitskaart op naam van [A] ( 3076454 ) en het in beslag genomen Roemeens vals rijbewijs op naam van [A] ( 3076458 ) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten begaan.
De rechtbank zal de zwarte iPhone (G3076245) ook onttrekken aan het verkeer. Op deze telefoon zijn foto’s en video’s aangetroffen van (vermoedelijk) drugs en valse reis- en identiteitsdocumenten. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan de verdachte van de in beslag genomen kleine geldbedragen, te weten € 24,40 (G3076359), € 5,83 (G3076357) en vreemde valuta 4 BJN (G3076360).

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.3 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • € 1.714,85 (G3076356) –
  • € 150.000,- (G3076145) –
  • € 3.250,00,- (G3076339) –
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • Roemeens rijbewijs ( 3076458 ) –
  • Roemeense identiteitskaart ( 3076454 ) –
  • zwarte iPhone (G3076245) –
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
  • € 24,40 (G3076359);
  • € 5,83 (G3076357);
  • Vreemde valuta 4 BJN (G3076360).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. G. Boonzaaijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 15 november 2022, te Amersfoort, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten een (contant) geldbedrag van (ongeveer)
210.000 euro, althans enig geldbedrag, (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen) misdrijf
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten een (contant) geldbedrag van (ongeveer) 210.000 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven
voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen) misdrijf;
feit 2hij op of omstreeks 15 november 2022 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het
Wetboek van Strafrecht, te weten een nationaal rijbewijs van Roemenië, van de categorie B en C, met het nummer [nummer 1] , op naam van [A] , door voorgenoemd document te tonen aan de Politie eenheid Midden-Nederland;
feit 3hij op of omstreeks 15 november 2022 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationale identiteitskaart van Roemenië, met documentnummer [nummer 2] , op naam van [A] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Bijlage II: Bewijsmiddelen [5]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Feit 1
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 november 2022 hebben wij een Audi met kenteken [kenteken] stilgehouden op de [straat] te Amersfoort.
Personalia
De bestuurder gaf op te zijn [A] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte] ). De bijrijder gaf op te zijn: [B] . [6]
Doorzoeken voertuig
Ik zag dat [A] en [B] voor de Audi gingen staan. Ik zag dat [A] op dat moment een zwarte schoudertas om had. Ik zag dat [B] een roodkleurig rugtasje bij zich droeg. Ik vond dit vreemd aangezien ze net uit een auto kwamen en daar genoeg ruimte was om de tassen neer te leggen.
Aanhouding verdachten
Ik zag dat [A] nog steeds de zwarte schoudertas om had. Ik opende de schoudertas. Ik zag direct een groot geldbedrag. Ik zag dat er meerdere briefjes van 50 euro en 20 euro opgevouwen in elkaar in de tas zaten. Ik zag dat de eurobiljetten met een elastiek ingebonden waren.
Ik zag dat [B] de roodkleurige rugtas in de Audi legde. Ik zag dat collega [C] de rode tas vanuit de Audi pakte en er in keek. Ik hoorde hem zeggen dat er in de rode tas ook een grote hoeveelheid contant briefgeld zat. Ik kreeg te horen dat het pakken met briefjes van 50 euro en 200 euro biljetten betrof.
Ik opende vervolgens het rechter achterportier van de Audi. Ik pakte een groene zak en zag dat ook hier meerdere stapels contant geld in lagen. Ik zag dat dit stapels met briefjes van 50 euro en stapels met briefjes van 200 euro waren. [7]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstandigheden: Aangetroffen in schoudertas
Goednummer: PL0900-2022340297-3076356
Object: Geld
Totale hoeveelheid: 7670 PLN
Bijzonderheden: 1 x 500 PLN, 18 x 100 PLN, 72 x 50 PLN, 70 x 20 PLN, 37 x 10 PLN. [8]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstandigheden: Geld werd aangetroffen in de zwarte schoudertas van verdachte [A]
Goednummer: PL0900-2022340297-3076339
Object: Geld (Biljetten)
Totale hoeveelheid: 3.250 EUR
Bijzonderheden: 2 x 10 euro, 49 x 20 euro en 45 x 50 euro. [9]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstandigheden: Geld werd in een groene zak aangetroffen op de achterbank van een Audi A7 met Pools kenteken [kenteken] .
Goednummer: PL0900-2022340297-3076145
Object: Geld (Biljetten)
Totale hoeveelheid: 150.000 EUR
Bijzonderheden: 600 biljetten van 50 euro en 600 biljetten van 200 euro. [10]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstandigheden: Aangetroffen in rode knapzak op de rug van [B]
Goednummer: PL0900-2022340297-3076336
Object: Geld (Biljetten)
Totale hoeveelheid: 55.000 EUR
Bijzonderheden: 300 x 50 euro, 200 x 100 euro, 100 x 200 euro. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 22 november 2022 werd een ARO verzoek naar Polen verzonden inzake informatie over de verdachten [B] en [verdachte] . Middels het ARO verzoek werd gevraagd om informatie over vermogensbestanddelen, waaronder onroerend goed, voertuigen, bankrekeningnummers en belastinggegevens op naam. Daarnaast werd verzocht om eventuele inschrijvingen bij het handelsregister en hypotheekgegevens.
[B]
heeft geen onroerend goed of overige hypothecaire vermogensbestanddelen op naam. Ook zijn er geen registraties bekend in het handelsregister.
[verdachte]
heeft geen onroerend goed of overige hypothecaire vermogensbestanddelen op naam. Ook zijn er geen registraties bekend in het handelsregister of Poolse KvK. [verdachte] heeft geen voertuigen op naam. [12]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Van een van de Belastingkantoren in Polen is een antwoord ontvangen met betrekking tot [verdachte] :
- Over 2020 heeft [verdachte] niet-agrarische bedrijfsactiviteiten opgegeven als bron van inkomsten, met een verlies van PLN 566,91;
- Over 2021 gaf [verdachte] inkomsten op uit loondienst: een inkomen van PLN 5806,06, inkomenskosten van PLN 900. Het Belastingkantoor ontving een vooruitbetaling van betaalde belastingen van PLN 800. [13]
Feit 2 en feit 3
De verdachte bekent dat hij feit 2 en feit 3, namelijk het gebruik maken van een vals rijbewijs en het voorhanden hebben van een valse identiteitskaart heeft gepleegd, zoals deze onder paragraaf 3.3 bewezen zijn verklaard. De verdachte is niet verschenen op de zitting. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
- het verhoor van de verdachte bij de politie op 15 november 2022; [14]
- een proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2022; [15]
- een proces-verbaal van bevindingen onderzoek identiteit [verdachte] van 16 november 2022. [16]

Voetnoten

2.vgl. ECLI:NL:HR:2024:112, r.o. 2.4.1 – 2.4.2
4.vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.2.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer 202301301059.1493, doorgenummerd pagina 1 tot en met 175. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
6.Pagina 62.
7.Pagina 63.
8.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pagina 28.
9.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pagina 34.
10.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pagina 30.
11.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pagina 32.
12.Pagina 164.
13.Pagina 168.
14.Pagina 85-90.
15.Pagina 62-64.
16.Pagina 92-93.