7.2.Nu de minister pas gedurende de beroepsprocedure doormiddel van de aanvullende motivering bekend heeft gemaakt waarom de persoonsgegevens van eiser zijn opgenomen in de FSV, slaagt deze beroepsgrond. De rechtbank zal onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ aangeven wat de gevolgen hiervan zijn.
8. Eiser herhaalt zijn verzoek dat hij ook inzage wil in zijn gegevens in de systemen die de Belastingdienst inhoudelijk raadpleegt of kan raadplegen als het gaat om de heffing van belasting bij personen.
9. De minister stelt in eerste instantie in het primaire besluit alleen te hebben gekeken in de FSV. Later, in het bestreden besluit, geeft de minister aan ook te hebben gekeken in de acht door eiser genoemde ‘applicaties en informatievoorzieningen’. Daarover stelt de minister dat systemen een tot en met zeven niet als applicatie of als informatievoorziening bestaan en dat voor systeem acht geen autorisaties zijn uitgereikt. In het verweerschrift legt de minister verder uit dat systemen een tot en met vijf en systeem zeven procesbeschrijvingen zijn.Dit zijn werk- of selectieprocessen/selectiemodules endaarin staan geen persoonsgegevens. Deze systemen vormen een trechter waar aangiften en andere gegevens van of over belastingplichtigen doorheen gaan. Het is niet mogelijk om inzage te geven in deze systemen, omdat deze systemen geen persoonsgegevens bevatten.
Over het systeem acht, ‘Databank auto’, wat een applicatie is, heeft de minister aangegeven dat daarin enkel de naam en de auto van de belastingplichtige stonden vermeld. Databank auto is in 2020 stopgezet en de autorisaties zijn ingetrokken. De minister heeft toegelicht dat dit systeem niet aan de eisen van de AVG voldeed. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting, gelet op deze uitleg, aangeven zijn verzoek ten aanzien van het systeem ‘Databank auto’ niet langer te handhaven. Ten aanzien van systeem nummer zes, ‘datafundament fraude risico indicatoren’, heeft de minister toegelicht dat dit zeer beperkt toegankelijk was en dat dit alleen met directe toestemming van de FIOD voor onderzoek ten behoeve van sommige (risicoselecte) processen mocht worden gebruikt. Dit systeem is destijds stilgelegd en hierop is begin juli 2020 een schoningsprocedure toegepast in verband met de bewaartermijnen. De minister heeft niet in dit systeem gekeken, omdat het zeer beperkt toegankelijk is en toestemming van FIOD nodig is. In deze zaak heeft de minister geen aanleiding gezien om erin te kijken, omdat er geen melding door eiser is gedaan van een op hem gericht FIOD onderzoek en er verder geen andere signalen in die richting waren. Hierover heeft eiser tijdens de zitting verklaard dat zijn compagnon wel is vervolgd voor faillissementsfraude, wat volgens eiser ook op hem kan uitwerken. Eiser is echter nooit met de FIOD in aanraking geweest. Ten aanzien van door de minister uit eigen beweging genoemde systeem negen heeft de minister toegelicht dat dit risicomodel nooit in gebruik is genomen. Hier zitten geen persoonsgegevens in.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op toelichting van de minister in het verweerschrift en ter zitting, er geen aanleiding is om te veronderstellen dat in de besproken systemen persoonsgegevens van eiser aanwezig zijn. De minister heeft duidelijk uiteen gezet wat voor ‘applicaties en informatievoorzieningen’ er zijn, waarom ze bestonden of bestaan en toegelicht waarom er wel of geen persoonsgegevens in zitten. Ook heeft de minister toegelicht waarom er geen aanleiding bestond om hierin te kijken of waarom het niet mogelijk was om hierin te kijken, zoals bij het ‘systeem datafundament fraude risico indicatoren’. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser merkt op dat de zoekslag heeft zich beperkt tot de meest gangbare systemen. Eiser vraagt zich af waar de minister zich op baseert wat de ‘meest gangbare systemen’ zijn. Eiser zou graag inzage willen in zijn persoonsgegevens in de systemen van de minister.
12. De minister heeft ter zitting – aan de hand van het verweerschrift – toegelicht dat is gekeken naar de privé en werk gerelateerde situatie van eiser. In dit geval is het zo dat eiser ondernemer is; dan ligt het voor de hand om bij een inzageverzoek bijvoorbeeld naar de loonbelasting, inkomstenbelasting, omzetbelasting en de daaraan gerelateerde systemen te kijken. De minister heeft uiteengezet dat er bij de belastingdienst 970 verschillende systemen en applicaties zijn, verdeeld in veertien domeinen, met daarin data van meer dan 13 miljoen burgers, ruim twee miljoen ondernemingen en 25.000 medewerkers.Het is volgens de minister ondoenlijk om daarin volledig inzage te geven hierin.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is de toelichting van de minister over het zoeken in de meest voor de hand liggende systemen navolgbaar en is het begrijpelijk dat de minister – gelet op de hoeveelheid aan systemen – enkel daarin heeft gezocht. De minister heeft aangegeven dat de persoonsgegevens van eiser alleen zijn aangetroffen in de FSV, zoals ook blijkt uit de overgelegde stukken. De namen van alle systemen van de belastingdienst vallen niet onder het inzageverzoek. Met de gegeven toelichting van de minister is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat eiser in een ander systeem voorkomt dan de FSV. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser vraagt in beroep om inzage van zijn persoonsgegevens in het Risico Analyse Model. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2022.
15. De rechtbank overweegt dat de minister in het verweerschrift heeft aangegeven dat hij dit verzoek aanmerkt als een nieuw inzageverzoek. Het onderzoek naar dit datasysteem loopt nog, daarom kan nu aan eiser geen inzage worden gegeven. Zodra dit onderzoek klaar is, zal de minister een beslissing nemen op dit verzoek. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven hiermee akkoord te gaan, de rechtbank zal zich hier daarom verder niet over uitlaten.
Geautomatiseerde besluitvorming en profilering
16. Eiser voert aan dat hij uitsluitsel wil hebben over het al dan niet verder verwerken van zijn persoonsgegevens. Het in het primaire besluit weergegeven standpunt van de minister dat zijn gegevens niet zijn gebruikt ten behoeve van geautomatiseerde besluitvorming en profilering is niet deugdelijk gemotiveerd. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Arnhem van 15 augustus 2023.
17. De rechtbank overweegt dat eiser door de minister bij brief van 17 april 2023, de zogenoemde MM2 brief, is bevestigd dat zijn persoonsgegevens in de FSV stonden. Ook is eiser daarbij medegedeeld dat hij nog zal worden geïnformeerd of de registratie in de FSV onterechte gevolgen voor hem heeft gehad. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat de hierop volgende brief, de zogenoemde ‘afsluitingsbrief’, al is opgesteld en verstuurd naar eiser en dat daarin staat dat er geen bijzondere persoonsgegevens van eiser in de FSV staan, dat de opname van zijn persoonsgegevens in deze lijst geen gevolgen heeft gehad en dat de registratie niet met andere overheidsorganisaties is gedeeld. Omdat gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij en zijn cliënt niet bekend zijn met deze brief, heeft de minister op verzoek van de rechtbank na de zitting deze brief overgelegd.
18. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de afsluitingsbrief overeen komt met hetgeen ter zitting door de minister is toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een afdoende motivering van het standpunt van de minister dat de persoonsgegevens van eiser niet verder zijn verwerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiser voert aan dat hij wil weten met wie zijn gegevens zijn gedeeld. Het is volgens eiser hoogst onaannemelijk dat zijn gegevens niet zijn gedeeld.
20. De rechtbank overweegt dat de informatie uit de afsluitingsbrief overeenkomt met het standpunt van de minister in het verweerschrift. Hierin staat dat de persoonsgegevens van eiser niet zijn gedeeld met andere organisaties. Ook in de onder geheimhouding overgelegde stukken heeft de rechtbank geen aanwijzing gezien dat de persoonsgegevens zijn gedeeld met derden.
Verzoek om verwijdering gegevens uit FSV
21. Eiser verzoekt, naast inzage, om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de FSV.
22. De minister heeft ter zitting toegezegd dat na afronding van het onderzoek naar de FSV, dit systeem zal worden vernietigd dan wel in het archief zal worden bewaard, afhankelijk van de politieke keuzes. Eiser zal daar te zijner tijd een bericht over ontvangen. Eiser is tijdens de zitting hiermee akkoord gegaan. Een nader oordeel van de rechtbank is daarom niet nodig.
Reproductie van persoonsgegevens en de zoekslag op naam van de vennootschap van eiser
23. Eiser heeft de beroepsgronden gericht op deze onderdelen tijdens de zitting ingetrokken. De rechtbank zal zich hierover niet uitlaten.
Immateriële schadevergoeding
24. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
25. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn toe. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar.In totaal gaat het dus om twee jaar. In de onderhavige zaak is het bezwaarschrift op 16 maart 2021 door de minister ontvangen. Dit betekent dat de procedure sindsdien tot aan de datum van deze uitspraak vier jaar en ruim vier maanden heeft geduurd. De redelijke geachte termijn van twee jaar is dus met ruim twee jaar en vier maanden overschreden, welke overschrijding naar boven wordt afgerond tot twee en een halfjaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Hierdoor bestaat aanspraak op een schadevergoeding van € 2.500,- (5 x € 500,-). De termijnoverschrijding is geheel toe te wijzen aan de minister. De rechtbank zal daarom een schadevergoeding vaststellen van € 2.500,- en bepalen dat deze ten laste komt van de minister.
Conclusie en gevolgen
26. Gelet op hetgeen in 7.2 is van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat de eiser daardoor niet is benadeeld. Dat betekent dat de minister het inzageverzoek van eiser gedeeltelijk heeft mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
27. Omdat sprake is van een gebrek, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
28. De rechtbank zal de minister veroordelen tot een schadevergoeding van € 2.500,- wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.