ECLI:NL:RBMNE:2025:4704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 23/5317 en UTR 23/5318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woningen en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarden van twee woningen in [plaats]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, betwistte de WOZ-waarden van respectievelijk € 624.000,- en € 857.000,-, en stelde een lagere waarde voor van € 489.000,- en € 649.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door D. Koopmans, handhaafde de vastgestelde waarden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld, mede op basis van een taxatiematrix die vergelijkingen maakte met recent verkochte woningen in de omgeving. Eiser voerde aan dat de taxatierapporten die hij had ingediend een lagere waarde onderbouwden, maar de rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar. Daarnaast verzocht eiser om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat het financiële belang onder de bagatelgrens van € 1.000,- bleef. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5317 en UTR 23/5318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats], verweerder
(gemachtigde: D. Koopmans).
Verder heeft als partij aan de zaak deelgenomen:
De Staat der Nederlanden(de staatssecretaris voor Rechtsbescherming)

Inleiding

1.1
In de beschikking van 31 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het objecten aan de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] (de woningen) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 624.000,- ( [adres 1] ) en € 857.000,- ( [adres 2] ) naar waardepeildatum 1 januari 2022.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.3
In de uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hierbij is de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.4
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en taxatiematrices overlegd.
1.5
De zaak is behandeld op de zitting van 7 juli 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Procedeergedrag
2.1
Het door de gemachtigde van eiser opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven (van 20 juni 2025, 24 juni 2025, 26 juni 2025 en 4 juli 2025) staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
2.2
Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiser concreet gemaakt waarom eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 24 april 2024 en doorgestuurd naar de gemachtigde van eiser op 29 april 2024) heeft de gemachtigde van eiser echter ruimschoots de kans gehad om daar op tijd op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde verweerder én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of (pinpoint)brieven buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
2.3
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het pand [adres 3] ook op de beschikking genoemd is, maar dat de uitspraak op bezwaar daar geen betrekking heeft. Hij wil dat in het proces-verbaal opgenomen zien. Dat is gebeurd. Voor zover eiser als grond heeft willen aanvoeren dat ten onrechte geen uitspraak is gedaan op zijn bezwaar over [adres 3] , wordt die buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde, omdat eiser dit pas tijdens de zitting voor het eerst heeft gesteld.
Beoordelingskader
3. De WOZ-waarde van een woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woningen op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
De algemene beroepsgronden
Het verslag van de hoorzitting
5. Eiser voert aan dat het verslag van de hoorzitting onvolledig en onjuist is en verzoekt om een uitgebreide versie. De gronden ten aanzien van de opbrengstlimiet staan hier niet in vermeld, terwijl hij dit wel heeft aangevoerd.
5.1
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat het verslag van de hoorzitting een zakelijk verslag is. Het verslag is opgemaakt door de heer Van der Meer. Hij heeft na de hoorzitting aan de hand van zijn aantekeningen en de geluidsopname van de hoorzitting het verslag geschreven. Volgens de heffingsambtenaar is de opbrengstlimiet niet aan de orde gesteld, anders had dat in het verslag gestaan. Alle gronden die zijn aangevoerd op de hoorzitting staan in het verslag. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het verslag van de hoorzitting. De beroepsgrond slaagt niet.
Overschrijding van de opbrengstlimiet
6. Eiser voert in zijn brief van 26 juni 2025 aan dat ten aanzien van de posten overhead, uren en BTW in de ramingen redelijke twijfel bestaat of en in hoeverre er sprake is van een last ter zake. Doordat de heffingsambtenaar niet naar vermogen inlichtingen heeft verschaft, kan niet worden vastgesteld dat de opbrengstlimieten niet zijn overschreden. Eiser verwijst naar een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2025. [2] Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij gronden ten aanzien van de opbrengstlimiet naar voren heeft gebracht in de eerste zin van de machtiging, de eerste zin van zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting.
6.1
De heffingsambtenaar betwist dat er eerder in de procedure gronden ten aanzien van de opbrengstlimiet zijn aangevoerd. Door deze grond pas in de brief van 26 juni 2025 aan te voeren is deze grond tardief. In de door eiser genoemde uitspraak staat ook onder overweging 4.3 het stappenplan beschreven dat de Hoge Raad heeft opgesteld voor doen van een beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet. Dat is niet gevolgd.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het enkel benoemen van de verschillende heffingen die op een aanslag kunnen staan – of het in algemene bewoordingen verwijzen daarnaar – onvoldoende is om te kunnen concluderen dat eiser op een eerder moment in de procedure aan de orde heeft gesteld dat de opbrengstlimiet is overschreden. Omdat eiser dit pas heeft gedaan met zijn brief van 26 juni 2025 en daardoor op geen enkele wijze het stappenplan heeft gevolgd dat hiervoor geldt, is deze grond te laat ingediend. Dit is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal een verdere bespreking hiervan dan ook buiten beschouwing laten.
De door eiser ingediende taxatierapporten.
7. Eiser voert aan dat de door hem ingediende taxatierapporten een lagere waarde onderbouwen. Volgens eiser zijn de taxatierapporten beter dan de niet-onderbouwde taxatiematrix. De taxatierapporten kosten € 999,- per stuk. Eiser is de opdrachtgever. Er staat als opdrachtgever [relatiebank] ter attentie van [A] . Dan wordt een taxateur van [vastgoedtaxateur] ingeschakeld. Die is ingeschreven als Register Taxateur bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs.
7.1
De heffingsambtenaar geeft aan taxatierapporten niet bruikbaar zijn voor de waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ. Dat heeft verschillende oorzaken. Het doel van de taxatie is financiering. De opdrachtgever is de bank. De woningen zijn getaxeerd als kamerverhuurwoningen in bewoonde staat. De prijs per m² is de waarde gedeeld door het gebruiksoppervlak, er is geen rekening gehouden met deelobjecten. Het percentage waarover gerekend wordt is gebaseerd op rendement. Het gaat niet om belastingzaken of de Wet WOZ maar om rendement. Dat staat ook in de taxatie. Een taxatie is tijdsafhankelijk, dus puur op die datum voor de financiering. Daarnaast is het allemaal gebaseerd op de in bewoonde/verhuurde staat, dus niet vrij van fictief. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gebruiksoppervlakte vastgoedkaarten ten opzichte van de taxatiematrix
8. Eiser voert aan dat het gebruiksoppervlakte in de taxatiematrices niet klopt. De gebruiksoppervlakte die vermeld staan op de vastgoedkaarten is bijna altijd groter.
8.1
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de vastgoedkaarten statisch zijn. Hij kan niets met de layout of met de overige gegevens. Alleen aan de hand van de foto’s kan het voorzieningenniveau beoordeeld worden. De heffingsambtenaar kijkt naar het gebruiksoppervlak. Er kunnen altijd afrondingsverschillen in zitten. Als er afwijkingen zijn wordt dat nagemeten. Bij verschillen in de BAG gebruiksoppervlakte wordt dat teruggemeld. Bij het gebruiksoppervlak dat door de makelaar wordt neergezet kijkt de heffingsambtenaar naar waar het vandaan komt en wordt het nagerekend aan de hand van de bouwtekeningen. Het kan ook zijn dat er bijvoorbeeld een balkon bij zit. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil met betrekking tot [adres 1] (UTR 23/5317)
9. De woning is een bovenwoning met bouwjaar 1904 met een gebruiksoppervlakte van 100 m².
10. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2023. Eiser bepleit een lagere waarde van € 489.000,-
.De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 624.000,-.
11. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vijf verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 4] , verkocht op 23 juni 2021 voor € 638.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 24 mei 2021 voor € 575.000,-;
- [adres 6] , verkocht op 9 april 2021 voor € 620.000,-;
- [adres 7] , verkocht op 8 juni 2021 voor € 635.000,-;
- [adres 8] , verkocht op 28 juni 2021 voor € 703.000,-.
Beoordeling van het geschil
12
.De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, het taxatierapport en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook bovenwoningen zijn die in dezelfde wijk in [plaats] liggen, uit een vergelijkbare bouwperiode komen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat ligging en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning ten aanzien van onder meer de staat van onderhoud en het voorzieningenniveau. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
13. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Beroepsgronden
De objectonderdelen
14. Eiser voert aan dat de woning (zonder overige objectonderdelen) wordt vergeleken met referentiewoningen met balkons en/of dakterrassen. Daarnaast hebben de referentiewoningen aan de [adres 6] en [adres 7] volgens eiser een tuin die niet is meegenomen in de taxatiematrix. De “bijgebouwen” worden altijd te laag gewaardeerd, waardoor de m²-prijs van de referentiewoning te hoog wordt vastgesteld. Volgens het hof moet je kijken naar de reële prijzen.
14.1
De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat er inderdaad verschillen in objectonderdelen zijn tussen de woning en de referentiewoningen en dat die verschillen inzichtelijk zijn gemaakt in de taxatiematrix. De rechtbank kan dit volgen en voegt hieraan toe dat de woning en de referentiewoningen allemaal bovenwoningen zijn. De stelling van eiser dat bij twee van de referentiewoningen een tuin aanwezig zou zijn kan de rechtbank dan ook niet volgen en is door eiser niet onderbouwd. De verschillende objectonderdelen worden los gewaardeerd en in de hele gemeente op dezelfde manier. Daarnaast is de eindwaarde in geschil en niet de waarde van de verschillende objectonderdelen en de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepsgronden slagen niet. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Het geschil met betrekking tot [adres 2] (UTR 23/5318)
16. De woning is een benedenwoning met bouwjaar 1904 met een gebruiksoppervlakte van 210 m².
17. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2023. Eiser bepleit een lagere waarde van € 649.000,-
.De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 857.000,-.
18. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met zes verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 9] , verkocht op 11 januari 2021 voor € 652.652,-;
- [adres 10] , verkocht op 2 april 2021 voor € 794.000,-;
- [adres 11] , verkocht op 25 november 2021 voor € 703.583,-;
- [adres 12] , verkocht op 4 januari 2021 voor € 955.000,-;
- [adres 13] , verkocht op 5 januari 2021 voor € 950.000,-;
- [adres 14] , verkocht op 18 februari 2021 voor € 1.010.000,-.
Beoordeling van het geschil
19
.De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, het taxatierapport en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook benedenwoningen of, met een benedenwoning te vergelijken appartementen/maisonnettes zijn die in dezelfde wijk in [plaats] liggen, uit een vergelijkbare bouwperiode komen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat ligging en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning ten aanzien van onder meer de staat van onderhoud en het voorzieningenniveau. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
20. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De beroepsgronden
De objectonderdelen
21. Eiser voert aan dat de woning een tuin heeft, maar die is weggepoetst. Volgens eiser hebben alle referentiewoningen een tuin omdat ze een berging/schuur hebben, maar zijn ze overal weggepoetst. De tuinen worden niet bij de waardering betrokken. Als ze wel gewaardeerd worden dan zijn de m²-prijzen veel lager. De tuin bij referentiewoning [adres 11] wordt gewaardeerd op € 150,- per m². Volgens het hof moet je kijken naar reële prijzen.
21.1
De heffingsambtenaar heeft aangegeven bij de woning zelf geen grond aanwezig is. Als er wel grond was dan zou dat zijn vermeld. Bij de referentiewoning aan de [adres 11] staat een tuin en die krijgt een waarde mee. Daarbij merkt de heffingsambtenaar op dat referentiewoningen 4,5 en 6 appartementen en maisonnettes zijn en die staan niet op ondergrond. Als er grond aanwezig is dan wordt dat meegenomen in de taxatiematrix. Er zitten verschillen tussen de woning en de referentiewoningen, maar de heffingsambtenaar heeft geprobeerd die zo klein mogelijk te houden. De rechtbank kan dit volgen en voegt hieraan toe dat verschillende objectonderdelen los worden gewaardeerd in de hele gemeente op dezelfde manier. Daarnaast is de eindwaarde in geschil en niet de waarde van de verschillende objectonderdelen en de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. De beroepsgronden slagen niet. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
23. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
23.1
De heffingsambtenaar stelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad [3] van 14 juni 2024 dat eiser geen recht heeft op immateriële schadevergoeding. Volgens de heffingsambtenaar is de bagatelgrens van € 1.000,- van toepassing en wordt deze grens niet gehaald. Daarnaast wijst de heffingsambtenaar op overweging 3.3.3 van eerder genoemd arrest waarin staat: “Het financiële effect van een of meer door de belanghebbende ingenomen standpunten wordt buiten beschouwing gelaten indien en voor zover hij deze standpunten tegen beter weten in heeft ingenomen.” De heffingsambtenaar geeft aan dat dit in elk geval opgaat voor de stellingen van eiser met betrekking tot de objectafbakening.
23.2
Eiser voert aan dat de bagatelgrens van € 1.000,- wel degelijk is bereikt, alleen al als je alle heffingen die op de aanslag staan bij elkaar optelt.
23.3
De rechtbank moet eerst beoordelen of dit arrest van toepassing is op deze zaak.
Uit overweging 3.5 van voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat de weergegeven wijzigingen niet gelden voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep) op de datum van dit arrest is overschreden.
(i) Eiser heeft in zijn bezwaarschrift van 3 april 2023 (door de heffingsambtenaar ontvangen op 6 april 2023) voor het eerst verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
(ii) De redelijke termijn voor bezwaar en beroep is overschreden twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar, dus op 6 april 2025. Het arrest van de Hoge Raad is van 14 juni 2024. Hieruit volgt dat op de datum van het arrest de redelijke termijn nog niet was overschreden en dat het arrest van toepassing is op deze zaak.
23.4
Uit het arrest volgt verder dat de bagatelgrens niet meer op € 15,- wordt gesteld, maar op € 1.000,-. De rechtbank moet dan ook vervolgens beoordelen of deze bagatelgrens wordt gehaald.
23.5
Uit overweging 3.3.3 volgt dat het financiële belang bij de procedure in beginsel bestaat uit het financiële voordeel dat belanghebbende met betrekking tot de fiscale beschikking(en) krijgt indien het door hem in die procedure ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. Het financiële belang bij de procedure wordt dus niet bepaald door de hoogte van een of meer fiscale beschikkingen en ook niet door de omvang van het (uiteindelijk) door de belanghebbende in de procedure bereikte financiële resultaat. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat het financiële effect van een of meer door de belanghebbende ingenomen standpunten buiten beschouwing wordt gelaten voor zover hij deze standpunten tegen beter inheeft ingenomen.
23.6
Hieruit volgt dat de stelling van eiser ten aanzien van (de overschrijding van) de bagatelgrens niet op gaat. Het financiële belang wordt namelijk niet berekend door alle heffingen die vermeld staan op een aanslagbiljet bij elkaar op te tellen.
23.7
De rechtbank is van oordeel dat de enige concrete gronden die zijn aangevoerd in deze beroepsprocedure zien op de WOZ-waarden van de woningen. Er zijn geen concrete gronden aangevoerd ten aanzien van de (hoogte van de) overige op het aanslagbiljet genoemde heffingen. Het enkel benoemen van alle denkbare heffingen is onvoldoende om te kunnen concluderen dat dit concrete gronden zijn. Ten aanzien van de opbrengstlimiet (overweging 8-8.2 van deze uitspraak) is de rechtbank daarom van oordeel dat dit standpunt tegen beter weten in is ingenomen door eiser.
23.8
De waarden van de woningen is door de heffingsambtenaar vastgesteld op
€ 624.000,- voor [adres 1] in [plaats] en € 857.000,- voor de [adres 2] in [plaats] . Eiser bepleit in beroep een waarde van € 489.000,- voor [adres 1] en € 649.000,- voor de [adres 2] . Het totaal verschil tussen de vastgestelde waarde en de bepleite waarde is € 343.000,-. Het financiële voordeel dat eiser had kunnen bereiken als hij gelijk had gekregen bestaat uit de percentages uit dit verschil dat wordt gerekend voor de OZB (0,079%) en watersysteemheffing gebouwd (0,02092%). Dat zijn de enige heffingen op de aanslag die aan de hand van de WOZ-waarden worden berekend. Het totale financiële belang komt daarmee op € 342,73.
Dit is minder dan de bagatelgrens van € 1.000,-.
23.9
Om de gevolgen van het bovenstaande te kunnen bepalen moet eerst gekeken worden hoeveel de redelijke termijn is overschreden. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 6 april 2023. De redelijke termijn verliep dus op
6 april 2025. De redelijke termijn is dus met een kleine 4 maanden overschreden. Dit sluit aan bij overweging 3.4.3 waaruit volgt dat wanneer het financiële belang bij de procedure, minder dan € 1.000,- bedraagt, en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, de belastingrechter kan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal dit dan ook toepassen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.

Conclusie en gevolgen

24. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarden van de woningen voor belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. De redelijke termijn is overschreden, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om daarvoor een schadevergoeding toe te wijzen. De heffingsambtenaar hoeft daarom het door eiser betaalde griffierecht niet te vergoeden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser.
3.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.