ECLI:NL:RBMNE:2025:4560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
25/713
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Coenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens toegenomen beperkingen en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 20 augustus 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering wegens toegenomen beperkingen behandeld. Eiser, die eerder ziek was door een auto-ongeluk, had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering in 2013 geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In 2022 meldde hij toegenomen beperkingen als gevolg van een scooterongeluk en claimde recht op een WIA-uitkering per 27 september 2017. Het UWV wees deze aanvraag af, en eiser ging in beroep.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, waardoor eiser geen recht op een WIA-uitkering kan ontlenen. De rechtbank constateert echter dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat het UWV het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep niet correct heeft gevolgd. Dit gebrek wordt gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering ter zitting voldoende is hersteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar draagt het UWV op om de proceskosten van eiser te vergoeden, die in totaal € 1.814 bedragen, en het griffierecht van € 51 te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: J.A. Voorn)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wegens toegenomen beperkingen. Eiser is het niet eens met de afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak en dat daarom voor eiser niet alsnog recht op een WIA-uitkering ontstaat. Eiser krijgt dus geen gelijk. De rechtbank komt ook tot het oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is werkzaam geweest als [functie] voor 37,99 uur per week. Op 15 oktober 2011 heeft hij zich ziek gemeld met klachten als gevolg van een eerder auto-ongeluk. Per einde wachttijd op 12 oktober 2013 heeft het Uwv de WIA-aanvraag van eiser geweigerd omdat eiser ondanks zijn beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.1.
Op 9 december 2013 heeft eiser melding gemaakt van toegenomen klachten en beperkingen per 1 november 2013. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze melding aanvullende beperkingen opgenomen in de functionele mogelijkheden lijst (fml), maar ook rekening houdend met die aanvullende beperkingen is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt.
2.2.
Op 19 december 2022 maakt eiser melding van toegenomen beperkingen per 27 september 2017 als gevolg van een scooterongeluk dat toen heeft plaatsgevonden. Hij claimt per die datum recht te hebben op een WIA-uitkering.
2.3.
Naar aanleiding van deze nieuwe melding van toegenomen beperkingen verricht het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Op basis van het verzekeringsgeneeskundig rapport wijst het Uwv deze aanvraag met het besluit van 4 april 2023 af. Eiser maakt hiertegen bezwaar. Het Uwv blijft met het bestreden besluit van 6 december 2023 bij de afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat op 27 september 2017 (de datum in geding) geen sprake was van toegenomen medische beperkingen bij eiser die voortkomen uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
Toetsingskader
4. Als bij het einde van de wachttijd geen recht op een WIA-uitkering bestaat, dan kan dit recht op een later moment nog ontstaan. De voorwaarden hiervoor staan in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. De verzekerde die aan het einde van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht op WIA-uitkering had, krijgt alsnog recht op een WIA-uitkering als hij binnen 5 jaar na afloop van de wachttijd meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt. Dan moet die toegenomen arbeidsongeschiktheid wel voortvloeien uit dezelfde oorzaak als die gedurende de wachttijd leidde tot ongeschikt voor het eigen werk.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] wordt de vraag of er aanspraak bestaat beoordeeld aan de hand van de volgende stappen:
Is er sprake van toegenomen beperkingen?
Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
Is ook deze vraag bevestigend beantwoord dan moet - ten slotte - aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Is er sprake van toegenomen beperkingen?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de knieklachten van eiser als gevolg van het scooterongeluk in 2017 buiten de beoordeling in deze procedure vallen. Deze knieklachten hebben evident een andere oorzaak. Daarom vallen de knieklachten buiten het bereik van de beoordeling of wegens toegenomen beperkingen alsnog een WIA-aanspraak kan ontstaan.
5.1.
Eiser voert aan dat zijn al bestaande beperkingen zijn toegenomen. Eiser vindt dat het Uwv onvoldoende is ingegaan op de medische klachten ten tijde van einde wachttijd in vergelijking met de medische klachten ten tijde van de datum in geding.
5.2.
Het UWV voert aan dat geen sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv vindt dat de claim van eiser niet onderbouwd wordt door medische gegevens.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in de beide verzekeringsgeneeskundige rapportages het stappenplan zoals geformuleerd in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep niet goed is gevolgd. Weliswaar benoemen beide verzekeringsartsen dat de eerste vraag is of sprake is van toegenomen beperkingen en besteden beide verzekeringsartsen aandacht aan het ziektebeeld en de klachtbeleving van eiser, maar in de visie van de verzekeringsartsen is sprake van een andere ziekteoorzaak. Dit is op een ongelukkige wijze geformuleerd, omdat hierdoor de suggestie wordt gewekt dat de verzekeringsartsen enkel antwoord geven op de vraag of sprake is van een andere ziekteoorzaak (stap 2). Ook in het bestreden besluit en het verweerschrift gaat het Uwv hoofdzakelijk in op de stelling dat sprake is van een andere ziekteoorzaak. Pas ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv uitdrukkelijk antwoord gegeven op de vraag of volgens het Uwv sprake is van een toename van beperkingen (stap 1) en op basis van welke bevindingen die conclusie is getrokken.
5.4.
De rechtbank zal beoordelen of de inhoudelijke argumenten van de verzekeringsartsen voldoende zijn om de afwijzing van de claim van eiser te kunnen dragen. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende. Bij de einde wachttijd WIA-beoordeling van 3 september 2013 en de beoordeling van de claim toegenomen beperkingen per 1 november 2013 is op basis van verzekeringsgeneeskundige rapporten vastgesteld dat eiser klachten heeft als gevolg van whiplash trauma, dat hij pijnklachten heeft (nekpijn, rugpijn, hoofdpijn) en psychische klachten. Die medische klachten leiden tot arbeidsbeperkingen, die zijn opgenomen in de fml die is vastgelegd op 13 februari 2014. Het gaat bij de beoordeling van de huidige claim om de vraag of de beperkingen per 1 november 2013 (vastgelegd op 13 februari 2014) zijn toegenomen op 27 september 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft dat eiser zijn klachten bij onderzoek niet kan specificeren en dat er een discrepantie bestaat tussen de ervaren klachten en de functionele mogelijkheden van eiser. Ook schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat terughoudendheid is geboden bij de interpretatie van ervaren klachten vanwege een forse component somatisering. Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat geen sprake is van een toename van de beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep benoemt daarbij terecht dat het oordeel over de belastbaarheid voor werk is voorbehouden aan een verzekeringsarts of bedrijfsarts. De brief van de huisarts van 26 maart 2023 dat hij eiser momenteel niet belastbaar acht voor werk, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voor de gestelde verergering van de beperkingen van eiser per 27 september 2017 geen medische onderbouwing is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vloeien toegenomen beperkingen voort uit dezelfde ziekteoorzaak?
6. Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van toegenomen beperkingen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of deze voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak (het causaliteitsvereiste). Hieraan wordt immers alleen toegekomen als de eerste vraag positief wordt beantwoord.

Conclusie en gevolgen

7. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat per 27 september 2017 voor eiser niet alsnog het recht op een WIA-uitkering ontstaat.
7.1.
Wel volgt uit het voorgaande dat het bestreden besluit niet op een juiste motivering berust, omdat het in vaste rechtspraak geformuleerde stappenplan niet goed is gevolgd. Pas op de zitting is uitdrukkelijk antwoord gegeven op de vraag of volgens het Uwv sprake is van een toename van beperkingen (stap 1) en zo nee; op basis waarvan die conclusie is getrokken. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre gebrekkig is gemotiveerd.
7.2.
De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Met de door de gemachtigde van het UWV op de zitting gegeven motivering is het gebrek voldoende is hersteld. Daarbij is voldoende aandacht besteed aan de situatie van eiser bij de eerste herbeoordeling per 1 november 2013 ten opzichte van de situatie op datum in geding. Deze motivering is deugdelijk en kan de afwijzing van de aanvraag dragen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat het Uwv geen ander besluit zou hebben genomen dan het bestreden besluit. Eiser is daarom door het motiveringsgebrek niet benadeeld.
7.3.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7.4.
Omdat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust en eiser terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding aan eiser een vergoeding toe te kennen voor de kosten die hij voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814.
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--;
  • draagt het UWV op het door eiser betaalde griffierecht van € 51,-- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Coenen, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: Centrale Raad van Beroep 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683, r. 5.4. en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:572, r. 5.3.1. ev.