In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Pluryn en de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een (jeugd)gevangenis. De heffingsambtenaar had de waarde van het object vastgesteld op € 20.800.000,- voor het belastingjaar 2022, maar na bezwaar van eiseres werd deze waarde verlaagd naar € 16.134.000,-. Eiseres stelde beroep in tegen deze uitspraak op bezwaar, waarbij zij aanvoerde dat de woondelenvrijstelling van artikel 220e van de Gemeentewet van toepassing zou moeten zijn op delen van het object die in hoofdzaak tot woning dienen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 juli 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de jeugdigen in de gevangenis tijdelijk verblijven en dat hun verblijf niet als duurzaam kan worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de uitgangspunten die de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geformuleerd, waarbij de duurzame aard van het verblijf van de bewoners van belang is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de woondelenvrijstelling niet had toegepast, omdat het verblijf van de jeugdigen in de gevangenis niet van duurzame aard is. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.