ECLI:NL:RBMNE:2025:3849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
16/324630-23 en 16/115539-23 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware straf voor gekwalificeerde doodslag en andere misdrijven in de zaak TGO Boog

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een fatale beroving van [slachtoffer 1] op 4 december 2023. De verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes in de borst gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, diefstal met geweld en andere misdrijven, waaronder een woninginbraak en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade en materiële schade. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van bepaalde goederen en de onttrekking aan het verkeer van wapens en munitie bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/324630-23 en 16/115539-23 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.INLEIDING

Op 4 december 2023 wordt [slachtoffer 1] zwaargewond en buiten bewustzijn in de parkeergarage van zijn appartementencomplex aan de [straat 1] in [plaats 2] aangetroffen. De gearriveerde hulpdiensten proberen hem te reanimeren. Tevergeefs, want [slachtoffer 1] overlijdt onderweg naar het ziekenhuis. Uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer 1] als gevolg van een messteek in zijn borst om het leven is gekomen.
De politie heeft een uitgebreid opsporingsonderzoek verricht, genaamd TGO Boog. Naar aanleiding daarvan zijn drie verdachten opgepakt, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (verdachte). Zij worden verdacht van betrokkenheid bij de fatale beroving van [slachtoffer 1] , met de dood ten gevolge. Kort gezegd, komt de verdenking erop neer dat [medeverdachte 2] de opdrachtgever van de beroving is geweest, dat [verdachte] de beroving heeft gepleegd en daarbij [slachtoffer 1] heeft doodgestoken. [medeverdachte 1] wordt ervan verdacht dat hij [verdachte] heeft geholpen door hem met de auto af te zetten bij de woning van [slachtoffer 1] en [verdachte] na de diefstal weer op te halen. Daarnaast wordt [medeverdachte 1] ervan verdacht dat hij het mes aan [verdachte] heeft gegeven. Tot slot wordt [medeverdachte 2] er ook nog van verdacht dat hij onderdeel uitmaakte van de criminele organisatie die achter de beroving van [slachtoffer 1] en soortgelijke misdrijven zat.
Dit vonnis bevat de beslissingen voor verdachte [verdachte] in de zaak TGO Boog. De beslissingen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn terug te vinden in de vonnissen die de rechtbank in die zaken heeft opgemaakt.
Daarnaast worden in dit vonnis de verdenkingen in de zaak tegen de verdachte met parketnummer 16-115539-23 besproken, te weten een bedrijfsinbraak, een woninginbraak en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De rechtbank geeft hierna kort het verloop van het onderzoek ter terechtzitting weer en het verwijt dat het Openbaar Ministerie aan de verdachte maakt. Daarna worden de standpunten van de officier van justitie en de raadsman over het bewijs besproken en geeft de rechtbank haar overwegingen en beslissingen weer. De rechtbank zal vervolgens uiteenzetten welke straf zij passend en geboden acht, en wat er naar haar oordeel met het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen moet gebeuren.
2 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 en 27 juni 2025. Het onderzoek ter terechtzitting is op 25 juli 2025 gesloten, waarna aansluitend uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank in de zaak met parketnummer 16/324630-23 (TGO Boog) kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen mevrouw [A] en mevrouw [B] (respectievelijk moeder en zus, hierna: “de nabestaanden”) van het slachtoffer [slachtoffer 1] en hun advocaat mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank in de zaak met parketnummer 16/115539-23 kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en hun advocaat mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

3.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat de verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/324630-23 (TGO Boog)
feit 1
primair: op 4 december 2023 in [plaats 2] samen met anderen [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van diefstal met (bedreiging met) geweld in vereniging voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren;
subsidiair: op 4 december 2023 in [plaats 2] samen met anderen [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
feit 2
op 4 december 2023 te [plaats 2] , samen met anderen, met (bedreiging met) geweld een horloge en (sport)tas met inhoud van [slachtoffer 1] heeft gestolen, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23
feit 1:op 5 mei 2023 in Maarssen samen met anderen een of meer verfspuiten, schuurmachines, stofzuigers, gereedschappen, mixers en/of emmers verf van [slachtoffer 2] en/of een ander heeft gestolen door middel van braak/verbreking/inklimming;
feit 2: in de periode van 5 mei 2023 tot en met 6 mei 2023 in Maarssen een pistool en 9 patronen voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 19 februari 2023 in [plaats 1] samen met een ander (met bedreiging) met geweld een geldbedrag van € 17.000 van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gestolen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Ten aanzien van 16/324630-23, feit 1 ((gekwalificeerde) doodslag op [slachtoffer 1] ) en feit 2 (diefstal met (bedreiging met) geweld, met de dood ten gevolge)
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen, waarvoor hij partiële vrijspraak vordert. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de diefstal van het horloge van het slachtoffer, waarvoor hij partiële vrijspraak vordert.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman evenals de officier van justitie verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van het bestanddeel medeplegen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman evenals de officier van justitie verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van de diefstal van het horloge van het slachtoffer. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde diefstal op [slachtoffer 1] (
feit 1, primair) en het medeplegen van de diefstal met (bedreiging met) geweld, met de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge (
feit 2).
Bewijsmiddelen
De feiten zijn door de verdachte begaan. De verdachte heeft de feiten bekend. De raadsman heeft geen (integrale) vrijspraak voor de feiten bepleit. Omdat de feiten niet betwist worden, zal de rechtbank niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt, met een enkele aanvullende (bewijs)overwegingen.
De gebruikte bewijsmiddelen [1] zijn:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 juni 2025;
  • een rapportage van het forensisch pathologisch onderzoek van 28 februari 2024;
- de aangifte van de nabestaanden van de diefstal van de sporttas van het overleden slachtoffer; [3]
- een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het onderzoek aan de telefoon van verdachte [verdachte] . [4]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
(Bewijs)overwegingen
Ten aanzien van feit 1, primair (gekwalificeerde doodslag)
Voorwaardelijk opzet
Op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , in die zin dat hij [slachtoffer 1] stak met de bedoeling dat hij zou komen te overlijden. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte [slachtoffer 1] veeleer in een impuls (een ondoordacht moment) in zijn borst heeft gestoken, met als bedoeling om het horloge te verkrijgen.
De vraag is vervolgens of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat [slachtoffer 1] door zijn handelen zou kunnen komen te overlijden, ook al was dat niet zijn primaire bedoeling. Uit de lengte van het steekkanaal (17 centimeter) blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] met kracht in de borst heeft gestoken. Dat zich in de borststreek vitale organen bevinden, zoals het hart, de longen en slagaders, is een feit van algemene bekendheid. De ervaring leert dat indien op dit kwetsbare deel van het lichaam wordt ingestoken met een mes, de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer fatale verwondingen oploopt en komt te overlijden. Door [slachtoffer 1] met kracht met een mes in de borststreek te steken, heeft de verdachte zonder meer de aanmerkelijke kans op zijn dood aanvaard.
Gedeeltelijke vrijspraak van medeplegen
In de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , heeft de rechtbank hen verantwoordelijk gehouden voor het feit dat [slachtoffer 1] bij de beroving zijn leven heeft verloren. Hoewel zij verantwoordelijk zijn voor dit gevolg, blijkt uit het dossier niet dat zij [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven hebben willen beroven.
Met andere woorden: de rechtbank kan alleen ten aanzien van de verdachte vaststellen dat hij [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 (het medeplegen van de diefstal met (bedreiging) met geweld, met de dood ten gevolge)
Medeplegen?
Ten aanzien van de diefstal met (bedreiging met) geweld acht de rechtbank het medeplegen wel wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met andere personen, onder wie medeverdachte [medeverdachte 2] . De bijdrage van [medeverdachte 2] en een of meer onbekend gebleven personen bestaat naar het oordeel van de rechtbank niet alleen in de uitlokking van de beroving, maar ook in medeplegen. Zij hebben niet alleen een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de beroving van [slachtoffer 1] en de nodige inlichtingen verschaft, maar ook contact gehad met [verdachte] rond de beroving en concrete instructies gegeven voor de beroving zelf.
Gedeeltelijke vrijspraak van de diefstal van het horloge
De nabestaanden hebben verklaard dat het Rolex-horloge van [slachtoffer 1] ook bij de diefstal is weggenomen. De advocaat van de nabestaanden heeft hierbij gewezen op een chatbericht waarin de verdachte zegt dat het slachtoffer ‘roley en cash’ had. De rechtbank overweegt dat de verdachte in andere chatberichten echter ook heeft aangegeven dat het slachtoffer geen horloge droeg, en dat hij dit ook (vrijwel) direct bij de politie heeft verklaard. Daarbij komt dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de horloges die [slachtoffer 1] in zijn bezit zou hebben gehad. Op basis van dit onderzoek is niet vast komen te staan dat één van de horloges van [slachtoffer 1] ontbreekt. De rechtbank kan daarom niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er ook een horloge van [slachtoffer 1] bij de diefstal is weggenomen. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Gedeeltelijke vrijspraak van de overige geweldshandelingen
De nabestaanden hebben verklaard dat zij het sterke vermoeden hebben dat de verdachte bij de diefstal [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen. De advocaat van de nabestaanden heeft hierbij gewezen op de resultaten van het forensisch pathologisch onderzoek. Zo heeft de forensisch patholoog twee onderhuidse bloeduitstortingen in het gelaat van [slachtoffer 1] waargenomen, welke door een stompbotsende krachtsinwerking, zoals geslagen worden, verklaard zouden kunnen worden. De rechtbank overweegt dat uit het forensisch pathologisch onderzoek volgt dat de bloeduitstorting links aan het gelaat meerdere uren voor het overlijden is ontstaan. De bloedsuitstorting rechts aan het gelaat is wel rondom het overlijden ontstaan, maar deze zou volgens de forensisch patholoog ook verklaard kunnen worden door vallen. De rechtbank kan daarom ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat deze bloeduitstortingen door geweldshandelingen van de verdachte zijn ontstaan. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.2
Ten aanzien van 16/115539-23, feit 1 (het medeplegen van een bedrijfsinbraak bij [slachtoffer 2] )
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak verzocht van het strafverzwarende bestanddeel braak, verbreking en/of inklimming. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
Het feit is door de verdachte begaan. De verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft, met uitzondering van het strafverzwarende bestanddeel (
braak, verbreking en/of inklimming), geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Omdat het feit verder niet worden betwist, volstaat de rechtbank onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen, met aanvulling van een overweging over de gedeeltelijke vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel.
De gebruikte bewijsmiddelen [5] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2025;
  • de aangifte van [slachtoffer 2] van 6 mei 2023
Overweging
Gedeeltelijke vrijspraak van braak, verbreking en/of inklimming
Met de raadsman, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn mededaders de goederen door middel van braak, verbreking en/of inklimming hebben weggenomen. Uit het dossier volgt dat de daders op de hoogte waren van de verstopplaats van de sleutel van het bedrijfspand en dat zij met deze sleutel toegang tot het pand en de gestolen goederen hebben gekregen. Dit maakt dat juridisch niet gesproken kan worden van braak, verbreking en/of inklimming. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3
Ten aanzien van 16/115539-23, feit 2 (het bezit van een vuurwapen en munitie)
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door de verdachte begaan. De verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het aantreffen van het vuurwapen en de munitie;
- het proces-verbaal categorisering van het aangetroffen vuurwapen en de munitie. [8]
4.4
Ten aanzien van 16/115539-23, feit 3: het medeplegen van een woningoverval bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
4.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van onder feit 3 ten laste gelegde. Volgens de raadsman bevat het dossier weliswaar aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde, maar kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de woninginbraak heeft gepleegd dan wel op een andere wijze een bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 ten laste gelegde, de woninginbraak bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , mede namens [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 19 februari 2023 bevond ik mij in de woning aan de [straat 3] [nummeraanduiding 1] in [plaats 1] . [9] Ongeveer om 01.15 uur schrok ik wakker omdat het raam van mijn slaapkamer werd ingeslagen. Ik zag dat een man via het raam mijn slaapkamer inklom. Ik zag dat de man een kleine spuitbus in zijn rechterhand had. Ik zag en voelde dat de man met dat busje in mijn richting spoot. Ik denk dat het pepperspray was, want ik voelde het licht prikken op mijn linkerwang. Ik zag dat de dader onze kluis met ons spaargeld van exact 17.000,00 euro heeft meegenomen. De kluis lag links in de hoek. De slaapkamer is verder niet doorzocht. Ik vermoed dat de inbreker maar een paar minuten in de woning is geweest. [10]
Een geschrift, te weten een spreekrechtverklaring van [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte) had kennis van de plaats van deze kluis, omdat hij de weken daarvoor bij ons in huis aan het werk was tijdens een grote verbouwing. [11]
Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de beschrijving van de camerabeelden op de [straat 3] , voor zover inhoudende, zakelijke weergegeven:
De rechtbank begrijpt dat deze camerabeelden van 19 februari 2023 zijn.
Camerabeelden [..] bestand [.]Ik zag dat na 15:34 minuten afspeeltijd (
de rechtbank begrijpt om 00:56 uur) een grijze personenauto tegenover de woning [straat 3] [nummeraanduiding 2] word geparkeerd. Ik zag dat twee personen uit de personenauto stappen.
Camerabeeld bestand [.]
Ik zag om 01:18 uur (
de rechtbank begrijpt: 00:58 uur) 2 personen over de [straat 3] lopen. Ik zag dat een persoon geheel in het zwart gekleed was (NN1) en een persoon een donkerkleurige jas aan had en een licht kleurige broek (NN2). Ik zag dat NN1 en NN2 richting de woning [straat 3] [nummeraanduiding 1] liepen. Ik zag dat ze kort naar de woning keken en weer terug liepen. Ik zag dat NN1 en NN2 terug liepen richting de woning [straat 3] [nummeraanduiding 1] . [12]
Om 01:23 uur (
de rechtbank begrijpt: 01:03 uur) loopt NN2 het erf van de woning [straat 3] [nummeraanduiding 1] op.
Ik zag om 01:31 uur (
de rechtbank begrijpt: 01:11 uur) NN1 en NN2 vanaf het erf van de woning [straat 3] [nummeraanduiding 1] komen. Ik zag dat NN1 een vierkant, lichtkleurig (vermoedelijk grijs) object in beide armen heeft. Ik zag dat NN1 en NN2 versneld vanaf de [.] over de [straat 3] liepen.
Ik zag om 01:32 uur (
de rechtbank begrijpt: 01:12 uur) verlichting aan gaan. Ik zag een grijs kleurige personenauto vanuit een parkeervak wegrijden. Dit betreft het parkeervak tegenover de woning [straat 3] [nummeraanduiding 2] .
Ik zag om 01:32 uur (
de rechtbank begrijpt: 01:12 uur) een grijskleurige personenauto vanuit een parkeervak wegrijden. [13]
Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een vergelijking tussen de auto van de moeder van de verdachte en de auto van de daders, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de auto die is te zien op de camerabeelden, dezelfde kleur, vorm/model en afmetingen heeft als de Mazda met kenteken [kenteken] van de moeder van de verdachte. Opvallend kenmerk is het raam van het achterportier dat verticaal wegloopt. Ook de kleur van de velgen is hetzelfde. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de ANPR-gegeven van de auto van de moeder van de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag in de ANPR gegevens van de personenauto voorzien van kenteken [kenteken] dat het voertuig op 19-2-2023 te 00:35 uur de N201 links [tunnel] Hoofddorp passeert. Om 00:40 uur passeert het voertuig de N201 rechts [tunnel] Aalsmeer. Deze 2 camera's staan gepositioneerd op de N201 ter hoogte van de [straat 5] te Aalsmeer. Ik zag op Google Maps dat de snelste manier vanaf de [straat 5] te Aalsmeer richting de [straat 3] [nummeraanduiding 1] in [plaats 1] 7 minuten rijden is. [15]
Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de camerabeelden in de omgeving van de woning van de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de personenauto voorzien van Nederlands kenteken [kenteken] op 18 februari 2023 geparkeerd stond op het [straat 2] te [plaats 3] .
Camerabeelden
Ik zag dat op 18 februari 2023 om 23:58 uur twee mannen aan komen lopen richting het [straat 2] te [plaats 3] . Ik zag dat een persoon NN1 een witte huidskleur heeft, donker blond haar wat langer is aan de bovenzijde en opgeschoren aan de zijkant, bolle wangen, draagt een donker kleurige jas en donker kleurige broek aan. NN2 draagt een donker kleurige jas met een capuchon op zijn hoofd en een lichtkleurige broek.
Ik zag dat op 19 februari 2023 om 00:02 uur vanaf het [straat 2] te [plaats 3] een grijskleurige personenauto wegrijdt. [16] Ik zag dat om 02:28 uur een grijskleurige personenauto het [straat 2] te [plaats 3] oprijden. Ik zag dat het voertuig op dezelfde plek parkeert als waar om 00:02 uur de grijze personenauto wegrijd. Ik zag om 02:32 uur dezelfde personen omschreven als NN1 en NN2 vanaf het [straat 2] weglopen. [17]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (de moeder van de verdachte), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: U heeft net camerabeelden gezien van twee mannen op de [straat 4] in [plaats 3] . Wat kunt u over deze twee mannen vertellen?
A: Op de beelden die ik heb gezien, lopen de twee mannen vanaf mijn woning in de richting van de parkeerplaats, [straat 2] in [plaats 3] . Aan de rechterkant loopt mijn zoon [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Ik herken [verdachte] aan zijn kleding maar ook aan zijn postuur. Dit is dan de man in het zwart gekleed. [18]
V: Wanneer zag u dat uw personenauto anders geparkeerd stond?
A: Ik heb 18 februari nog de auto gebruikt en geparkeerd. Ik zag zondag (
de rechtbank begrijpt: zondag 19 februari 2023) dat mijn auto anders geparkeerd stond. [19]
V: Wat is het kenteken van uw auto?
A: Het kenteken is [kenteken] . Dit is een Mazda 3, grijs.
A: Zondag kwam [verdachte] naar beneden. Ik heb toen aan [verdachte] gevraagd of hij mijn auto had gebruikt. [verdachte] vertelde dat hij de auto had gebruikt.
V: Is [verdachte] in het bezit van peperspray?
A: [.] deelt de zolder met [verdachte] . [.] heeft mij verteld dat er in de kamer van [verdachte] een spuitbusje peperspray stond. Ik heb dit spuitbusje peperspray in kledingkast op de overloop zien staan. [.] vertelde mij ongeveer een week na de overval dat het busje peperspray niet meer in de kledingkast stond. Ik heb nog samen met [.] op zolder gezocht, maar wij hebben dit busje niet meer gevonden. [20]
Bewijsoverweging
Op 19 februari 2023 vindt rond 1:00 uur ’s nachts een inbraak plaats in een woning gelegen aan de [straat 3] [nummeraanduiding 1] in [plaats 1] , waar de oom en tante van de verdachte wonen met hun kinderen.
Al snel wordt een verband gelegd tussen de verdachte en de woninginbraak. De familie van de verdachte, onder wie dus de oom en tante van de verdachte, vermoedt dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak, omdat hij rond 19 februari 2023 opvallend gedrag zou hebben vertoond. Ook komt uit de aangifte naar voren dat de woninginbraak gepleegd moet zijn door iemand die op de hoogte was van de aanwezigheid van de kluis in de woning. Zo is het huis verder niet doorzocht en is de dader slechts enkele minuten binnen geweest. In de spreekrechtverklaring benoemen de aangevers dat de verdachte op de hoogte was van de kluis in hun woning en wist waar die kluis stond, namelijk in de slaapkamer van aangevers, doordat hij in de maanden voor de woninginbraak had geholpen met een verbouwing van de woning.
Dat vermoeden wordt bevestigd door wat te zien is op camerabeelden uit de omgeving van de [straat 3] , dus rond de woning van aangevers, en op camerabeelden rond de woning van de verdachte.
Uit camerabeelden uit de omgeving van de [straat 3] in [plaats 1] volgt dat rond het tijdstip van de inbraak een zilvergrijze personenauto in de buurt van de woning van de aangevers parkeert. Uit deze auto stappen twee personen die vervolgens in de richting van de woning van de aangevers lopen. De ene persoon is geheel in het zwart gekleed, terwijl de andere persoon een donkerkleurige jas en een lichtkleurige broek aan had. Enkele minuten later komen beide personen van het erf van de woning lopen, waarbij één van deze personen een vierkant object in zijn handen heeft. Nu bij de woninginbraak een vierkante kluis is weggenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat het object de gestolen kluis is en dat deze twee personen bij de woninginbraak betrokken zijn geweest. Op camerabeelden is te zien dat de twee personen met versnelde pas in de richting van de zilvergrijze personenauto lopen. Kort daarna is te zien dat een grijskleurige personenauto uit een parkeervak wegrijdt. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de zilvergrijze auto door de daders van de woninginbraak is gebruikt.
De moeder van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte haar zilvergrijze auto in de nacht van 19 februari 2023 heeft geleend. De politie heeft de camerabeelden van de auto van de daders vergeleken met foto’s van de auto van de moeder, waarbij het opvalt dat de auto’s dezelfde kleur, vorm/model, afmetingen en velgen hebben. Daarnaast blijkt uit de ANPR-gegevens dat de auto van de moeder van de verdachte rond het tijdstip van de woninginbraak in de buurt van [plaats 1] was.
Ook volgt uit camerabeelden rondom de woning van de verdachte dat hij in de nacht van 18 op 19 februari 2023 in het donker gekleed was en met een persoon met een lichte broek en een donkere jas in de richting van de auto zijn moeder is gelopen. Op camerabeelden is te zien dat vanaf de parkeerplaats een zilverkleurige auto wegrijdt. Wanneer deze auto een aantal uur later weer terugkomt, lopen opnieuw de verdachte en een persoon met een lichte broek weg van de parkeerplaats. Op basis van deze camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de kleding van de verdachte en de medeverdachte passen bij het kledingsignalement van de daders van de woninginbraak.
Verder weegt de rechtbank mee dat bij de woninginbraak gebruik is gemaakt van een busje pepperspray. Uit de verklaring van de moeder van de verdachte volgt dat de verdachte in het bezit is geweest van een busje pepperspray en dat deze een week na de woningoverval niet meer op de kamer van de verdachte werd aangetroffen.
Op basis van het voornoemde komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte één van de daders van de woninginbraak is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ook de dader was die in de woning van aangevers is geweest, maar wel dat de verdachte ten minste een substantiële bijdrage aan de woninginbraak heeft geleverd, doordat hij over de cruciale informatie beschikte dat zich in de woning een kluis bevond en waar die kluis zich bevond.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/324630-23 (TGO Boog):
feit 1
op 4 december 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door eenmaal (met kracht) met een mes in de borst(streek) van die [slachtoffer 1] te steken, welke doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging (strafbaar gesteld in artikel 312 lid 1 jo. lid 2 jo. artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
feit 2
op 4 december 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen een (sport)tas (met inhoud), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] te bedreigen met een mes en vervolgens eenmaal (met kracht) met een mes in de borst(streek) van die [slachtoffer 1] te steken, terwijl genoemd geweld de dood ten gevolge heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23
feit 1
op 5 mei 2023 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met anderen een of meerdere verfspuit(en) en/of schuurmachine(s) en/of stofzuiger(s) en/of gereedschap en/of mixer(s) en/of verf, die aan [slachtoffer 2] en/of een of meer anderen, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
in de periode van 5 mei 2023 tot en met 6 mei 2023 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten Umarex, van het merk Heckler & Koch, type P30, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe patronen, merk CBC, kaliber .32 Auto, 7.65mm voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 19 februari 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 3] tezamen en in vereniging met een ander een kluis en een geldbedrag van 17.000 euro die aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 3] met pepperspray, althans een soortgelijke bijtende stof, in haar gezicht te spuiten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van 16/324630-23 (TGO Boog)
de eendaadse samenloop van:
feit 1; doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
en
feit 2: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3: diefstal, voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken/bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Hij heeft erop gewezen dat in soortgelijke zaken gevangenisstraffen voor de duur van twaalf tot achttien jaar als uitgangspunt wordt genomen. Gelet op de proceshouding, de jeugdige leeftijd en de beperkte justitiële documentatie van de verdachte heeft de raadsman verzocht om bij de onderkant van voornoemde bandbreedte aan te sluiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer zes maanden (samen met anderen) schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak bij zijn oom en tante, een bedrijfsinbraak, het bezit van een vuurwapen en munitie, en de fatale beroving van [slachtoffer 1] .
Op 4 december 2023 heeft de verdachte [slachtoffer 1] bij een ‘klokrace’, een beroving gericht op het (naar later bleek: replica) Rolex-horloge van [slachtoffer 1] , van het leven beroofd. Toen [slachtoffer 1] naar de sportschool wilde gaan, werd hij onverhoeds in de parkeergarage van het appartementencomplex waar hij sinds enkele dagen woonde, door de verdachte met een mes bedreigd. Toen [slachtoffer 1] een beweging naar achteren maakte, heeft de verdachte hem met kracht in zijn borst gestoken. De verdachte heeft zich uit de voeten gemaakt, en heeft [slachtoffer 1] zwaar gewond in de parkeergarage van zijn appartementencomplex achtergelaten. Toen buren [slachtoffer 1] een half uur later vonden en hulpdiensten werden opgeroepen, mocht reanimatie niet meer baten. [slachtoffer 1] is als gevolg van de messteek overleden. De verdachte heeft [slachtoffer 1] daarmee het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. [slachtoffer 1] was een 29-jarige jongeman die in de bloei van zijn leven stond.
Met zijn handelen heeft de verdachte een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en een onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] , onder wie zijn moeder en zijn zus. Hun leven is als gevolg van deze gebeurtenis voorgoed veranderd. De moeder en de zus van [slachtoffer 1] hebben op de terechtzitting op indringende wijze het leed dat hen is aangedaan onder woorden gebracht. Uit de slachtofferverklaringen blijkt boosheid, intens verdriet en pijn om het gemis van hun geliefde broer en zoon, die van het een op het andere moment uit hun levens is weggerukt.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan dit gemis.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat uit het dossier blijkt dat het hier niet gaat om een eenmalige uit de hand gelopen beroving, maar dat de verdachte actief op zoek was naar en zich beschikbaar hield voor het plegen van ernstige strafbare feiten.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de houding van de verdachte in de dagen na de fatale beroving van [slachtoffer 1] . Uit verschillende chatberichten komt het beeld naar voren van een dader die geen spijt lijkt te hebben van zijn daden. Zo is de verdachte direct op zoek naar nieuwe opdrachten, waaronder risicovolle opdrachten. Hieruit volgt dat de verdachte enkel aan zichzelf en zijn eigen financiële gewin heeft gedacht en niet aan de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast had verdachte een verboden vuurwapen met munitie in zijn bezit en heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak waarbij een grote hoeveelheid schildersgereedschap is meegenomen. Tot slot heeft verdachte samen met een ander een brutale woninginbraak bij zijn oom en tante gepleegd. Op het moment dat zijn tante (aangeefster) sliep, werd haar slaapkamerraam ingeslagen, waarna de dader pepperspray, althans een bijtende stof, op haar spoot. Een woning is bij uitstek een plek waar mensen zich veilig zouden moeten voelen. Door op deze manier te handelen hebben de verdachte en zijn mededader geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen. Zij hebben uitsluitend oog gehad voor persoonlijk financieel gewin.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een woninginbraak heeft gepleegd bij zijn eigen oom en tante, die hem in de periode voor de inbraak in hun woning juist de kans hadden gegeven om, nadat hij was gestopt met school, in hun schildersbedrijf te werken. Hiermee heeft de verdachte niet alleen hun vertrouwen ernstig geschaad, maar ook de relatie tussen zijn ouders en zijn oom en tante onder spanning gezet.
Het behoeft geen toelichting dat de voornoemde feiten ook veel maatschappelijke onrust veroorzaken en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder slachtoffers, nabestaanden en buurtbewoners in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 24 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor steekwapenbezit. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Uit de rapportage van het [instelling] van 31 juli 2024, opgesteld door [D] , psychiater, [E] , psychiater, en [F] , klinisch-psycholoog, blijkt dat de verdachte consistent heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek naar zijn persoon. Volgens de psycholoog en de psychiater maakt de verdachte een zorgelijke (antisociale) persoonlijkheidsontwikkeling door. Gelet op zijn weigerende houding kunnen de deskundigen echter niet vaststellen of er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte. De psychiater en de psycholoog kunnen daarom ook geen advies geven over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid, het recidiverisico of een mogelijke noodzakelijke behandeling of begeleiding.
8.3.3
De straf
Gelet op de ernst, de aard en de hoeveelheid feiten, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt genomen dat in zaken waarin iemand wordt vervolgd wegens gekwalificeerde doodslag, over het algemeen gevangenisstraffen tussen de 12 en 18 jaar worden opgelegd. Gelet op de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden en de jeugdige leeftijd van de verdachte als (enigszins) strafmatigende omstandigheid anderzijds, is voor de gekwalificeerde doodslag een straf op zijn plaats die aan de bovenzijde van deze bandbreedte ligt. De verdachte wordt naast de gekwalificeerde doodslag echter ook nog vervolgd voor drie andere strafbare feiten. Alles in aanmerking genomen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie stelt dat de - ook in zijn eigen visie - hoge eis met name is gerechtvaardigd door het feit dat volgens hem nergens uit blijkt dat de verdachte spijt heeft van wat er is gebeurd, en dat uit alles blijkt dat de verdachte dit zonder meer nog een keer kan doen. Om dat te voorkomen moet volgens de officier van justitie een straf worden opgelegd die herhaling voorkomt en de maatschappij daarmee beschermt. De rechtbank overweegt dat de door de rechtbank opgelegde straf van 20 jaar voldoende recht doet aan deze omstandigheden. Ook bij een straf van 25 jaar zal de verdachte op enig moment weer deel gaan nemen aan de samenleving. De rechtbank acht een veel langere straf dan gebruikelijk in dit soort zaken niet gerechtvaardigd
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kleding die verdachte ten tijde van de strafbare feiten heeft gedragen, de telefoons en de simkaarten verbeurd moet worden verklaard. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de wapens, munitie en verdovende middelen worden onttrokken aan het verder. De overige goederen mogen aan verdachte worden teruggegeven, aldus de officier van justitie.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de kleding die verdachte heeft gedragen ten tijde van de strafbare feiten die onder parketnummer 16/324630-23 bewezen zijn verklaard, verbeurd verklaren, evenals de onder hem inbeslaggenomen telefoons. Met deze voorwerpen zijn de onder 5 bewezen verklaarde feiten 1 en 2 begaan of voorbereid.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de wapens en de verdovende middelen, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met het wapen, de patroonhouders en de munitie is het onder 16/324630-23, feit 2 ten laste gelegde begaan. De overige voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de overige inbeslaggenomen kledingstukken, het geld, de rookwaar, de simkaarten en een pas, aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.VORDERINGEN VAN DE BENADEELDE PARTIJEN

Ten aanzien van parketnummer 16/324630-23 feit 1 en feit 2 (TGO Boog)
10.1
Mevrouw [A] (de moeder van [slachtoffer 1] )
[A] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 78.782,00. Dit bedrag bestaat uit € 41.282,00 aan materiële schade, € 37.500,00 aan immateriële schade.
10.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade moet worden toegewezen. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de toewijsbaarheid van de materiële schade en overige immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman bepleit dat de schadeposten ‘brassband’, ‘rouwboeket’, ‘eten en drankjes’ en ‘taart’ onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De materiële schadeposten ‘notariskosten’, ‘herdenkingskosten’ en ‘reiskosten’ komen volgens de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking. Deze posten moeten volgens de raadsman worden afgewezen. Verder heeft de raadsman verzocht om de materiële schadepost ‘vervanging van de sloten’ toe te wijzen voor zover die schadepost is onderbouwd. Over de overige materiële schadeposten heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade toewijsbaar is. Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding dient de benadeelde partij volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat geen sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit en onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt voorop dat nabestaanden zich op grond van artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces, indien het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden. Uit artikel 6:108, tweede lid, BW blijkt dat kosten van lijkbezorging, voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Uitvaartkosten en grafgraniet
De uitvaartkosten (€ 8.590,04) en de kosten voor het grafgraniet (€ 11.044,70) betreffen kosten van lijkbezorging en komen daarmee voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft niet betwist dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt, maar heeft slechts in het algemeen aangevoerd dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aan de hand van facturen, afschrijvingsbewijzen en foto’s voldoende onderbouwd dat zij deze kosten heeft gemaakt. Bij de gemaakte kosten van een graf-/herdenkingssteen moet worden gekeken naar de vraag in hoeverre deze aansluiten bij de levensstandaard van de overledene. De rechtbank is van oordeel dat de kosten die de nabestaanden hebben gemaakt voor de graf-/herdenkingssteen, aansluiten bij de levensstandaard van de overledene. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding om de toe te wijzen bedragen te matigen.
Notariskosten
De rechtbank zal de notariskosten ter afwikkeling van de nalatenschap (€ 1.536,97) afwijzen, nu deze kosten niet in rechtstreeks verband staan met de uitvaart en daarom niet onder de kosten van lijkbezorging vallen.
Kosten herdenkingen, bloemen op het graf en reiskosten naar het graf
Hoewel de herdenkingen (€ 3.839,35), het dagelijks bezoeken van het graf (€ 9.926,74) en neerleggen van bloemen bij het graf (€ 215,20) ter gedachtenis van [slachtoffer 1] begrijpelijk en invoelbaar zijn, vallen deze kosten naar het oordeel van de rechtbank niet onder de kosten voor lijkbezorging. De vordering van de benadeelde partij zal op deze punten worden afgewezen.
Medische kosten
De rechtbank is van oordeel dat de kosten eigen risico ambulancevervoer voldoende is onderbouwd. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en daarom zal de rechtbank die post (€ 356,52) toewijzen. De overige gevorderde medische kosten worden niet toegewezen, nu onvoldoende is onderbouwd dat die kosten verband houden met de bewezenverklaarde feiten (€ 136,30).
Reiskosten naar de zitting
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt een redelijke uitleg van artikel 532 Sv, dat in vergoeding van de proceskosten van de benadeelde partij voorziet, mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij. Dat geldt blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad ook in de gevallen dat de benadeelde partij naar de zitting komt om gebruik te maken van het spreekrecht. [21] De rechtbank zal de schadepost ‘reiskosten naar de zitting’ (€ 88,90) dan ook afwijzen.
Toekomstige medische- en/of reiskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij, conform de toelichting op de vordering, niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering (€ 500,00), nu het op dit moment nog onduidelijk is of deze schade, voor zover al toewijsbaar, zich in de toekomst zal verwezenlijken.
Vervanging van sloten
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten de diefstal, waarbij ook de huissleutels van [slachtoffer 1] zijn weggenomen. De rechtbank acht een deel van de gevorderde schade, te weten een bedrag van € 143,00, voldoende onderbouwd en acht dit bedrag daarom toewijsbaar. De benadeelde partij wordt voor het overige deel van deze schadepost (€ 407,00) niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan door de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal ‘de uitvaartkosten’ (€ 8.590,04) en ‘de kosten voor het grafgraniet’ (€ 11.044,70), ‘de kosten voor de vervanging van de sleutels’ (gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van € 143,00) en ‘de medische kosten’ (gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van € 356,52) toewijzen. De ‘notariskosten’ (€ 1.536,97), ‘herdenkingskosten’ (€ 3.839,35), ‘reiskosten naar het graf en de zitting’ (€ 10.015,64) en ‘de kosten voor de bloemen voor het graf ‘ (€ 215,20) worden afgewezen. De benadeelde partij wordt in de ‘toekomstige medische- en/of reiskosten’ (€ 500,00), de (overige) ‘medische kosten’ (€ 136,30) en de (overige) ‘kosten voor de vervanging van de sleutels’ (€ 407,00) niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Affectieschade
Het vorderen van affectieschade in het strafproces is sinds 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer. De vergoeding ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie nabestaanden vaste bedragen opgenomen.
De moeder van een door misdrijf overledene komt op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub c BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de door de moeder van [slachtoffer 1] gevorderde schadevergoeding (€ 17.500,00) is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen.
Schokschade
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van schokschade worden toegekend als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. [22] Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig, en in voldoende mate objectiveerbaar is.
Door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel dat voldoet aan de eisen die de jurisprudentie stelt om voor vergoeding van schokschade in aanmerking te komen. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Andere immateriële schade
Het stelsel van de wet laat geen vergoeding van immateriële schade toe buiten de hierboven besproken aansprakelijkheid voor affectieschade en schokschade. Omdat de juridische grondslag voor toewijzing van de andere gevorderde immateriële schade ontbreekt, zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schade (anders dan de affectieschade) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank zal de gevorderde immateriële affectieschade toewijzen (€ 17.500,00). Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. Dat deel van de vordering kan door de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en proceskosten
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € € 37.634,26 toewijzen, bestaande uit € 20.134,26 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader, onder wie in elk geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , een deel van het bedrag betaalt, is de verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa). De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 37.634,26, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling.
Als de verdachte de schadevergoedingen niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de duur van de maximale termijn van de gijzeling op nihil te stellen dan wel te matigen. Met betrekking tot het bepalen van de duur van de gijzeling geldt dat in totaal niet meer dan één jaar gijzeling mag worden opgelegd. In deze zaak moet de verdachte (grote) geldbedragen aan meerdere benadeelde partijen betalen. Gelet op het totale bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregelen in deze zaak worden opgelegd, zou het aantal dagen gijzeling (opgeteld per maatregel) het maximum van één jaar overschrijden. De rechtbank heeft het aantal dagen gijzeling daarom naar evenredigheid berekend.
Als de verdachte de schadevergoeding niet betaalt, kan gijzeling van de verdachte worden toegepast voor de duur van 203 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij. De rechtbank bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed.
10.2
Mevrouw [B] (de zus van[slachtoffer 1]
)
[B] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 44.496,00. Dit bedrag bestaat uit € 6.996,00 aan materiële schade en € 37.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder feit 1, primair ten laste gelegde.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade toegewezen dient te worden. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de toewijsbaarheid van de materiële schade en de overige immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, met de vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de posten ‘reiskosten’ en ‘slotcilinders vervangen Porsche’ niet toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich wat betreft de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de raadsman dient de gevorderde schokschade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat geen sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit en onvoldoende onderbouwd is dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Medische kosten en mediumkosten
De rechtbank zal de medische kosten (€ 27,17) toewijzen. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen is er sprake van schokschade. De gevorderde medische kosten betreffen de materiële schokschade en kunnen daarom worden toegewezen.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de mediumkosten (€ 100,00) zijn gemaakt in verband met het verwerkingsproces van de dood van haar broer. Dergelijke door nabestaanden gemaakte kosten komen in zijn algemeenheid niet voor toewijzing in aanmerking. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Reiskosten naar de zitting
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt een redelijke uitleg van artikel 532 Sv , dat in vergoeding van de proceskosten van de benadeelde partij voorziet, mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Op grond van artikel 238 Rv komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon – dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) – wordt geprocedeerd. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij. Dat geldt blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad ook in de gevallen dat de benadeelde partij naar de zitting komt om gebruik te maken van het spreekrecht. [23] De rechtbank zal de schadepost ‘reiskosten naar de zitting’ (€ 73,85) dan ook afwijzen.
Toekomstige medische- en/of reiskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij, conform de toelichting op de vordering, niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering (€ 500,00), nu het op dit moment nog onduidelijk is of deze schade zich, voor zover die al toewijsbaar is, in de toekomst zal verwezenlijken.
Vervanging van de slotcilinders
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten de diefstal, waarbij ook de autosleutels van [slachtoffer 1] zijn weggenomen. De rechtbank acht de gevorderde schade voldoende onderbouwd en zal deze daarom toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de gevorderde materiële schadeposten ‘medische kosten’ (€ 27,17) en ‘slotcilinders vervangen Porsche’ (€ 1.786,57) toewijzen. De schadeposten ‘mediumkosten’ (€ 100,00) en reiskosten naar de zitting (€ 73,85) worden afgewezen. De benadeelde partij wordt in de schadepost ‘toekomstige medische en/of reiskosten’ (€ 500,00) niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Schokschade
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van schokschade worden toegekend als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. [24] Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig, en in voldoende mate objectiveerbaar is. Dit brengt mee dat de rechter tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, als hij op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, ook als in die rapportage geen concrete diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij sprake is geweest van een hevige emotionele schok door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Zo is zij geconfronteerd met het stoffelijk overschot van haar broer en heeft zij de letselfoto’s van haar broer in het dossier gezien. Uit een brief van de GZ-psycholoog van 7 november 2024 volgt dat de benadeelde partij zich na het overlijden van haar broer met trauma gerelateerde klachten heeft aangemeld, passend bij een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partij heeft hiervoor EMDR-therapie gevolgd, welke gericht was op het verwerken van de gebeurtenis. Vanwege de lopende strafzaak is gekozen om met de behandeling te stoppen. Op dat moment waren de klachten (nog) niet afgenomen. Naar het oordeel van het de rechtbank is hiermee, in combinatie met het hiervoor overwogene, sprake van objectiveerbaar geestelijk letsel.
Bij het naar billijkheid schatten van de immateriële schadevergoeding dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het verdriet van de benadeelde partij dat een gevolg is van het overlijden van haar broer (affectieschade) en haar leed dat veroorzaakt wordt door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met zijn dood. De rechtbank acht aannemelijk dat een aanzienlijk deel van het door de benadeelde partij ondervonden en beschreven geestelijke letsel voortkomt uit het verlies van haar broer en de impact die dat op haar heeft gemaakt, en dat dit letsel dus niet (alleen) een gevolg is van een hevige emotionele schok.
Alles afwegende zal de rechtbank de vordering tot immateriële schokschade daarom gedeeltelijk toewijzen, te weten tot een bedrag van € 10.000,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het vorderen van vergoeding voor affectieschade vanaf 1 januari 2019 mogelijk is voor de in artikel 51f, tweede lid, Sv en artikel 6:108 BW genoemde naasten van het door een misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de meest naaste nabestaanden te erkennen. Uitgangspunt is dat de kring van gerechtigden is beperkt tot personen die geacht mogen worden een zeer nauwe affectieve band met de overledene te hebben gehad. Broers en zussen zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen hen niet standaard een dergelijk recht toe te kennen. In artikel 6:108, vierde lid onder g, BW is niettemin een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de ‘vaste kring’ van gerechtigden behoort. Daarvoor is vereist dat deze persoon in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij als naaste wordt aangemerkt. In de memorie van toelichting is vermeld dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke relatie” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hier uit af dat de wetgever heeft bedoeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen broers of zussen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade.
Alhoewel niet ter discussie staat dat de benadeelde partij en de overledene een heel hechte band hadden, dat overledene de benadeelde partij in bepaalde taken bijstond omdat de benadeelde partij een vermindering van de functionaliteit van een van haar handen heeft en het gemis van haar broer voor de benadeelde partij immens groot is, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat tussen benadeelde en overledene sprake was van een dergelijk uitzonderlijk geval als door de wetgever bedoeld.
Zonder af te kunnen en te willen doen aan het leed, het gemis en het verdriet van de benadeelde partij, rechtvaardigen de door de benadeelde aangevoerde omstandigheden juridisch gezien niet een beroep op de hardheidsclausule. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schokschade gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00. Voor het overige (de overige gevorderde schokschade en affectieschade) wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en proceskosten
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 11.813,74 toewijzen, bestaande uit € 1.813,74 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader, onder wie in elk geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , een deel van het bedrag betaalt, is de verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa). De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.813,74, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling.
Als de verdachte de schadevergoedingen niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de duur van de maximale termijn van de gijzeling op nihil te stellen dan wel te matigen. Met betrekking tot het bepalen van de duur van de gijzeling geldt dat in totaal niet meer dan één jaar gijzeling mag worden opgelegd. In deze zaak moet de verdachte (grote) geldbedragen aan meerdere benadeelde partijen betalen. Gelet op het totale bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregelen in deze zaak worden opgelegd, zou het aantal dagen gijzeling (opgeteld per maatregel) het maximum van één jaar overschrijden. De rechtbank heeft het aantal dagen gijzeling daarom naar evenredigheid berekend.
Als de verdachte de schadevergoeding niet betaalt, kan gijzeling van de verdachte worden toegepast voor de duur van 64 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij. De rechtbank bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed.
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23, feit 1
10.3
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 24.711,56 euro aan materiële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder parketnummer 16/115539-23, feit 1, ten laste gelegde.
10.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende onderbouwd is.
10.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende duidelijk welke goederen (precies) bij de diefstal zijn weggenomen. Zo staan in de aangifte, de goederenlijst en de bijgevoegde offertes niet telkens dezelfde weggenomen goederen opgenomen. Ook blijkt uit het dossier dat een deel van de gestolen goederen aan de benadeelde partij is teruggegeven. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke goederen aan de benadeelde partij zijn teruggegeven en de benadeelde partij is ook niet verschenen op de zitting om daar een nadere toelichting over te geven.
Daarnaast komt uit de aangifte naar voren dat de gestolen goederen niet alleen aan de benadeelde partij, maar ook aan twee andere personen toebehoorden. Voor de rechtbank is niet zonder meer duidelijk of de in de vordering genoemde goederen aan de benadeelde partij toebehoorden of aan de twee andere personen, en of de benadeelde partij - indien dat laatste het geval is - ook namens de andere eigenaren gerechtigd is om schade te verhalen.
De benadeelde partij kan de vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal hij in de kosten van de verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23, feit 3
10.4
De vordering van [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.000,00. Dit bedrag bestaat uit € 17.000,00 aan materiële schade en € 4.000 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder parketnummer
16/115539-23, feit 3 ten laste gelegde.
10.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade en de immateriële schade toewijsbaar zijn, waarbij hij zich ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
10.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Ook is de schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag aan materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen, die de benadeelde partij blijkens haar vordering heeft ondervonden, acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk. Daarbij heeft zij (mede) gelet op de beslissingen in soortgelijke zaken.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en proceskosten
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 18.000,00 toewijzen, bestaande uit € 17.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is de verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa). De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 18.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Als de verdachte de schadevergoedingen niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de duur van de maximale termijn van de gijzeling op nihil te stellen dan wel te matigen. Met betrekking tot het bepalen van de duur van de gijzeling geldt dat in totaal niet meer dan één jaar gijzeling mag worden opgelegd. In deze zaak moet de verdachte (grote) geldbedragen aan meerdere benadeelde partijen betalen. Gelet op het totale bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregelen in deze zaak worden opgelegd, zou het aantal dagen gijzeling (opgeteld per maatregel) het maximum van één jaar overschrijden. De rechtbank heeft het aantal dagen gijzeling daarom naar evenredigheid berekend.
Als de verdachte deze schadevergoeding niet betaalt, kan gijzeling van de verdachte worden toegepast voor de duur van 98 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij. De rechtbank bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 55, 57, 288, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor
de duur van twintig (20) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag ten aanzien van parketnummer 16-324630-23
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263167);
  • 1 STK Schoeisel (goednummer: 3263168);
  • 1 STK Schoeisel (goednummer: 3263169);
  • 1 STK Handschoen (goednummer: 3263171);
  • 1 STK Handschoen (goednummer: 3263173);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263176);
  • 1 STK Kleding goednummer: 3263177);
  • 1 STK Pet (goednummer: 3263178);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263180);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263181);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263182);
  • 1 STK Telefoontoestel (iPhone) (goednummer: 797060);
  • 1 STK Telefoontoestel (Nokia) (goednummer: 797065);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 3 STK Munitie (goednummer: 3263343);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3263857);
  • 3 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3263874);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3263881);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3270751);
  • 2 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3317349);
  • 1 STK Steekwapen (goednummer: 3263327);
  • 1 STK Steekwapen (goednummer: 3263329);
  • 1 STK Steekwapen (goednummer: 3263340);
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263293);
  • 1 STK Pet (goednummer: 3263296);
  • 1 STK Kleding (goednummer 3263298);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263304);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263311);
  • 1 STK Muts (goednummer: 3263317);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263319);
  • 1 STK Masker (goednummer: 3263323);
  • 1 STK Rookwaar (goednummer: 3263344);
  • 1 STK Kleding (goednummer:3263350);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263432);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 3263433);
  • 0,50 EUR Geld (goednummer: 3270746);
  • 1 STK Muts (goednummer: 3270749);
  • 4 STK Kleding (goednummer: 797066);
  • 1 STK Kleding (goednummer: 797067);
  • 1 STK Tas (goednummer: 797823);
  • 1 STK Pas (goednummer: 798617);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (goednummer: 797062);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (goednummer: 797030);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (goednummer: 797032);
Beslag ten aanzien van parketnummer 16-115539-23:
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer: 3158772);
  • 1 STK Wapen (goednummer: 315822);
  • 1 STK Wapen (goednummer: 3158930);
  • 8 STK Wapen (goednummer: 3158952);
  • 1 STK Wapen (goednummer: 3158955);
Benadeelde partij [A] (feit 1, primair)
- wijst de vordering van [A] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 37.634,26, bestaande uit € 20.134,26 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, te weten € 37.634,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [A] voor wat betreft het overige (de materiële schadepost ‘overige medische kosten (€ 136,30), de materiële schadepost ‘toekomstige medische- en/of reiskosten’ (€ 500,00), het overige deel van de materiële schadepost ‘kosten voor de vervanging van de sleutels’ (€ 407,00) en de overige immateriële schade (€ 20.000,00)) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst het meer gevorderde (materiële schadeposten: ‘notariskosten’ (€ 1.536,97), ‘herdenkingskosten’ (€ 3.839,35), ‘reiskosten naar het graf en de zitting’ (€ 10.015,64), en ‘bloemen voor het graf’(€ 215,20)) af;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 37.634,26 te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 203 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1, primair)
- wijst de vordering van [B] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 11.813,74, bestaande uit € 1.813,74 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan [B] van het toegewezen bedrag, te weten € 11.786,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [B] voor wat betreft het overige (de materiële schadepost ‘toekomstige medische- en/of reiskosten’ (€ 500,00) en het overige deel van de immateriële schade (€ 27.500,00)) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst het meer gevorderde (de materiële posten: ‘mediumkosten’ (€ 100,00) en ‘reiskosten naar de zitting’ (€ 73,85)) af;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat € 11.813,74 te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 64 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (ten aanzien van 16/115539-23, feit 1)
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (ten aanzien van 16/115539-23, feit 3)
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 18.000,00, bestaande uit € 17.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, te weten € 18.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 18.000,00 te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 98 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft/hebben vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16/324630-23 (TGO Boog)
feit 1
primair
hij op of omstreeks 4 december 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] te bedreigen met een mes en/of die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of aan die [slachtoffer 1] te trekken en/of met die [slachtoffer 1] te worstelen/vechten en/of die [slachtoffer 1] (omver) te duwen en/of (vervolgens) eenmaal (met kracht) met een mes, althans een soortgelijk scherp voorwerp, in de borst(streek) en/of hart(streek), althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging (strafbaar gesteld in (de) artikel(en) 312 lid 1 jo. lid 2 jo. 310 van het Wetboek van Strafrecht),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 december 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] te bedreigen met een mes en/of die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of aan die [slachtoffer 1] te trekken en/of met die [slachtoffer 1] te worstelen/vechten en/of die [slachtoffer 1] (omver) te duwen en/of (vervolgens) eenmaal (met kracht) met een mes, althans een soortgelijk scherp voorwerp, in de borst(streek) en/of hart(streek), althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] te steken;
feit 2
hij op of omstreeks 4 december 2023 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge en/of een (sport)tas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] te bedreigen met een mes en/of met die [slachtoffer 1] te worstelen en/of die [slachtoffer 1] (omver) te duwen en/of te trekken en/of (vervolgens) eenmaal (met kracht) met een mes, althans een soortgelijk scherp voorwerp, in de borst(streek) en/of hart(streek), althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] te steken, terwijl genoemd geweld de dood ten gevolge heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 16/115539-23
feit 1
hij op of omstreeks 5 mei 2023 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere verfspuit(en) en/of schuurmachine(s) en/of stofzuiger(s) en/of gereedschap en/of mixer(s) en/of verf, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of een of meer anderen, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2023 tot en met 6 mei 2023 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten Umarex, van het merk Heckler & Koch, type P30, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe patronen, merk CBC, kaliber .32 Auto, 7.65mm voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis en/of een geldbedrag van ongeveer 17.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 3] met pepperspray, althans een soortgelijke bijtende stof, in haar gezicht te spuiten;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, TGO Boog, genummerd PL0900-2023371274-14 van 17 september 2024 doorgenummerd 1 tot en met 2333, en 16 juli 2024 2024 doorgenummerd 1 tot en met 505 (Forensisch dossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar het Forensisch dossier van 16 juli 2024, wordt hieraan (A) gevoegd.
2.Een geschrift, te weten een forensisch pathologisch onderzoek, opgesteld door arts en forensisch patholoog drs. [C] , pagina 147 van het FO-dossier (A).
3.Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2024, pagina 137.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 6 februari 2024, pagina’s 648 tot en met 695.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal:
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 6 mei 2023, pagina 44 en 45 (A).
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 6 mei 2023, pagina 57 (A).
8.Een proces-verbaal van categorisering van verbalisant [verbalisant 4] van 18 september 2023, pagina’s 183 tot en met 185 (A).
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , mede namens [slachtoffer 4] , van 19 februari 2023, pagina 13 (B)
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , mede namens [slachtoffer 4] , van 19 februari 2023, pagina 14 (B).
11.Een geschrift, te weten de spreekrechtverklaring van de [slachtoffer 4] op de inhoudelijke behandeling op 25 juni 2025, pagina 2.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] , d.d. 21 februari 2023, pagina 36 (B) en d.d. 30 maart 2023, pagina 48 (B).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] , d.d. 21 februari 2023, pagina 37 (B) en d.d. 30 maart 2023, pagina 48 (B).
14.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 27 februari 2023, pagina 50 (B).
15.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] d.d. 27 februari 2023, pagina 56 (B).
16.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] d.d. 7 maart 2023, pagina 63 (B).
17.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] d.d. 7 maart 2023, pagina 64 (B).
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 31 maart 2023, pagina 97 (B).
19.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 31 maart 2023, pagina 98 (B).
20.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 31 maart 2023, pagina 99 (B).
21.Zie recent HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:334; zie ook PHR 7 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:259 (aanv. concl. A-G E.J. Hofstee).
22.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.
23.HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:334; zie ook PHR 7 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:259 (aanv. concl. A-G E.J. Hofstee).
24.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.