3.3.Oordeel van de rechtbank
Een proces-verbaal van bevindingen
- Op 10 juli 2024, omstreeks 08.55 uur, was ik, verbalisant, belast met mijn taak als aanrijdingsselecteur voor de politie Utrecht stad. Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip, werden collega's en ik met spoed gestuurd naar de Thomas a Kempisweg met de kruising Thomas a Kempisplantsoen te Utrecht. Aldaar had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fatbike.
- Op 10 juli 2024, omstreeks 09.00 uur, was ik ter plaatse. Ik zag een man op de grond liggen. Ik zag dat de man op de Thomas a Kempisweg lag ter hoogte van een fietsoversteekplaats. Ik zag dat de man op het weggedeelte lag van de rijrichting naar de Spinozaweg. Ik hoorde [verbalisant 1] zeggen dat de man op de grond de bestuurder van de fatbike was, dat hij buiten bewustzijn was en dat de betrokken personenauto na het verkeersongeval was weggereden.
- Ik hoorde dat de bestuurder van de fatbike later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [1960] te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: het slachtoffer.
- Op 10 juli 2024, hoorde ik van collega [verbalisant 2] dat de broer van de verdachte ter plaatse was gekomen op het plaats delict. De broer van de verdachte bleek te zijn genaamd: [getuige] , geboren op [1986] . Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat [getuige] had verklaard dat hij een berichtje had gekregen van zijn broertje [verdachte] waarin stond dat hij een ongeluk had gehad en daarna was doorgereden.
- Op 10 juli 2024, omstreeks 10.10 uur, hoorde ik [getuige] roepen: "Hey! Dat is hem." Ik zag dat [getuige] wees op een grijze Opel Astra. Ik zag dat de voorruit van de Opel gebarsten was ter hoogte van de bijrijdersstoel en dat de kentekenplaat aan de voorzijde van de auto ontbrak. Ik zag dat een man als bestuurder uit de Astra stapte. Ik zag dat de man een bruin shirt droeg met daarover een zwarte bodywarmer. Ik vroeg aan [getuige] of de man die hij aanwees zijn broertje [verdachte] was. Ik hoorde dat [getuige] hier bevestigend op antwoordde.
- Op 10 juli 2024, om 11.24 uur, hoorde ik van collega's in het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat het slachtoffer aan zijn verwondingen was overleden.
Het forensisch onderzoek plaats delict en voertuigonderzoek
- Op 10 juli 2024 omstreeks 08:55 uur, had op het kruispunt gevormd door het Thomas a Kempisplantsoen, de Thomas a Kempisweg, Cartesiusweg en Cremerstraat, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Utrecht in de gemeente Utrecht een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het verkeersongeval waren een bedrijfsauto en een fiets met elektrische trapondersteuning betrokken.
- de Cartesiusweg bestaat ter hoogte van het kruispunt uit drie rijstroken. De linkerrijstrook en middelste rijstrook zijn voorsorteerstroken voor rechtdoorgaand verkeer en de rechterrijstrook is een voorsorteerstrook voor afslaand verkeer naar rechts;
- de Thomas a Kempisweg in de richting van de Vleutenseweg bestaat uit twee rijstroken, gescheiden door middel van enkele onderbroken markering;
- de Thomas a Kempisweg in de richting van de Cartesiusweg bestaat uit drie rijstroken. De linkerrijstrook is een voorsoorteerstrook voor afslaand verkeer naar links. De middelste rijstrook en de rechterrijstrook zijn voorsoorteerstroken voor rechtdoorgaand verkeer, gescheiden door middel van enkele onderbroken markering;
- het fietspad van het Thomas a Kempisplantsoen in de richting van de Cremerstraat is bedoeld voor verkeer in beide richtingen en gescheiden door middel van enkele onderbroken markering.
Reguliere verkeersmaatregelen
- Genoemde wegen waren opengesteld voor het openbaar verkeer; de Thomas a Kempisweg was voor het openbaar verkeer opengesteld.
- de maximumsnelheid op de Thomas a Kempisweg bedroeg ter plaatse 50 km/u als gevolg van artikel 20 onder a van het RVV 1990.
Tijdelijke verkeersmaatregelen
- Wij zagen dat er, ten tijde van ons onderzoek ter plaatse, op de Cartesiusweg, in de richting van de Thomas a Kempisweg tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht waren vanwege werk in uitvoering. Wij zagen dat aan beide zijden van de Cartesiusweg, op ongeveer 120 meter voor de stopstreep van het kruispunt met de Thomas a Kempisweg, boven elkaar verkeersbord Al en 316 (werk in uitvoering) van bijlage 1 van het RVV 1990 geplaatst waren. Wij zagen dat de borden Al 30 km/h aangaven.
- Wij zagen dat de voorsorteerstrook voor afslaand verkeer naar rechts richting het Thomas a Kempisplantsoen was afgesloten voor verkeer middels geleidebakens.
- Ten tijde van ons onderzoek op de plaats van het verkeersongeval zagen wij een Opel, gezien in de rijrichting van de bestuurder van de bedrijfsauto, voor de fietsersoversteek staan op de rechter rijstrook. Voorbij de fietsersoversteek en voor de Opel zagen wij een Suzuki staan. Daarvoor zagen wij de Daf met oplegger staan.
- Op basis van de later omschreven dashcambeelden van de DAF, de VRI analyse en tactische informatie bleek dat er filevorming was op de rechterrijstrook.
- Door de filevorming is het aannemelijk dat het zicht van de bestuurder van de bedrijfsauto naar de bestuurder van de fiets en vice versa werd belemmerd. In welke mate het zicht werd belemmerd kon door ons niet worden bepaald omdat de posities van de voertuigen op de rechter rijstrook niet kon worden bepaald.
Conclusie plaats delict onderzoek en voertuigonderzoek
- De bestuurder van de bedrijfsauto reed op de Thomas a Kempisweg komende uit de richting Cartesiusweg en gaande in de richting van de Vleutenseweg. De bestuurder van de fiets reed op de Thomas a Kempisweg komende uit de richting het Thomas a Kempisplantsoen en gaande in de richting van de Cremerstraat. Op het kruisingsvlak zijn de bedrijfsauto en de fiets met elkaar in botsing gekomen. Als gevolg van dit verkeersongeval is de bestuurder van de fiets overleden.
- Door ons kon wel een botspositie worden vastgesteld. Aan de hand van de sporen aan de voertuigen en op het wegdek konden wij concluderen dat de bestuurder van de fiets, gezien vanuit de rijrichting van de bedrijfsauto, van rechts is gekomen uit het Thomas a Kempisplantsoen. Gezien de aangetroffen positie van de bestuurder van de fiets en de sporen op de meeneemheftruck op de oplegger is het aannemelijk dat de bestuurder van de fiets gebruik maakte van de fietsoversteek.
- Uit ons onderzoek is gebleken dat de toedracht van het verkeersongeval niet is gelegen in de weersgesteldheid, de infrastructuur of een combinatie hiervan. Uit ons onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het zicht van de bestuurder van de bedrijfsauto naar de bestuurder van de fiets en vice versa werd belemmerd door de stilstaande voertuigen op de rechterrijstrook. In welke mate het zicht werd belemmerd kon door ons niet worden vastgesteld.
Een proces-verbaal analyse VRI-data
- Ten tijde van het verkeersongeval was de verkeersregelinstallatie aan het regelen geweest. Er bleken geen relevante storingen te zijn geweest die bijgedragen konden hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval. Gelet op het PD-onderzoek, de verklaringen en de analyse, waren er geen aanwijzingen dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren had gewerkt.
- Uit de analyse van het faselog bleek dat de bestuurder van de bedrijfsauto, op 10 juli 2024 omstreeks 08:52:37.8 uur, de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten waarschijnlijk minimaal 0,6 seconden rood licht uitstraalden.
- De bestuurder van de bedrijfsauto bevond zich aan het begin van de lange (detectie)lus (d087), op een afstand van ongeveer 44 meter van de stopstreep terwijl de verkeerslantaarns op dat moment al ongeveer 2,7 seconden geel licht uitstraalden. De lantaarn aan de linkerzijde van de rijbaan kon in ieder geval vanaf een afstand vanaf ongeveer 100 meter zichtbaar zijn geweest voor de bestuurder van de bedrijfsauto. Alle drie de verkeerslichten konden in ieder geval vanaf een afstand van ongeveer 40 meter voor de stopstreep zichtbaar zijn geweest voor de bestuurder van de bedrijfsauto.
Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (snelheid bedrijfsauto)
- Op camerabeelden van een pompstation was te zien dat de bedrijfsauto, ongeveer 15 seconden voordat het verkeersongeval plaatsvond, daar voorbij was gereden. Het pompstation bevond zich op ongeveer 320 meter afstand van het ongevalskruispunt.
- De minimale indicatieve gemiddelde snelheid van de bedrijfsauto op basis van camerabeelden was ongeveer 72 kilometer per uur. De maximale indicatieve gemiddelde snelheid van de bedrijfsauto op basis van de camerabeelden was ongeveer 77 kilometer per uur.
- De gemiddelde snelheid waarmee de bedrijfsauto over de Cartesiusweg, van het pompstation tot aan de koplus van het kruispunt waar het verkeersongeval had plaatsgevonden, had gereden was ongeveer 88 km per uur.
- De gemiddelde snelheid waarmee de bestuurder van de bedrijfsauto over de detectielussen van de verkeersregelinstallatie het kruispunt had genaderd, was gelegen tussen de 91 km per uur en 107 km per uur.
- De bestuurder van de bedrijfsauto had, wanneer hij gereden zou hebben met een snelheid van 107 km per uur, één seconde nadat de verkeerslichten geel licht begonnen uit te stralen, voor de stopstreep tot stilstand kunnen komen met een gemiddelde remvertraging van 5,5 m/s2. Een remvertraging vanaf 8 - 9 m/s2 is te omschrijven als een forse remming/noodremming. Een remvertraging van 2,8 m/s2 is een comfortabele remvertraging. Een remvertraging van 5,5 m/s2 kan worden omschreven als een stevige remming.
Een proces-verbaal van bevindingen
- Op 27 augustus 2024 deed ik onderzoek naar de bovengenoemde telefoon (de rechtbank begrijpt de telefoon van de verdachte).
- Ik zag in de genoemde periode dat de logging van het beeldscherm meerdere keren een andere status weergaf namelijk de waarden:
o 08.47:42 uur aan
o 08.47:42 uur uit
o 08.47:42 uur aan
o 08.50:12 uur uit
o 08.51:24 uur aan
o 08.51:32 uur uit
o 08.52:44 uur aan
o 08.52:56 uur uit
o 08.55:28 uur aan.
- Ik zag dat in de genoemde periode was het volume van een koptelefoon of ander extern
apparaat dat geluid kan afspelen een andere waarde werd gelogd namelijk:
o 08.50:10 uur 46.3 dB
o 08.50:13 uur 76.5 dB
o 08.51:38 uur 91.39 dB
o 08.51:41 uur 80.15 dB
o 08.52:44 uur 83.22 dB
o 08.52:50 uur 80.67 dB
o 08.53:05 uur 88.82 dB
o 08.53:11 uur 76.55 dB.
- Daarnaast werd er om 08.50:13 uur gelogd dat de volgende content werd afgespeeld:
Title Hind Ziadi - Majnouna (EXCLUSIVE Music Video) Artist Hind Ziadi
4.3.3.Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte
verwijtbaarheeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval - waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend - zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte
Het ongeval vond plaats op woensdagochtend 10 juli 2024 omstreeks 08:55 uur, op het kruispunt, dat wordt gevormd door het Thomas à Kempisplantsoen, de Thomas à Kempisweg, Cartesiusweg en de Cremersstraat. De verdachte reed met zijn auto op de linker rijbaan, komende vanaf de Cartesiusweg en rijdende in de richting van de Thomas à Kempisweg. Het slachtoffer kwam aangereden op zijn fiets (fatbike) vanuit de richting van het Thomas à Kempisplantsoen, gaande in de richting van de Cremerstraat.
Op het moment van het ongeval was het druk met auto’s en fietsers. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte was ter hoogte van het kruispunt op de rechter rijbaan sprake van filevorming van auto’s, waardoor het zicht op het kruispunt en het kruisende fietspad werd belemmerd. Verder waren op de Cartesiusweg tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht vanwege wegwerkzaamheden. Op ongeveer 120 meter van de stopstreep van het kruispunt waren verkeersborden geplaats en gold een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in plaats van 50 kilometer per uur.
De verdachte was, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 91 km per uur en 107 km per uur. Zijn snelheid was daarbij gemiddeld 88 km per uur. Uit onderzoek blijkt niet dat de verdachte zijn snelheid na het passeren van de stopstreep heeft verlaagd of heeft verminderd.
Niet is komen vast te staan dat verdachte door rood is gereden. Uit het onderzoek naar de verkeerlichteninstallatie blijkt dat bij het door verdachte passeren van de stopstreep voor de kruising de verkeerslichten voor hem waarschijnlijke minimaal 0,6 seconden rood licht uitstraalden, maar ook dat het hier een ongecorrigeerde meting betreft. Ter zitting heeft de officier van justitie bevestigd dat er geen verder onderzoek heeft plaatsgevonden dat ziet op een correctie op deze meting.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, met een veel te hoge snelheid het kruispunt genaderd en opgereden. Daarbij is hij, terwijl het verkeerslicht voor zijn richting al enige tijd oranje was, niet voor het verkeerslicht gestopt, maar het kruispunt opgereden met de hiervoor vastgestelde te hoge snelheid.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte kort voor de aanrijding (dus tijdens het besturen van zijn auto) een of meerdere gebruikershandelingen op zijn mobiele telefoon heeft verricht. De rechtbank merkt daarbij op dat niet blijkt dat op het moment van het ongeval de verdachte zijn telefoon in zijn hand had, maar uit onderzoek aan de telefoon blijkt wel dat kort voor het ongeval het scherm van de mobiele telefoon meerdere keren werd aan- en uitgeschakeld, er eerder een muzieknummer werd aangezet en het volume van de koptelefoon werd verlaagd of verhoogd. Ook deze handelingen zullen tijdens het rijden de aandacht van de verdachte (op enige wijze) in beslag hebben genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, terwijl hij te hard reed en gebruikershandelingen op zijn telefoon verrichtte, niet voldoende heeft gelet op het voor hem gelegen weggedeelte en het overige verkeer en hij zich niet tijdig ervan heeft vergewist dat het slachtoffer bezig was het kruispunt op zijn fiets over te steken. Het is aan deze combinatie van de door de verdachte verrichtte gedragingen te wijten dat hij het slachtoffer heeft aangereden als gevolg waarvan het slachtoffer zodanig letsel heeft opgelopen dat hij is overleden. Als de verdachte, uitgaande van een gereden maximale indicatieve snelheid van 107 kilometer per uur, één seconde nadat de verkeerslichten voor hem geel licht begonnen uit te stralen, stevig had geremd, had hij voor de stopstreep tot stilstand kunnen komen.
Mate van schuld.
De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van de verdachte als ‘zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam’. De rechtbank komt hiertoe door de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van de verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren.
De situatie ter hoogte van het kruispunt, de wegwerkzaamheden op de weg waar de verdachte reed, de filevorming op de rechterbaan van de weg, het slechte zicht op het fietspad en het tijdstip van de dag, maken dat van de verdachte als bestuurder van een auto had mogen worden verwacht dat hij zijn rijgedrag hierop zou hebben afgestemd. De verdachte is daarin ernstig te kort geschoten.
De verdachte heeft veel te hard gereden op een plek waar wegwerkzaamheden waren. Door deze werkzaamheden was er op de rechterrijbaan over een lang stuk weg sprake van filevorming, ook ter hoogte van het kruispunt waar fietsers oversteken. De verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden en heeft zijn rijgedrag hierop niet aangepast. Integendeel.
Terwijl de verdachte al met een veel te hoge snelheid op het kruispunt kwam aangereden, heeft hij, op het moment dat het verkeerslicht op zijn rijbaan al een paar seconden op oranje stond, de keuze gemaakt om gas bij te geven. De verdachte had echter ook kunnen stoppen en zou dan tijdig voor de stopstreep tot stilstand zijn gekomen.
Dit rijgedrag van de verdachte kan in de gegeven omstandigheden daarom niet anders dan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam worden gekwalificeerd.
Dubbele causaliteit
Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit; er dient een causaal (oorzakelijk) verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte en dient er verband te zijn tussen het verkeersongeval en het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachte kan worden toegerekend. De fouten die door het slachtoffer zijn gemaakt, te weten het rijden door het rode licht en het onder invloed zijn van alcohol, zijn niet zodanig dat als gevolg daarvan het ongeval niet aan verdachte kan worden toegerekend. Gelet op de onoverzichtelijke verkeerssituatie op het kruispunt had verdachte rekening moeten houden met fouten van andere verkeersdeelnemers. Voornoemde verkeersfouten van het slachtoffer heffen de schuld aan de kant van de verdachte niet op.
Uit het dossier blijkt voorts dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van de letsels die zijn ontstaan door de aanrijding. Gelet hierop is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit is aan te merken als een overtreding van artikel 6 WVW. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van schuld, in de vorm van rijgedrag dat als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam kan worden aangemerkt. Het onder feit 1 primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
De verdachte heeft nadat hij in botsing met het slachtoffer is gekomen de plaats van het ongeval verlaten.
Artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet bepaalt - kort gezegd - dat het degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedragingen een verkeersongeval is veroorzaakt verboden is de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel aan een ander is toegebracht;
(…)
c. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
Artikel 7 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. De Hoge Raad oordeelde dat de bestuurder die een ongeval veroorzaakt zelf onmiddellijk hulp moet bieden. Die verplichting vervalt niet als het slachtoffer zelf hulp kan zoeken en vervalt evenmin als er sprake is van omstanders die te hulp zouden kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gezien de schade aan zijn auto als gevolg van de botsing, wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het slachtoffer door het ongeval letsel was toegebracht. Door desondanks weg te rijden heeft de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Nu de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten komt hem geen beroep toe op de in lid 2 van artikel 7 genoemde schulduitsluitingsgrond.
Het onder feit 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.