ECLI:NL:RBMNE:2025:3702

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
16/382731-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval

Op 10 juli 2024 vond er een verkeersongeval plaats in Utrecht waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, betrokken was. De verdachte reed met een te hoge snelheid en negeerde een rood/oranje verkeerslicht, terwijl hij ook handelingen op zijn mobiele telefoon verrichtte. Hierdoor heeft hij een fietser, [slachtoffer], aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos en onoplettend rijgedrag, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, waardoor hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van 1 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die kinderen van het slachtoffer zijn, en is de vordering van [benadeelde 3], de ex-partner van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/382731-24 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M.L. Kruit;
  • de advocaat van de verdachte: mr. A. Boumanjal;
  • de benadeelde partijen: [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ;
  • de advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] : mr. R. Schreudering;
  • de benadeelde partij [benadeelde 3] ;
  • de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 3] : mr. A Wijburg.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1 primair
op 10 juli 2024 te Utrecht als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt dat aan zijn schuld is te wijten, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
- met een te hoge snelheid de kruising op te rijden,
- daarbij een rood/oranje verkeerslicht te negeren,
- kort daarvoor meerdere handelingen op zijn mobiele telefoon te verrichten,
- daarbij onvoldoende op het voor hem liggende weggedeelte heeft gelet,
- zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast,
- niet tijdig en voldoende heeft geremd voor die fietser,
- waardoor hij die fietser heeft aangereden en
- waardoor [slachtoffer] is overleden.
feit 1 subsidiair
op 10 juli 2024 te Utrecht als bestuurder van een personenauto gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt door de hiervoor onder feit1primair weergegeven gedragingen.
feit 2
op 10 juli 2024 te Utrecht, als bestuurder van een personenauto, betrokken is geweest bij een verkeersongeval, de plaats van dat ongeval heeft verlaten.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs en de bewezenverklaring

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde; het (verkeers)gedrag van de verdachte moet als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ worden aangemerkt.
De officier van justitie stelt dat voorts kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde; de verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, waarbij hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt ten aanzien van feit 1 dat in de gegeven omstandigheden het niet redelijk is om de verdachte de gevolgen van het verkeersongeval toe te rekenen. Niet wordt betwist dat verdachte te hard het kruispunt op reed, echter er is ook sprake van een ernstige verkeersfout aan de zijde van het slachtoffer. Deze is immers op zijn ‘fatbike’ door het rode licht gereden en verkeerde onder invloed van alcohol. De Raadsman verzoekt primair om de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Subsidiair stelt de raadsman dat in het uiterste geval gesproken kan worden van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen van verdachte.
De verdediging refereert zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, de overtreding van artikel 5 WVW, aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt er wel rekening mee te houden dat de verdachte ruim binnen de ‘inkeertermijn’ van 12 uur, teruggekeerd is op de plaatst delict.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen [2]
- Op 10 juli 2024, omstreeks 08.55 uur, was ik, verbalisant, belast met mijn taak als aanrijdingsselecteur voor de politie Utrecht stad. Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip, werden collega's en ik met spoed gestuurd naar de Thomas a Kempisweg met de kruising Thomas a Kempisplantsoen te Utrecht. Aldaar had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fatbike.
- Op 10 juli 2024, omstreeks 09.00 uur, was ik ter plaatse. Ik zag een man op de grond liggen. Ik zag dat de man op de Thomas a Kempisweg lag ter hoogte van een fietsoversteekplaats. Ik zag dat de man op het weggedeelte lag van de rijrichting naar de Spinozaweg. Ik hoorde [verbalisant 1] zeggen dat de man op de grond de bestuurder van de fatbike was, dat hij buiten bewustzijn was en dat de betrokken personenauto na het verkeersongeval was weggereden.
- Ik hoorde dat de bestuurder van de fatbike later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [1960] te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: het slachtoffer. [3]
- Op 10 juli 2024, hoorde ik van collega [verbalisant 2] dat de broer van de verdachte ter plaatse was gekomen op het plaats delict. De broer van de verdachte bleek te zijn genaamd: [getuige] , geboren op [1986] . Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat [getuige] had verklaard dat hij een berichtje had gekregen van zijn broertje [verdachte] waarin stond dat hij een ongeluk had gehad en daarna was doorgereden.
- Op 10 juli 2024, omstreeks 10.10 uur, hoorde ik [getuige] roepen: "Hey! Dat is hem." Ik zag dat [getuige] wees op een grijze Opel Astra. Ik zag dat de voorruit van de Opel gebarsten was ter hoogte van de bijrijdersstoel en dat de kentekenplaat aan de voorzijde van de auto ontbrak. Ik zag dat een man als bestuurder uit de Astra stapte. Ik zag dat de man een bruin shirt droeg met daarover een zwarte bodywarmer. Ik vroeg aan [getuige] of de man die hij aanwees zijn broertje [verdachte] was. Ik hoorde dat [getuige] hier bevestigend op antwoordde. [4]
- Op 10 juli 2024, om 11.24 uur, hoorde ik van collega's in het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat het slachtoffer aan zijn verwondingen was overleden. [5]
Het forensisch onderzoek plaats delict en voertuigonderzoek
- Op 10 juli 2024 omstreeks 08:55 uur, had op het kruispunt gevormd door het Thomas a Kempisplantsoen, de Thomas a Kempisweg, Cartesiusweg en Cremerstraat, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Utrecht in de gemeente Utrecht een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het verkeersongeval waren een bedrijfsauto en een fiets met elektrische trapondersteuning betrokken. [6]
- de Cartesiusweg bestaat ter hoogte van het kruispunt uit drie rijstroken. De linkerrijstrook en middelste rijstrook zijn voorsorteerstroken voor rechtdoorgaand verkeer en de rechterrijstrook is een voorsorteerstrook voor afslaand verkeer naar rechts;
- de Thomas a Kempisweg in de richting van de Vleutenseweg bestaat uit twee rijstroken, gescheiden door middel van enkele onderbroken markering;
- de Thomas a Kempisweg in de richting van de Cartesiusweg bestaat uit drie rijstroken. De linkerrijstrook is een voorsoorteerstrook voor afslaand verkeer naar links. De middelste rijstrook en de rechterrijstrook zijn voorsoorteerstroken voor rechtdoorgaand verkeer, gescheiden door middel van enkele onderbroken markering;
- het fietspad van het Thomas a Kempisplantsoen in de richting van de Cremerstraat is bedoeld voor verkeer in beide richtingen en gescheiden door middel van enkele onderbroken markering. [7]
Reguliere verkeersmaatregelen [8]
- Genoemde wegen waren opengesteld voor het openbaar verkeer; de Thomas a Kempisweg was voor het openbaar verkeer opengesteld.
- de maximumsnelheid op de Thomas a Kempisweg bedroeg ter plaatse 50 km/u als gevolg van artikel 20 onder a van het RVV 1990.
Tijdelijke verkeersmaatregelen
- Wij zagen dat er, ten tijde van ons onderzoek ter plaatse, op de Cartesiusweg, in de richting van de Thomas a Kempisweg tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht waren vanwege werk in uitvoering. Wij zagen dat aan beide zijden van de Cartesiusweg, op ongeveer 120 meter voor de stopstreep van het kruispunt met de Thomas a Kempisweg, boven elkaar verkeersbord Al en 316 (werk in uitvoering) van bijlage 1 van het RVV 1990 geplaatst waren. Wij zagen dat de borden Al 30 km/h aangaven.
- Wij zagen dat de voorsorteerstrook voor afslaand verkeer naar rechts richting het Thomas a Kempisplantsoen was afgesloten voor verkeer middels geleidebakens.
Zicht [9]
- Ten tijde van ons onderzoek op de plaats van het verkeersongeval zagen wij een Opel, gezien in de rijrichting van de bestuurder van de bedrijfsauto, voor de fietsersoversteek staan op de rechter rijstrook. Voorbij de fietsersoversteek en voor de Opel zagen wij een Suzuki staan. Daarvoor zagen wij de Daf met oplegger staan.
- Op basis van de later omschreven dashcambeelden van de DAF, de VRI analyse en tactische informatie bleek dat er filevorming was op de rechterrijstrook.
- Door de filevorming is het aannemelijk dat het zicht van de bestuurder van de bedrijfsauto naar de bestuurder van de fiets en vice versa werd belemmerd. In welke mate het zicht werd belemmerd kon door ons niet worden bepaald omdat de posities van de voertuigen op de rechter rijstrook niet kon worden bepaald.
Conclusie plaats delict onderzoek en voertuigonderzoek [10]
- De bestuurder van de bedrijfsauto reed op de Thomas a Kempisweg komende uit de richting Cartesiusweg en gaande in de richting van de Vleutenseweg. De bestuurder van de fiets reed op de Thomas a Kempisweg komende uit de richting het Thomas a Kempisplantsoen en gaande in de richting van de Cremerstraat. Op het kruisingsvlak zijn de bedrijfsauto en de fiets met elkaar in botsing gekomen. Als gevolg van dit verkeersongeval is de bestuurder van de fiets overleden.
- Door ons kon wel een botspositie worden vastgesteld. Aan de hand van de sporen aan de voertuigen en op het wegdek konden wij concluderen dat de bestuurder van de fiets, gezien vanuit de rijrichting van de bedrijfsauto, van rechts is gekomen uit het Thomas a Kempisplantsoen. Gezien de aangetroffen positie van de bestuurder van de fiets en de sporen op de meeneemheftruck op de oplegger is het aannemelijk dat de bestuurder van de fiets gebruik maakte van de fietsoversteek.
- Uit ons onderzoek is gebleken dat de toedracht van het verkeersongeval niet is gelegen in de weersgesteldheid, de infrastructuur of een combinatie hiervan. Uit ons onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat het zicht van de bestuurder van de bedrijfsauto naar de bestuurder van de fiets en vice versa werd belemmerd door de stilstaande voertuigen op de rechterrijstrook. In welke mate het zicht werd belemmerd kon door ons niet worden vastgesteld.
Een proces-verbaal analyse VRI-data [11]
- Ten tijde van het verkeersongeval was de verkeersregelinstallatie aan het regelen geweest. Er bleken geen relevante storingen te zijn geweest die bijgedragen konden hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval. Gelet op het PD-onderzoek, de verklaringen en de analyse, waren er geen aanwijzingen dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren had gewerkt.
- Uit de analyse van het faselog bleek dat de bestuurder van de bedrijfsauto, op 10 juli 2024 omstreeks 08:52:37.8 uur, de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten waarschijnlijk minimaal 0,6 seconden rood licht uitstraalden.
- De bestuurder van de bedrijfsauto bevond zich aan het begin van de lange (detectie)lus (d087), op een afstand van ongeveer 44 meter van de stopstreep terwijl de verkeerslantaarns op dat moment al ongeveer 2,7 seconden geel licht uitstraalden. De lantaarn aan de linkerzijde van de rijbaan kon in ieder geval vanaf een afstand vanaf ongeveer 100 meter zichtbaar zijn geweest voor de bestuurder van de bedrijfsauto. Alle drie de verkeerslichten konden in ieder geval vanaf een afstand van ongeveer 40 meter voor de stopstreep zichtbaar zijn geweest voor de bestuurder van de bedrijfsauto. [12]
Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (snelheid bedrijfsauto) [13]
- Op camerabeelden van een pompstation was te zien dat de bedrijfsauto, ongeveer 15 seconden voordat het verkeersongeval plaatsvond, daar voorbij was gereden. Het pompstation bevond zich op ongeveer 320 meter afstand van het ongevalskruispunt.
- De minimale indicatieve gemiddelde snelheid van de bedrijfsauto op basis van camerabeelden was ongeveer 72 kilometer per uur. De maximale indicatieve gemiddelde snelheid van de bedrijfsauto op basis van de camerabeelden was ongeveer 77 kilometer per uur.
- De gemiddelde snelheid waarmee de bedrijfsauto over de Cartesiusweg, van het pompstation tot aan de koplus van het kruispunt waar het verkeersongeval had plaatsgevonden, had gereden was ongeveer 88 km per uur.
- De gemiddelde snelheid waarmee de bestuurder van de bedrijfsauto over de detectielussen van de verkeersregelinstallatie het kruispunt had genaderd, was gelegen tussen de 91 km per uur en 107 km per uur.
- De bestuurder van de bedrijfsauto had, wanneer hij gereden zou hebben met een snelheid van 107 km per uur, één seconde nadat de verkeerslichten geel licht begonnen uit te stralen, voor de stopstreep tot stilstand kunnen komen met een gemiddelde remvertraging van 5,5 m/s2. Een remvertraging vanaf 8 - 9 m/s2 is te omschrijven als een forse remming/noodremming. Een remvertraging van 2,8 m/s2 is een comfortabele remvertraging. Een remvertraging van 5,5 m/s2 kan worden omschreven als een stevige remming. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen [15]
- Op 27 augustus 2024 deed ik onderzoek naar de bovengenoemde telefoon (de rechtbank begrijpt de telefoon van de verdachte).
- Ik zag in de genoemde periode dat de logging van het beeldscherm meerdere keren een andere status weergaf namelijk de waarden:
o 08.47:42 uur aan
o 08.47:42 uur uit
o 08.47:42 uur aan
o 08.50:12 uur uit
o 08.51:24 uur aan
o 08.51:32 uur uit
o 08.52:44 uur aan
o 08.52:56 uur uit
o 08.55:28 uur aan.
- Ik zag dat in de genoemde periode was het volume van een koptelefoon of ander extern
apparaat dat geluid kan afspelen een andere waarde werd gelogd namelijk:
o 08.50:10 uur 46.3 dB
o 08.50:13 uur 76.5 dB
o 08.51:38 uur 91.39 dB
o 08.51:41 uur 80.15 dB
o 08.52:44 uur 83.22 dB
o 08.52:50 uur 80.67 dB
o 08.53:05 uur 88.82 dB
o 08.53:11 uur 76.55 dB.
- Daarnaast werd er om 08.50:13 uur gelogd dat de volgende content werd afgespeeld:
Title Hind Ziadi - Majnouna (EXCLUSIVE Music Video) Artist Hind Ziadi [16]
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
feit 1
Beoordelingskader
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte
verwijtbaarheeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval - waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend - zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte
Het ongeval vond plaats op woensdagochtend 10 juli 2024 omstreeks 08:55 uur, op het kruispunt, dat wordt gevormd door het Thomas à Kempisplantsoen, de Thomas à Kempisweg, Cartesiusweg en de Cremersstraat. De verdachte reed met zijn auto op de linker rijbaan, komende vanaf de Cartesiusweg en rijdende in de richting van de Thomas à Kempisweg. Het slachtoffer kwam aangereden op zijn fiets (fatbike) vanuit de richting van het Thomas à Kempisplantsoen, gaande in de richting van de Cremerstraat.
Op het moment van het ongeval was het druk met auto’s en fietsers. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte was ter hoogte van het kruispunt op de rechter rijbaan sprake van filevorming van auto’s, waardoor het zicht op het kruispunt en het kruisende fietspad werd belemmerd. Verder waren op de Cartesiusweg tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht vanwege wegwerkzaamheden. Op ongeveer 120 meter van de stopstreep van het kruispunt waren verkeersborden geplaats en gold een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in plaats van 50 kilometer per uur.
De verdachte was, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 91 km per uur en 107 km per uur. Zijn snelheid was daarbij gemiddeld 88 km per uur. Uit onderzoek blijkt niet dat de verdachte zijn snelheid na het passeren van de stopstreep heeft verlaagd of heeft verminderd.
Niet is komen vast te staan dat verdachte door rood is gereden. Uit het onderzoek naar de verkeerlichteninstallatie blijkt dat bij het door verdachte passeren van de stopstreep voor de kruising de verkeerslichten voor hem waarschijnlijke minimaal 0,6 seconden rood licht uitstraalden, maar ook dat het hier een ongecorrigeerde meting betreft. Ter zitting heeft de officier van justitie bevestigd dat er geen verder onderzoek heeft plaatsgevonden dat ziet op een correctie op deze meting.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, met een veel te hoge snelheid het kruispunt genaderd en opgereden. Daarbij is hij, terwijl het verkeerslicht voor zijn richting al enige tijd oranje was, niet voor het verkeerslicht gestopt, maar het kruispunt opgereden met de hiervoor vastgestelde te hoge snelheid.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte kort voor de aanrijding (dus tijdens het besturen van zijn auto) een of meerdere gebruikershandelingen op zijn mobiele telefoon heeft verricht. De rechtbank merkt daarbij op dat niet blijkt dat op het moment van het ongeval de verdachte zijn telefoon in zijn hand had, maar uit onderzoek aan de telefoon blijkt wel dat kort voor het ongeval het scherm van de mobiele telefoon meerdere keren werd aan- en uitgeschakeld, er eerder een muzieknummer werd aangezet en het volume van de koptelefoon werd verlaagd of verhoogd. Ook deze handelingen zullen tijdens het rijden de aandacht van de verdachte (op enige wijze) in beslag hebben genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, terwijl hij te hard reed en gebruikershandelingen op zijn telefoon verrichtte, niet voldoende heeft gelet op het voor hem gelegen weggedeelte en het overige verkeer en hij zich niet tijdig ervan heeft vergewist dat het slachtoffer bezig was het kruispunt op zijn fiets over te steken. Het is aan deze combinatie van de door de verdachte verrichtte gedragingen te wijten dat hij het slachtoffer heeft aangereden als gevolg waarvan het slachtoffer zodanig letsel heeft opgelopen dat hij is overleden. Als de verdachte, uitgaande van een gereden maximale indicatieve snelheid van 107 kilometer per uur, één seconde nadat de verkeerslichten voor hem geel licht begonnen uit te stralen, stevig had geremd, had hij voor de stopstreep tot stilstand kunnen komen.
Mate van schuld.
De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van de verdachte als ‘zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam’. De rechtbank komt hiertoe door de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van de verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren.
De situatie ter hoogte van het kruispunt, de wegwerkzaamheden op de weg waar de verdachte reed, de filevorming op de rechterbaan van de weg, het slechte zicht op het fietspad en het tijdstip van de dag, maken dat van de verdachte als bestuurder van een auto had mogen worden verwacht dat hij zijn rijgedrag hierop zou hebben afgestemd. De verdachte is daarin ernstig te kort geschoten.
De verdachte heeft veel te hard gereden op een plek waar wegwerkzaamheden waren. Door deze werkzaamheden was er op de rechterrijbaan over een lang stuk weg sprake van filevorming, ook ter hoogte van het kruispunt waar fietsers oversteken. De verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden en heeft zijn rijgedrag hierop niet aangepast. Integendeel.
Terwijl de verdachte al met een veel te hoge snelheid op het kruispunt kwam aangereden, heeft hij, op het moment dat het verkeerslicht op zijn rijbaan al een paar seconden op oranje stond, de keuze gemaakt om gas bij te geven. De verdachte had echter ook kunnen stoppen en zou dan tijdig voor de stopstreep tot stilstand zijn gekomen.
Dit rijgedrag van de verdachte kan in de gegeven omstandigheden daarom niet anders dan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam worden gekwalificeerd.
Dubbele causaliteit
Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit; er dient een causaal (oorzakelijk) verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte en dient er verband te zijn tussen het verkeersongeval en het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachte kan worden toegerekend. De fouten die door het slachtoffer zijn gemaakt, te weten het rijden door het rode licht en het onder invloed zijn van alcohol, zijn niet zodanig dat als gevolg daarvan het ongeval niet aan verdachte kan worden toegerekend. Gelet op de onoverzichtelijke verkeerssituatie op het kruispunt had verdachte rekening moeten houden met fouten van andere verkeersdeelnemers. Voornoemde verkeersfouten van het slachtoffer heffen de schuld aan de kant van de verdachte niet op.
Uit het dossier blijkt voorts dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van de letsels die zijn ontstaan door de aanrijding. Gelet hierop is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit is aan te merken als een overtreding van artikel 6 WVW. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van schuld, in de vorm van rijgedrag dat als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam kan worden aangemerkt. Het onder feit 1 primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
De verdachte heeft nadat hij in botsing met het slachtoffer is gekomen de plaats van het ongeval verlaten.
Artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet bepaalt - kort gezegd - dat het degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedragingen een verkeersongeval is veroorzaakt verboden is de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel aan een ander is toegebracht;
(…)
c. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
Artikel 7 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. De Hoge Raad oordeelde dat de bestuurder die een ongeval veroorzaakt zelf onmiddellijk hulp moet bieden. Die verplichting vervalt niet als het slachtoffer zelf hulp kan zoeken en vervalt evenmin als er sprake is van omstanders die te hulp zouden kunnen komen. [17]
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gezien de schade aan zijn auto als gevolg van de botsing, wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het slachtoffer door het ongeval letsel was toegebracht. Door desondanks weg te rijden heeft de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Nu de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten komt hem geen beroep toe op de in lid 2 van artikel 7 genoemde schulduitsluitingsgrond.
Het onder feit 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
feit 1 primair
hij, op
of omstreeks10 juli 2024, te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Thomas à Kempisweg en/ofhet kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg met het Thomas à Kempisplantsoen en
/ofde Cartesiusweg en
/ofde Cremerstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk gevalzeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
-
althansmet een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en
/ofgelet op de verkeerssituatie ter plaatse verantwoord was, voornoemde kruising te naderen en
/ofop te rijden en
/of
-
een voor hem, verdachte, geldend en rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht te negeren, dan welterwijl het aldaar geplaatste driekleurige verkeerslicht in zijn richting reeds enige tijd geel licht uitstraalde
envoornoemde kruising met onverminderde snelheid op te rijden en
/of
-
(kort voor de aanrijding
)tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig een of meerdere gebruikershandeling
(en
)op zijn mobiele telefoon te verrichten en
/of
- zich
(daarbij
)niet,
althans in onvoldoende mateop het voor hem, verdachte, gelegen gedeelte van die weg en
/ofhet overige verkeer op dat weggedeelte te letten en
/of blijven letten, althanszich er
(daarbij
)niet,
althans niet tijdig en/of in onvoldoende matevan te vergewissen dat een fietser doende was voornoemde Thomas à Kempisweg over te steken,
althans die zich (daartoe) op de Thomas à Kempisweg bevonden
/of
- de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg kon overzien en deze vrij was en
/of
-
(vervolgens
)niet,
althans niet tijdig en/of voldoendeaf te remmen
en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijkenvoor die fietser, waardoor hij, verdachte,
(vervolgens
)is gebotst tegen
, althans in aanrijding is gekomen metvoornoemde fietser, waardoor [slachtoffer] werd gedood;
feit 2
hij, op 10 juli 2024, te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Thomas à Kempisweg en/ofhet kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg met het Thomas à Kempisplantsoen en
/ofde Cartesiusweg en
/ofde
Cremerstraat, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Het overige wat in de beschuldiging staat kan niet bewezen worden. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
feit 2
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.De straf en maatregel

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
  • een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (rijontzegging) van 1 jaar.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte als first offender moet worden beschouwd, nu zijn strafblad geen onherroepelijke wegenverkeerswet-overtredingen bevat. De verdachte kent zijn verantwoordelijkheid en is bereid om voor de door hem gemaakte fouten te boeten. De advocaat van de verdachte heeft gewezen op een aantal volgens hem soortgelijke uitspraken en de in die zaken opgelegde straffen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte is als gevolg van zijn verkeersgedrag op 10 juli 2024 in Utrecht in botsing gekomen met een overstekende fietser. De fietser, de heer [slachtoffer] , is als gevolg van deze botsing overleden.
Hoewel het voor de rechtbank op zitting duidelijk is geworden dat de verdachte het ongeval waarbij de heer [slachtoffer] is overleden nooit heeft gewild, neemt dat niet weg dat de verdachte schuld heeft aan dit ongeval vanwege de door hem op die dag gemaakte keuzes. De verdachte heeft op onvoldoende wijze rekening gehouden met of zijn verkeersgedrag aangepast aan de situatie ter plaatse. Het was die ochtend druk, er waren wegwerkzaamheden waardoor het verkeer op de rechterrijbaan stapvoets reed dan wel stil stond en de maximale snelheid was voor het kruispunt verlaagd naar 30 kilometer per uur. Daar komt bij dat de verdachte tijdens het rijden gebruikershandelingen op zijn telefoon heeft verricht, waardoor hij op die momenten niet zijn volledige aandacht bij het verkeer zal hebben gehad. Ondanks dit alles is de verdachte, terwijl het stoplicht voor hem al even op oranje stond, het kruispunt met een snelheid van minimaal 91 kilometer opgereden, en is hij in botsing met het slachtoffer gekomen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onvoldoende oplettend is geweest en onvoldoende rekening heeft gehouden met de (verkeers)situatie ter plaatse, waardoor de heer [slachtoffer] is komen te overlijden. Dat door het zeer verkeersgevaarlijk gedrag van verdachte het risico op een ongeluk zich mede heeft verwezenlijkt door de verkeersfouten van de heer [slachtoffer] is een gegeven. Dit doet echter niet af aan de schuld van verdachte. De rechtbank zal dit echter wel meewegen in de strafmaat.
Daarnaast is de verdachte na het veroorzaken van het ongeval doorgereden en heeft hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achter gelaten. Ook dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor wegenverkeerswetfeiten.
Strafkader
De rechtbank heeft kennisgenomen en gelet op straffen die in soortgelijke straffen worden opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf betrokken dat de verdachte op zitting oprecht spijt heeft betuigd voor het veroorzaken van het ongeval en dat hij zich bewust is van het leed dat hij naar de nabestaanden en de omgeving van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Tot slot heeft de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen dat ook het slachtoffer verkeersfouten heeft gemaakt.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
De vordering van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij en hij vordert de verdachte te veroordelen tot het betaling van een schadevergoeding van € 3.500,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De benadeelde partij heeft verder verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat de schadevergoeding aan de benadeelde partij voorschiet en de verdachte het bedrag vervolgens terugbetaalt aan de Staat.
[benadeelde 2] heeft zich gesteld als benadeelde partij en hij vordert de verdachte te veroordelen tot het betaling van een schadevergoeding van € 3.500,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De benadeelde partij heeft verder verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat de schadevergoeding aan de benadeelde partij voorschiet en de verdachte het bedrag vervolgens terugbetaalt aan de Staat.
[benadeelde 3] heeft zich gesteld als benadeelde partij en zij vordert de verdachte te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 17.500,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De benadeelde partij heeft verder verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat de schadevergoeding aan de benadeelde partij voorschiet en de verdachte het bedrag vervolgens terugbetaalt aan de Staat.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [benadeelde 1] en de vordering van [benadeelde 2] volledig toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [benadeelde 3] niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu zij niet kan worden aangemerkt als behorende tot de kring van de gerechtigden, zoals bedoeld in de Nederlandse affectieschaderegeling.
6.3.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vordering van [benadeelde 1] en de vordering van [benadeelde 2] .
De advocaat van de verdachte stelt zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] op het standpunt dat de wettelijke grondslag ontbreekt voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding aan haar als ex-partner van het slachtoffer.
6.4.
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Op welk bedrag aanspraak gemaakt kan worden, is geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen zijn ingediend door nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] . Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. De wetgever heeft bepaald dat een beperkte kring van gerechtigden aanspraak mag maken op affectieschade. Het betreft ouders, partners en kinderen van het slachtoffer alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband. De rechtbank zal hieronder de ingediende vorderingen bespreken.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn kinderen van het slachtoffer [slachtoffer] . Op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW, vallen zij binnen de kring van de gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade. De rechtbank is van oordeel dat door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] als gevolg van het primair bewezen verklaarde strafbare feit 1, rechtstreeks (affectie)schade is toegebracht.
Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade kunnen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , als meerderjarige niet-thuiswonende kinderen van het slachtoffer, aanspraak maken op vergoeding van een bedrag van € 17.500,-. Uit de stukken blijkt dat de verzekeraar van de wederpartij, de verdachte, al is overgegaan tot vergoeding van 80% van de gevorderde schade. Zij vorderen vergoeding van het resterende deel. De rechtbank heeft geen reden om af te wijken van dit bedrag en zal het gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van een bedrag van € 3.500,- aan [benadeelde 1] en een bedrag van € 3.500,- aan [benadeelde 2] , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 juli 2024 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
[benadeelde 3]
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 3] (als ex-partner van het slachtoffer) niet valt binnen de kring van de gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
[benadeelde 3] doet een beroep op de zogenaamde ‘hardheidsclausule’, inhoudende dat ‘ uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat als naaste wordt aangemerkt’. Volgens haar was sprake van een uitzonderlijke band tussen haar en het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van deze nauwe persoonlijke betrekking een hechte affectieve relatie dient te worden aangetoond. Het gaat hier om de feitelijke verhouding tussen het slachtoffer en de betreffende persoon die een beroep doet op de hardheidsclausule. Bij het beoordelen van voornoemde vereiste van een hechte affectieve relatie kan onder meer worden gelet op de intensiteit, aard en duur van de relatie. Volgens de wetgever dient de hardheidsclause slechts in uitzonderlijke ‘sprekende’ gevallen van toepassing te zijn om zo discussie te voorkomen en een eenvoudig toepasbare regeling te verzekeren.
De rechtbank is van oordeel dat wat [benadeelde 3] aanvoert –hoe invoelbaar haar verdriet ook is om het verlies van haar ex-partner – onvoldoende is voor de conclusie dat tussen haar en het slachtoffer sprake is geweest van een hechte affectieve relatie in de zin van de hardheidsclausule. Weliswaar blijkt uit de gegeven toelichting dat zij elkaar al meer dan 40 jaar kenden, samen hebben zorggedragen voor de opvoeding van hun twee kinderen en zij, ondanks de relatiebreuk, nog nauw contact met elkaar hielden en elkaar wekelijks zagen, maar dit is onvoldoende voor het aannemen van een zodanige nauwe persoonlijke betrekking dat de redelijkheid en billijkheid vereisen dat zij in aanmerking komt voor vergoeding van de door haar gevraagde affectieschade.
De rechtbank zal [benadeelde 3] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 van de beschuldiging heeft gepleegd;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand;
  • bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
  • als voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
OBM
- ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen een bedrag van € 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 3.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 2]
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen een bedrag van € 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 3.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 10 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Thomas à Kempisweg en/of het kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg met het Thomas à Kempisplantsoen en/of de Cartesiusweg en/of de Cremerstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (te) hoge snelheid, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of gelet op de verkeerssituatie ter plaatse verantwoord was voornoemde kruising te naderen en/of op te rijden en/of
- ( daarbij) een voor hem, verdachte, geldend en rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht te negeren, dan wel terwijl het aldaar geplaatste driekleurige verkeerslicht in zijn richting reeds enige tijd geel licht uitstraalde niet te stoppen, doch voornoemde kruising met onverminderde snelheid op te rijden en/of
- ( kort voor de aanrijding) tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig een of meerdere gebruikershandeling(en) op zijn mobiele telefoon te verrichten en/of
- zich (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer op dat weggedeelte te letten en/of blijven letten, althans zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van te vergewissen dat een fietser doende was voornoemde Thomas à Kempisweg over te steken, althans die zich (daartoe) op de Thomas à Kempisweg bevond en/of
- de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor die fietser, waardoor hij, verdachte, (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voornoemde fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 10 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Thomas à Kempisweg en/of het kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg met het Thomas à Kempisplantsoen en/of de Cartesiusweg en/of de Cremerstraat,
- met een (te) hoge snelheid, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of gelet op de verkeerssituatie ter plaatse verantwoord was voornoemde kruising is genaderd en/of opgereden en/of
- ( daarbij) een voor hem, verdachte, geldend en rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht heeft genegeerd, dan wel terwijl het aldaar geplaatste driekleurige verkeerslicht in zijn richting reeds enige tijd geel licht uitstraalde niet is gestopt, doch voornoemde kruising met onverminderde snelheid is opgereden en/of
- ( kort voor de aanrijding) tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig een of meerdere gebruikershandeling(en) op zijn mobiele telefoon heeft verricht en/of
- zich (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer op dat weggedeelte heeft gelet en/of blijven letten, althans zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van heeft vergewist dat een fietser doende was voornoemde Thomas à Kempisweg over te steken, althans die zich (daartoe) op de Thomas à Kempisweg bevond en/of
- de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor die fietser, waardoor hij, verdachte, (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voornoemde fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij, op of omstreeks 10 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Thomas à Kempisweg en/of het kruispunt gevormd door de Thomas à Kempisweg met het Thomas à Kempisplantsoen en/of de Cartesiusweg en/of de Cremerstraat, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

2.Pagina 234.
3.Pagina 234.
4.Pagina 235.
5.Pagina 236.
6.Pagina 29.
7.Pagina 35.
8.Pagina 36.
9.Pagina 38.
10.Pagina 74.
11.Pagina 78.
12.Pagina 100.
13.Pagina 139.
14.Pagina 164.
15.Pagina 324.
16.Pagina 325.