Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het afwijzen van een handhavingsverzoek en het verlenen van een omgevingsvergunning ter legalisering van het gewijzigd uitvoeren van een eerder vergund bouwplan en het realiseren van een airco-unit op het dak van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (het adres). Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] .
De besluiten waar het in deze zaak over gaat
Het college heeft met het besluit van 23 juni 2023 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van een extra verdieping op zijn woning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waartegen hij beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.Eiser heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
3. Eiser heeft op 29 augustus 2023 een handhavingsverzoek ingediend, omdat op onderdelen in afwijking van de omgevingsvergunning is gebouwd. Tijdens een inspectie op het adres is geconstateerd dat de gootoverstek gewijzigd is uitgevoerd, een andere kleur steen is toegepast en een airco-unit op het dak is geplaatst. Vergunninghouder heeft op 21 november 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ter legalisering van deze wijzigingen. Het college heeft het verzoek tot handhaving afgewezen met het besluit van 18 december 2023. Met het besluit van 22 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunning ter legalisering verleend.
4. Eiser heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het college de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Met de beslissing op bezwaar van 23 mei 2024 (het bestreden besluit 2) heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
5. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. De zaak met zaaknummer UTR 24/3027 is gericht tegen het bestreden besluit 1 en gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek. De zaak met zaaknummer UTR 24/4250 is gericht tegen het bestreden besluit 2 en gaat over de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft de beroepen op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [naam 1] , de gemachtigde van het college en vergunninghouder, vergezeld door mr. [naam 2] .
Beoordeling door de rechtbank
7. Het college heeft korter dan 10 dagen voor de zitting een aanvullend stuk ingediend met resultaten van een akoestische meting van de airco-unit op het adres. De rechtbank heeft op de zitting al beslist om dit stuk niet toe te laten bij de beoordeling van het beroep wegens strijd met de goede procesorde. Omdat het stuk te laat is ingediend, hebben de andere procespartijen onvoldoende gelegenheid gehad om zich hierop te kunnen voorbereiden.
Wat beoordeelt de rechtbank?
8. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend en het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Volgens de rechtbank is dit het geval. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het bestreden besluit 2 (de omgevingsvergunning)
9. Het college heeft in het verweerschrift aangevoerd dat eiser geen zicht op de airco-unit heeft. De airco-unit is op het dak van de woning van vergunninghouder geplaatst en dus op grote hoogte. Het college heeft een akoestische meting bij eiser willen verrichten, maar kreeg hiervoor geen toestemming. Volgens het college kan eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervinden en moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor zover die betrekking heeft op de airco-unit.
10. De rechtbank overweegt dat de airco-unit bouwkundig en functioneel te onderscheiden is van de overige bouwactiviteiten waarop de omgevingsvergunning ziet. De airco-unit kan daarom als afzonderlijk besluitonderdeel worden aangemerkt, wat maakt dat de vraag of eiser belanghebbende is bij dit besluitonderdeel dus ook apart kan worden beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat eiser vanuit zijn woning geen zicht heeft op de airco-unit. Gelet op de beperkte afstand van de airco-unit tot de perceelsgrens, kan echter niet op voorhand worden aangenomen dat eiser hier geen gevolgen van enige betekenis van zal ondervinden. Een airco-unit maakt immers geluid, waar overigens in het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit) ook regels over zijn gesteld.Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser ook voor wat betreft de airco-unit als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Aan welke regels moet de rechtbank het besluit toetsen?
11. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
12. Op grond van artikel van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen. Uit de Memorie van toelichting bij de Wabovolgt dat hieronder ook moet worden begrepen het verbod om te bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning.
Ingetrokken beroepsgrond van eiser
13. Eiser heeft tijdens de zitting zijn beroepsgrond ingetrokken dat de hemelwaterafvoer in strijd is met artikel 6.17 van het Bouwbesluit. De rechtbank zal deze grond daarom niet bespreken.
Strijd met artikel 2.7 Wabo
14. Eiser voert aan dat het college heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, omdat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden op grond van artikel 2.7 van de Wabo. Alle activiteiten hadden in één aanvraag beoordeeld moeten worden, waarbij ook de privaatrechtelijke belangen bij de in 2023 verleende omgevingsvergunning een rol hadden moeten spelen.
15. Volgens het college is geen sprake van een onlosmakelijke activiteit in de zin van artikel 2.7 van de Wabo omdat het uitvoeren van de eerder verleende omgevingsvergunning niet dezelfde feitelijke handeling betreft als het uitvoeren van de vergunning uit het bestreden besluit.
16. Op grond van artikel 2.7 van de Wabo draagt de aanvrager er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. Een onlosmakelijke activiteit is in artikel 1.1 van de Wabo omschreven als activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo.
17. De rechtbank deelt het standpunt van het college dat van onlosmakelijk samenhangende activiteiten geen sprake is. Als een omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het op onderdelen gewijzigd uitvoeren van een eerder vergund bouwplan, is er geen sprake een activiteit die tot verschillende categorieën activiteiten behoort. Artikel 2.7 van de Wabo staat er dan ook niet aan in de weg om op een later moment een aanvraag in te dienen voor een gewijzigde uitvoering van een bouwplan, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend. Bij een uitleg die eiser geeft, zou het onmogelijk worden om een omgevingsvergunning aan te vragen om een bestaand bouwwerk te verbouwen en te veranderen of daaraan naderhand bouwwerken, zoals een airco-unit, toe te voegen. De rechtbank ziet niet in dat in zo’n geval sprake zou zijn van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft dit ook niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond slaag niet.
Privaatrechtelijke aspecten
18. Eiser voert aan dat het college vooraf niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft verzameld. Het college heeft namelijk verzuimd om onderzoek te doen naar de schade die de verbouwing van vergunninghouder bij hem heeft veroorzaakt. Doordat het college nu een omgevingsvergunning ter legalisering heeft verleend, legaliseert het college ook de privaatrechtelijke schending. Er is namelijk sprake van permanente fysieke aanpassingen aan de eigendommen van eiser, waarvoor het bestemmingsplan geen toestemming geeft. Om die reden had de vergunning geweigerd moeten worden. Bovendien had het college een belangenafwegingen moeten maken. Bij de gootoverstek wordt namelijk gebouwd boven het perceel van [nummer] , terwijl de eigenaar van dit perceel hier geen toestemming voor heeft gegeven.
19. Volgens het college staat de toetsing van een bouwaanvraag aan het Bouwbesluit los van eventuele gebreken die daarna, tijdens de bouwwerkzaamheden, ontstaan. Het bestreden besluit legaliseert geen privaatrechtelijke schending. Het college stelt dat het niet bevoegd is om vast te stellen of er privaatrechtelijke toestemming vereist is en, als deze is vereist, om deze te geven. Dit staat ook uitdrukkelijk vermeld in de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning strekt alleen tot het legaliseren van de publiekrechtelijke overtredingen.
20. De rechtbank stelt vast dat eiser op zichzelf niet aanvoert dat de gewijzigde uitvoering van het bouwplan in strijd is met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan. Eiser stelt alleen dat het bestemmingsplan geen toestemming geeft voor het maken van een inbreuk op het eigendomsrecht of het veroorzaken van schade. De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan hier inderdaad geen toestemming voor geeft, maar hieraan ook niet in de weg staat. Het bestemmingsplan geeft een ruimtelijk-planologisch toetsingskader en richt zich niet op het beschermen van privaatrechtelijke belangen. Als een bouwplan niet in strijd is met een bestemmingsplan, bestaat er geen ruimte voor een afweging van belangen en spelen privaatrechtelijke belemmeringen ook geen rol. Nu het eerder vergunde bouwplan voor de extra verdieping en de gewijzigde uitvoering van de gootoverstek en het toepassen van een andere kleur steen niet in strijd is met het bestemmingsplan, had het college geen onderzoek hoeven doen naar schade die bij eiser zou zijn ontstaan en is de vraag naar privaatrechtelijke belemmeringen terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met Europees recht
21. Eiser voert aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Door het bouwplan is sprake van permanente fysieke aanpassingen aan zijn eigendommen, hetgeen volgens eiser op grond van deze bepalingen niet toegestaan.
22. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
23. Voor zover de omgevingsvergunning al beschouwd kan worden als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, vindt deze inmengging haar grondslag in de Wabo. Op grond van de Wabo genomen besluiten kunnen alleen dan geacht worden in strijd te zijn met artikel 8 van het EVRM, wanneer zich omstandigheden voordoen waardoor zich als gevolg van deze besluiten een niet-gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk op de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten voordoet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het hier een niet-gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk betreft.De rechtbank deelt dan ook het standpunt van het college dat met het gedeeld gebruiken van de regenpijp, het inmetselen van deze regenpijp en het tegen elkaar aanbouwen van dakgoten, geen sprake is van een dergelijke disproportionele inbreuk.
24. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM brengt met zich mee dat iedere maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel. Dit houdt in dat betrokkene op effectieve wijze moet kunnen betwisten dat de betreffende maatregel voldoet aan de vereisten die de nationale wet daarvoor stelt. Een maatregel die niet aan deze primaire eis voldoet, kan niet worden aangemerkt als "lawful" in de zin van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en is alleen al daardoor in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.Van een belemmering om te betwisten dat aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een omgevingsvergunning is voldaan, is geen sprake. Eiser heeft met het maken van bezwaar en het instellen van beroep op effectieve wijze kunnen betwisten dat de betreffende maatregel voldoet aan de vereisten die de nationale wet daarvoor stelt. Van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbrekende detailtekeningen
25. Eiser voert aan dat het college in de beslissing op bezwaar niet is ingegaan op zijn vijfde bezwaargrond over ontbrekende detailtekeningen van de hemelwaterafvoer.
26. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, dient het college bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te beoordelen of het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. In vaste rechtspraak wordt dit ook zo toegepast en is geoordeeld dat het college beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van het Bouwbesluit op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.De rechtbank stelt vast dat in de beslissing op bezwaar is toegelicht op basis van welke tekeningen het college het aannemelijk heeft geacht dat de hemelwaterafvoer voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Nog los van het feit dat eiser zijn beroepsgrond heeft ingetrokken dat de hemelwaterafvoer in strijd is met het Bouwbesluit, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college het op basis van de ingediende aanvraag niet aannemelijk heeft kunnen achten dat de hemelwaterafvoer voldoet aan het Bouwbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Airco-unit
27. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning voor de airco-unit niet verleend had mogen worden met toepassing van de zo wel genoemde ‘kruimelregeling’ uit artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2o, van de Wabo en artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De airco-unit staat namelijk op het dak en is hoger geplaatst dan 10 meter zodat niet aan het vereiste uit artikel 4, derde lid, onderdeel a, van bijlage II bij het Bor wordt voldaan.
28. De omgevingsvergunning voor de airco-unit heeft het college niet met toepassing van het derde lid maar met toepassing van het vierde lid van artikel 4 van bijlage II bij het Bor verleend. Of al dan niet voldaan wordt aan het derde lid van dit artikel is daarom niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
29. Volgens eiser heeft de Afdeling Stedenbouw bij een andere vergunninggeadviseerd de airco-unit minimaal 3 meter vanaf de dakrand aan de voorzijde, minimaal 2 meter vanaf de dakrand aan de achterzijde en minimaal 1 meter achter de zijdelingse dakrand te plaatsen. Naar aanleiding van de aanvraag van vergunninghouder heeft de Afdeling Stedenbouw geadviseerd om de airco-unit minimaal 1 meter vanaf de dakranden te plaatsen. Dit afwijkende advies is volgens eiser in strijd met de plaatsingsregels en het gelijkheidsbeginsel.
30. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de airco-unit bij de andere vergunning meer in het zicht is geplaatst dan de airco-unit bij vergunninghouder. Om die reden heeft de Afdeling Stedenbouw bij die andere vergunning aanleiding gezien voor een meer gedetailleerd advies over de plaatsing. Volgens het college is het stellen van nadere eisen op grond van artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening een discretionaire bevoegdheid. Omdat de airco-unit bij vergunninghouder nauwelijks zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, hetgeen door eiser niet is betwist, heeft het college het niet nodig geacht om in dit geval nadere eisen te stellen om de airco-unit minder zichtbaar te maken. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen aanleiding bestond om nadere eisen te stellen. Er is geen sprake van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Niet beslist op bezwaargrond 10: geen akoestische meting
31. Eiser voert aan dat in het dossier elk spoor ontbreekt van documentatie over het geluid van de airco-unit en dat op basis hiervan dus ook niet vastgesteld kan worden of de airco-unit niet meer dan 40 decibel aan geluid op de erfgrens genereert. Een akoestische rapportage ontbreekt. Bovendien heeft het college de hulptool onjuist ingevuld.
32. Het college betwist dat bij de geluidsberekening is uitgegaan van het invoeren van onjuiste gegevens.
33. Zoals onder 26 toegelicht, stelt de rechtbank voorop dat het college een aannemelijkheidstoets moet uitvoeren. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit 2 uiteen heeft gezet welke regelgeving uit het Bouwbesluit van toepassing is en hoe moet worden gemeten.De vergunninghouder heeft op 29 december 2023 gegevens over de geluidsemissie van de airco-unit overgelegd, die de geluidsdeskundige van de gemeente heeft gecontroleerd. Eiser stelt dat de hulptool onjuist is ingevuld, maar motiveert dit verder niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college het niet aannemelijk heeft kunnen achten dat de airco-unit voldoet aan de in het Bouwbesluit gestelde geluidsnorm. Mocht op enig moment blijken dat de airco-unit niet aan de norm voldoet, kan eiser een handhavingsverzoek indienen bij het college. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Het bestreden besluit 1 – afwijzing handhavingsverzoek
Aan welke regels moet de rechtbank het besluit toetsen?
34. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat op 1 januari 2024 de Wabo is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat het verzoek tot handhaving vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
35. Op grond van artikel van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning te bouwen. Uit de Memorie van toelichting bij de Wabovolgt dat hieronder ook moet worden begrepen het verbod om te bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning.
36. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich onder meer voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat.
De beroepsgronden van eiser
37. Eiser voert aan dat het college het handhavingsverzoek niet had mogen afwijzen zonder in die beoordeling mee te nemen dat vergunninghouder op diverse plaatsen tegen het gebouw van eiser heeft gebouwd en de privégoot van eiser heeft afgedekt. Bij de beoordeling had ook betrokken moeten worden dat waterschade is ontstaan, dat sprake is van een onrechtmatige daad vanwege het aanbrengen van loodslabben en dat door het inmetselen van de regenpijp sprake is van diefstal.
38. Volgens het college bestond er ten tijde van de beslissing op het handhavingsverzoek een concreet zicht op legalisering en was er ten tijde van het bestreden besluit 1 geen sprake meer van een overtreding, omdat op dat moment inmiddels de omgevingsvergunning was verleend.
39. De rechtbank stelt voorop dat zij het bestreden besluit moet toetsen. Dat is het bestreden besluit 1 (van 26 maart 2024). De rechtbank stelt vast dat op 22 februari 2024 de omgevingsvergunning ter legalisering was verleend. Het verlenen van die omgevingsvergunning had tot gevolg dat er toen geen overtreding meer was. Daarbij is niet van belang of de omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is of niet.In de handhavingszaak kunnen geen inhoudelijke gronden tegen de verleende omgevingsvergunning worden aangevoerd. Tenzij op voorhand duidelijk is dat de omgevingsvergunning geen rechtskracht zal verkrijgen.Hiervan is in dit geval geen sprake. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen overtreding was op 26 maart 2024 en hoefde hetgeen door eiser werd aangedragen niet mee te nemen in de beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
40. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de omgevingsvergunning voor een gewijzigde uitvoering van het bouwplan aan vergunninghouder heeft kunnen verlenen en het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Omdat eiser geen gelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen proceskostenvergoeding.