ECLI:NL:RBMNE:2025:3055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/3111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verblijfsontzegging door de rechtbank in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen een verblijfsontzegging beoordeeld. De verblijfsontzegging, opgelegd door de burgemeester van de gemeente Utrecht, betreft een periode van twee maanden en is van kracht sinds 13 november 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de burgemeester heeft het besluit op 12 februari 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser had aangevoerd dat de burgemeester niet voldoende rekening had gehouden met de onschuldpresumptie en de evenredigheid van de opgelegde maatregel. De rechtbank oordeelt echter dat de burgemeester voldoende heeft aangetoond dat eiser de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft overtreden, wat de basis vormt voor de verblijfsontzegging. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe, gezien zijn financiële situatie.

Eiser heeft verder betoogd dat de verblijfsontzegging niet proportioneel is, maar de rechtbank volgt de burgemeester in zijn standpunt dat de duur van de maatregel in lijn is met het beleid en de aard van de overtredingen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de bevoegdheid had om de verblijfsontzegging op te leggen en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar uitgesproken op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. S. Boundathi, mr. O. Boukari en mr. N. Verkerk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het op 13 november 2023 opleggen van een verblijfsontzegging voor het [locatie 1] , [locatie 2] en omgeving in Utrecht voor de duur van twee maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het opleggen van een verblijfsontzegging aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Ter zitting heeft eiser zijn grond over het legaliteitsbeginsel ingetrokken dus die zal de rechtbank niet bespreken.
Verzoek vrijstelling griffierecht
4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling tot betaling van het griffierecht. Eiser heeft hiervoor een inkomensverklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij geen inkomen en geen vermogen heeft. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe.
Onschuldpresumptie
5. Eiser voert aan dat de burgemeester ten onrechte niet is uitgegaan van de onschuldpresumptie. Eiser verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2015 [1] , waaruit volgt dat de onschuldpresumptie van toepassing is als parallel een strafrechtelijke procedure loopt of heeft gelopen. De burgemeester heeft onvoldoende aangetoond dat parallel aan deze procedure geen strafrechtelijke procedure loopt.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Zelfs als aan eiser een boete zou zijn opgelegd, betekent dit niet dat de bevoegdheid van de burgemeester om een verblijfsontzegging op te leggen in strijd is met de onschuldpresumptie van artikel 6 van het EVRM [2] . Centraal staat of de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt eiser artikel 2.29 van de APV heeft overtreden wegens het bezit, de handel of het gebruik van de in de Opiumwet bedoelde middelen. Dit heeft de burgemeester gedaan. Op grond hiervan was de burgemeester bevoegd om, onafhankelijk van de boete oplegging, een verblijfsontzegging op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
7. Eiser voert aan dat de burgemeester in onvoldoende mate heeft gemotiveerd op de evenredigheid van het opleggen van een verblijfsverbod. De burgemeester is hierbij onvoldoende ingegaan op de faciliteiten waarvan eiser twee maanden lang geen gebruik kon maken. Het gaat hierbij om het kantoor van zijn gemachtigde, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en de bushalte [straat] . De bezoeken aan zijn gemachtigde waren noodzakelijk omdat eiser een procedure had lopen die diende te worden besproken en voorbereid.
8. De rechtbank volgt het primaire standpunt van de burgemeester dat eiser tijdens de verblijfsontzegging wel naar het kantoor van zijn advocaat mocht gaan, omdat de ingang van het kantoor net buiten het gebied van de verblijfsontzegging ligt. Dit was mogelijk zonder dat eiser het gebied doorkruiste. Daarnaast waren er andere mogelijkheden om zijn advocaat te spreken, zoals de burgemeester in het bestreden besluit ook heeft toegelicht. Ten aanzien van de bushalte [straat] heeft de burgemeester uitgebreid toegelicht dat eiser wel met de bus door het gebied mocht reizen, en dat hij daar niet mocht uitstappen maar dat er alternatieve bushaltes buiten het gebied zijn. Deze beperkingen acht de rechtbank dus niet onevenredig. De beroepsgrond slaagt niet.
Proportionaliteit
9. Eiser voert aan dat de verblijfsontzegging niet proportioneel is, gelet op de fundamentele rechten die worden beperkt. Daarnaast is de duur van de verblijfsontzegging niet proportioneel. Gelet op de aard van de overtreding, het zonder doel ophouden, ligt het meer voor de hand dat de verblijfsontzegging geldt voor een of twee weken. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 december 2014. [3]
10. De rechtbank overweegt dat het beleid van de burgemeester rekening houdt met een opbouw in de duur van de verblijfsontzegging. Deze opbouw is gebaseerd op het aantal overtredingen. Het is de keuze van de burgemeester hoe zij het beleid proportioneel inricht. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit beleid niet proportioneel is. In de uitspraken waar eiser naar verwijst ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen, omdat dit geen vergelijkbare gevallen zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verblijfsontzegging terecht is opgelegd en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.ECLI:NL:RBMNE:2014:7146, zaaknummers UTR 14/6398 en UTR 14/6401.