In deze zaak heeft de werkgever, [verzoekster] N.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], op basis van disfunctioneren. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding is vastgesteld. De procedure omvatte een verzoekschrift met 42 producties, een verweerschrift met producties A tot en met F, en aanvullende producties van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2025 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden, mr. J.H. Niersman en mr. M.A.J. Emonds.
De feiten tonen aan dat [verweerder] sinds 1 februari 2015 in dienst was bij [verzoekster] en dat zijn functioneren tot 2023 als goed werd beoordeeld. De werkgever stelde dat [verweerder] na zijn promotie in juli 2022 niet op het verwachte niveau functioneerde, maar de kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] niet voldoende bewijs had geleverd voor deze claim. De kantonrechter concludeerde dat het verbetertraject dat aan [verweerder] was aangeboden, onvoldoende was in zowel inhoud als duur. Het verbeterplan was te kort en niet goed onderbouwd, waardoor de kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet de kans had gekregen om zijn functioneren te verbeteren.
De kantonrechter heeft uiteindelijk beslist dat de arbeidsovereenkomst niet ontbonden zal worden en dat de proceskosten voor rekening van [verzoekster] komen, omdat deze ongelijk heeft gekregen. De beslissing werd gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en openbaar uitgesproken door mr. A.R. Creutzberg op 10 februari 2025.