Overwegingen
2. De zaak gaat over de vraag of het Uwv bij de huidige wetenschappelijke stand van zaken kan verwachten dat personen die volledig arbeidsongeschikt zijn vanwege longcovid, daarvan nog kunnen en zullen herstellen.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de werknemer op dit moment wel volledig arbeidsongeschikt is, maar dat een deel van de beperkingen van werknemer nog kan verbeteren. Daarom acht het Uwv de werknemer niet volledig én duurzaam arbeidsongeschikt en wordt hem niet een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
4. De werkgeefster is het hier niet mee eens. Zij voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er meer duurzame beperkingen moeten worden aangenomen. De werkgeefster stelt dat de werknemer volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Verder stelt de werkgeefster dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat het Uwv niet op alle bezwaargronden is ingegaan.
5. De werkgeefster voert aan dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alle bezwaargronden heeft opgenomen in zijn rapportages. Verder vindt de werkgeefster het onderzoek onzorgvuldig omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie bij de behandelaars van de werknemer heeft opgevraagd, zoals door de werkgeefster is verzocht.
6. In het rapport van 3 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er voldoende medische gegevens in het dossier zitten. De verzekeringsarts acht zich op grond hiervan bekend met de aard en ernst van de medische problematiek van de werknemer. Op 22 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens gerapporteerd dat zij is ingegaan op de kern van de bezwaren van de werkgeefster en dat het opvragen van aanvullende informatie bij de longarts niet nodig is, omdat de beschikbare informatie nog actueel is op de datum in geding van 18 november 2023.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft de brief van de longarts van 13 oktober 2022 en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts van het fysieke spreekuur op 30 oktober 2023 kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport de medische gronden van eiseres samengevat tot vier gronden en is vervolgens op elke grond ingegaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij deze samenvatting medische gronden over het hoofd heeft gezien. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit vaste rechtspraakvolgt dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) op zijn eigen oordeel mag varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen als een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat een van de twee hiervoor beschreven situaties zich voordoet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde daarom geen aanvullende informatie bij de behandelaars op te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
9. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van iemands arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts die dit beoordeelt dient hierbij volgens vaste rechtspraak gebruik te maken van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen”. Hierin is een stappenplan opgenomen dat uit drie stappen bestaat. In stap 1 is de vraag aan de orde of verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a) en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2b). Als argumenten voor een keuze ontbreken dient te worden uitgegaan van redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is. De verzekeringsarts beoordeelt dan of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
10. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Verder is van belang dat bij de vraag of de bij de werknemer vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, slechts verbeteringen van de belastbaarheid van de werknemer die van invloed zijn op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant zijn.
11. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verbetering van de belastbaarheid van de werknemer in de toekomst niet is uitgesloten (stap 1). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieromtrent op 3 mei 2024 gerapporteerd dat verbetering van de belastbaarheid in de toekomst niet is uitgesloten omdat in dit geval geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
12. Voor de tweede stap van het stappenplan moet de vraag worden beantwoord of in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. De werkgeefster voert aan dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen als gevolg van het postcovidsyndroom met een blijvende psychische kwetsbaarheid. De inschatting van de verzekeringsarts over de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aanwezig zijn. Omdat behandelingen en natuurlijk beloop op dit moment niet tot een verbetering hebben geleid, bestaat er geen grond om in het geval van deze werknemer nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten op dit punt. Van de psychische klachten en kwetsbaarheid kan volgens werkgeefster ook geen verbetering worden verwacht, omdat deze samenhangen met de ervaren lichamelijke klachten.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 mei 2024 gerapporteerd dat het ziektebeeld van de werknemer op de datum in geding, 18 november 2023, te zien is als een energetisch tekort op basis van een aantal aandoeningen. Deze aandoeningen overlappen en beïnvloeden elkaar (comorbiditeit). Het is niet mogelijk om de gevolgen van elke aandoening op de in algemeen door de werknemer ervaren vermoeidheid te onderscheiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt één van die aandoeningen aan als duurzaam. Ten aanzien van het postcovidsyndroom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat “de aandoening bekend is met mogelijk langdurige klachten en het gebruikelijke beloop zoals volledig herstel hetgeen geldig is voor de meeste postvirale ziektebeelden”. Een klacht-contingente benadering kan in deze casus worden toegepast, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
14. Naar aanleiding van het beroepschrift van eiseres overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 augustus 2024 dat “bij de verbetering van de gezondheidssituatie bij postcovid de vermindering van de beperkingen op alle rubrieken van de FML [kan] worden verwacht. Meer precieze uitspraak is heden niet mogelijk gelet op de actuele stand van de wetenschap.”
15. Na de zitting van 28 november 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gelegenheid gebracht om nader te motiveren waarom de beperkingen als gevolg van het postcovidsyndroom niet duurzaam zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op
12 december 2024 gerapporteerd dat er sprake is van een complex ziektebeeld. De verzekeringsarts herhaalt dat er sprake is van aandoeningen die elkaar overlappen en beïnvloeden en dat het niet mogelijk is om de gevolgen van de verschillende aandoeningen van elkaar te onderscheiden, maar dat een klacht-contingente, multidisciplinaire benadering wordt aanbevolen voor het post-covidsyndroom.
16. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv er in bezwaar en in beroep niet in is geslaagd om te onderbouwen dat er vanwege medische mogelijkheden sprake is van een kans op herstel van de longcovidklachten van de werknemer in (of na) het eerste jaar na de start van de uitkering (18 november 2023). De verzekeringsarts spreekt slechts in algemene zin verwachtingen uit die passen bij longcovid, zonder daarbij een concrete en deugdelijke afweging te maken van de feiten en omstandigheden gegeven die bij de individuele werknemer aan de orde zijn. Ze stelt daarbij een klacht-contingente, multidisciplinaire benadering voor, maar merkt daar tegelijkertijd bij op dat vanwege de overlappende aandoeningen van de werknemer het niet mogelijk is om een inschatting te maken wat voor effect een behandeling zal hebben op de beperkingen van de werknemer. De vereiste onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de behandeling ontbreekt dan. De rechtbank begrijpt de lastige positie waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zit bij nieuwe aandoeningen als het postcovidsyndroom, maar als vanwege de actuele stand van de wetenschap er geen preciezere inschatting te maken is, dan zou in de duurzaamheidsbeoordeling de conclusie moeten zijn dat verbetering van de belastbaarheid (nog) niet concreet te onderbouwen is en dat de beperkingen in ieder geval vooralsnog duurzaam zijn.