ECLI:NL:RBMNE:2025:2485

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
UTR_24_4297
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na beroep tegen WGA-uitkering wegens longcovid klachten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een werkgeefster, tegen een besluit van het Uwv waarin aan een werknemer per 18 november 2023 een WGA-uitkering is toegekend op grond van de Wet WIA. De werkgeefster, die eigenrisicodrager is, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is door longcovid klachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 november 2024 en het onderzoek op 4 maart 2025 gesloten. De rechtbank concludeert dat het Uwv niet heeft onderbouwd dat er een kans op herstel is van de longcovid klachten van de werknemer. De rechtbank oordeelt dat de werknemer met ingang van 18 november 2023 recht heeft op een IVA-uitkering, omdat de beperkingen duurzaam zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent de IVA-uitkering toe. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de werkgeefster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Bovenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres (de werkgeefster) tegen het besluit waarin het Uwv aan [A] (de werknemer) per 18 november 2023 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend. De werkgeefster is eigenrisicodrager en heeft daarom een financieel belang bij dit beroep.
1.1.
De werknemer heeft gewerkt als [functie] bij de werkgeefster voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 20 november 2021 ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Op 21 augustus 2023 heeft de werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
In een besluit van 18 december 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv per
18 november 2023 een WGA [1] -uitkering op grond van de Wet WIA aan de werknemer toegekend. De werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
In een besluit van 10 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgeefster ongegrond verklaard.
1.4.
De werkgeefster heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De werknemer heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgeefster toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgeefster ingeschakelde gemachtigde
mr. F. Bovenberg. Omdat de werknemer geen toestemming heeft gegeven, zal de rechtbank proberen om zoveel mogelijk te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht. Gelet op de aard van dit geschil ontkomt de rechtbank er echter niet aan om toch wat medische gegevens op te nemen in de uitspraak.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de werkgeefster en het Uwv.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 28 november 2024 geschorst om het Uwv nader te laten motiveren waarom de beperkingen van de werknemer ten gevolge van het postcovidsyndroom niet duurzaam zijn. Vervolgens heeft het Uwv een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2024 ingebracht. De werkgeefster heeft hier op 6 januari 2025 schriftelijk op gereageerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat die zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op
4 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

Het geschil
2. De zaak gaat over de vraag of het Uwv bij de huidige wetenschappelijke stand van zaken kan verwachten dat personen die volledig arbeidsongeschikt zijn vanwege longcovid, daarvan nog kunnen en zullen herstellen.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de werknemer op dit moment wel volledig arbeidsongeschikt is, maar dat een deel van de beperkingen van werknemer nog kan verbeteren. Daarom acht het Uwv de werknemer niet volledig én duurzaam arbeidsongeschikt en wordt hem niet een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
4. De werkgeefster is het hier niet mee eens. Zij voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er meer duurzame beperkingen moeten worden aangenomen. De werkgeefster stelt dat de werknemer volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Verder stelt de werkgeefster dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat het Uwv niet op alle bezwaargronden is ingegaan.
Zorgvuldigheid
5. De werkgeefster voert aan dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alle bezwaargronden heeft opgenomen in zijn rapportages. Verder vindt de werkgeefster het onderzoek onzorgvuldig omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie bij de behandelaars van de werknemer heeft opgevraagd, zoals door de werkgeefster is verzocht.
6. In het rapport van 3 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er voldoende medische gegevens in het dossier zitten. De verzekeringsarts acht zich op grond hiervan bekend met de aard en ernst van de medische problematiek van de werknemer. Op 22 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens gerapporteerd dat zij is ingegaan op de kern van de bezwaren van de werkgeefster en dat het opvragen van aanvullende informatie bij de longarts niet nodig is, omdat de beschikbare informatie nog actueel is op de datum in geding van 18 november 2023.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft de brief van de longarts van 13 oktober 2022 en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts van het fysieke spreekuur op 30 oktober 2023 kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport de medische gronden van eiseres samengevat tot vier gronden en is vervolgens op elke grond ingegaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij deze samenvatting medische gronden over het hoofd heeft gezien. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit vaste rechtspraak [2] volgt dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) op zijn eigen oordeel mag varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen als een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat een van de twee hiervoor beschreven situaties zich voordoet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde daarom geen aanvullende informatie bij de behandelaars op te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordelingskader
8. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. [3] Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. [4] Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. [5]
9. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van iemands arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts die dit beoordeelt dient hierbij volgens vaste rechtspraak gebruik te maken van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen”. Hierin is een stappenplan opgenomen dat uit drie stappen bestaat. In stap 1 is de vraag aan de orde of verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a) en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2b). Als argumenten voor een keuze ontbreken dient te worden uitgegaan van redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is. De verzekeringsarts beoordeelt dan of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
10. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [6] volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Verder is van belang dat bij de vraag of de bij de werknemer vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, slechts verbeteringen van de belastbaarheid van de werknemer die van invloed zijn op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant zijn. [7]
Medische beoordeling
11. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verbetering van de belastbaarheid van de werknemer in de toekomst niet is uitgesloten (stap 1). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieromtrent op 3 mei 2024 gerapporteerd dat verbetering van de belastbaarheid in de toekomst niet is uitgesloten omdat in dit geval geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
12. Voor de tweede stap van het stappenplan moet de vraag worden beantwoord of in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. De werkgeefster voert aan dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen als gevolg van het postcovidsyndroom met een blijvende psychische kwetsbaarheid. De inschatting van de verzekeringsarts over de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aanwezig zijn. Omdat behandelingen en natuurlijk beloop op dit moment niet tot een verbetering hebben geleid, bestaat er geen grond om in het geval van deze werknemer nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten op dit punt. Van de psychische klachten en kwetsbaarheid kan volgens werkgeefster ook geen verbetering worden verwacht, omdat deze samenhangen met de ervaren lichamelijke klachten.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 mei 2024 gerapporteerd dat het ziektebeeld van de werknemer op de datum in geding, 18 november 2023, te zien is als een energetisch tekort op basis van een aantal aandoeningen. Deze aandoeningen overlappen en beïnvloeden elkaar (comorbiditeit). Het is niet mogelijk om de gevolgen van elke aandoening op de in algemeen door de werknemer ervaren vermoeidheid te onderscheiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt één van die aandoeningen aan als duurzaam. Ten aanzien van het postcovidsyndroom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat “de aandoening bekend is met mogelijk langdurige klachten en het gebruikelijke beloop zoals volledig herstel hetgeen geldig is voor de meeste postvirale ziektebeelden”. Een klacht-contingente benadering kan in deze casus worden toegepast, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
14. Naar aanleiding van het beroepschrift van eiseres overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 augustus 2024 dat “bij de verbetering van de gezondheidssituatie bij postcovid de vermindering van de beperkingen op alle rubrieken van de FML [kan] worden verwacht. Meer precieze uitspraak is heden niet mogelijk gelet op de actuele stand van de wetenschap.”
15. Na de zitting van 28 november 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gelegenheid gebracht om nader te motiveren waarom de beperkingen als gevolg van het postcovidsyndroom niet duurzaam zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op
12 december 2024 gerapporteerd dat er sprake is van een complex ziektebeeld. De verzekeringsarts herhaalt dat er sprake is van aandoeningen die elkaar overlappen en beïnvloeden en dat het niet mogelijk is om de gevolgen van de verschillende aandoeningen van elkaar te onderscheiden, maar dat een klacht-contingente, multidisciplinaire benadering wordt aanbevolen voor het post-covidsyndroom.
16. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv er in bezwaar en in beroep niet in is geslaagd om te onderbouwen dat er vanwege medische mogelijkheden sprake is van een kans op herstel van de longcovidklachten van de werknemer in (of na) het eerste jaar na de start van de uitkering (18 november 2023). De verzekeringsarts spreekt slechts in algemene zin verwachtingen uit die passen bij longcovid, zonder daarbij een concrete en deugdelijke afweging te maken van de feiten en omstandigheden gegeven die bij de individuele werknemer aan de orde zijn. Ze stelt daarbij een klacht-contingente, multidisciplinaire benadering voor, maar merkt daar tegelijkertijd bij op dat vanwege de overlappende aandoeningen van de werknemer het niet mogelijk is om een inschatting te maken wat voor effect een behandeling zal hebben op de beperkingen van de werknemer. De vereiste onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de behandeling ontbreekt dan. De rechtbank begrijpt de lastige positie waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zit bij nieuwe aandoeningen als het postcovidsyndroom, maar als vanwege de actuele stand van de wetenschap er geen preciezere inschatting te maken is, dan zou in de duurzaamheidsbeoordeling de conclusie moeten zijn dat verbetering van de belastbaarheid (nog) niet concreet te onderbouwen is en dat de beperkingen in ieder geval vooralsnog duurzaam zijn.

Conclusie en gevolgen

17. Dit levert een motiveringsgebrek in het bestreden besluit op [8] . Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat de aandoeningen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep elkaar overlappen en beïnvloeden, één aandoening sowieso al duurzaam is, een preciezere inschatting niet te maken is gelet op de actuele stand van de wetenschap rondom het postcovidsyndroom en het niet mogelijk is om de gevolgen van de verschillende aandoeningen van elkaar te onderscheiden, heeft de rechtbank niet de verwachting dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering kan worden voorzien en moet ervan worden uitgegaan dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 18 november 2023 ook duurzaam is. De rechtbank let daarbij ook op het procesverloop tot nu toe, waarbij het Uwv in bezwaar en beroep al de gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen en de rechtbank het Uwv na de zitting van 28 november 2024 nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld om nader te motiveren waarom de beperkingen van de werknemer ten gevolge van het postcovidsyndroom niet duurzaam zijn. De rechtbank voorziet daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak. De rechtbank zal het primaire besluit van 18 december 2023 herroepen en zal bepalen dat de werknemer met ingang van
18 november 2023 recht heeft op een IVA-uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
18. De rechtbank merkt daarbij op dat deze uitspraak niet betekent dat uitgesloten is dat de werknemer in de toekomst minder beperkt zal zijn. De werknemer kan zich blijven richten op zijn herstel en de rechtbank hoopt dat dit ertoe zal leiden dat hij in de toekomst weer zal kunnen werken. Als dat lukt, is er geen sprake meer van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, waarmee het recht op een IVA-uitkering komt te vervallen. [9] De werknemer kan dan, indien nodig, terugvallen op een uitkering voor niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan de werkgeefster vergoeden en krijgt de werkgeefster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt de werkgeefster een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 mei 2024;
- herroept de met het primaire besluit van 18 december 2023 toegekende loongerelateerde uitkering, kent de werknemer in plaats daarvan een IVA-uitkering toe met ingang van
18 november 2023, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigdebesluit;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 371,- aan de werkgeefster moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan de werkgeefster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:693.
3.Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA.
4.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA.
5.Op grond van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:535.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2014:1729.
8.Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
9.Op grond van artikel 49, eerste lid, onder a, van de Wet WIA.