Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 april 2025 een herstelvonnis uitgesproken naar aanleiding van een verzoek van de eiser, die meende dat er een kennelijke fout was gemaakt in het eerdere vonnis van 19 februari 2025. De eiser, gevestigd in de Verenigde Staten, had verzocht om verbetering van het dictum, waarin de rechter de veroordeling tot betaling van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten aan de gedaagden uitvoerbaar bij voorraad had verklaard. De eiser stelde dat deze veroordeling ten onrechte niet was gekoppeld aan de daadwerkelijke ontruiming van de woning. De gedaagden, die niet op het verzoek van de eiser hadden gereageerd, waren betrokken bij de procedure. De kantonrechter oordeelde dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en het ontbreken van de koppeling tussen de ontruiming en de betaling van de vergoeding een kennelijke fout vormden. De rechter heeft de vergoeding van € 7.428,00 aan de gedaagden toegekend, maar bepaald dat deze pas verschuldigd is op het moment dat de gedaagden de woning daadwerkelijk hebben verlaten. Het herstelvonnis is onder de datum van 16 april 2025 op de minuut van het eerdere vonnis vermeld, en partijen zijn gelast om de ontvangen stukken van het eerdere vonnis te retourneren aan de griffie.