4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat van een 'onderzoek' zoals bedoeld in artikel 8, leden 2, 3 en 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) slechts sprake is indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat een bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat in beginsel ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Artikel 13, eerste lid aanhef en onder d. van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer bepaalt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed binnen vier weken wordt of worden bezorgd bij het laboratorium. Dit voorschrift, evenals de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster, behoren tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW is omringd.Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de op 29 november 2023 afgenomen buisjes bloed pas op 14 mei 2024 zijn ontvangen in het laboratorium van het Eurofins Forensics in Brugge. De vier weken-termijn is dus ruimschoots niet gehaald. Nu dit behoort tot de strikte waarborgen is geen sprake is van een 'onderzoek' als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW. Dit leidt tot de slotsom dat het onderzoek aan het op 29 november 2023 afgenomen bloed en de resultaten daarvan moet worden uitgesloten van het bewijs. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair
Verdachte heeft het onder 1 primair tenlastegelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 april 2025;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 juni 2024, genummerd 2023366218, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 7 december 2023, genummerd PL0900-2023366218-12, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een (separaat in het dossier opgenomen) geneeskundige verklaring over [slachtoffer] van 18 september 2024.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed onder invloed van alcohol en cocaïne als bestuurder van een personenauto met een andere inzittende (bijrijder) over de Visarenddreef in Lelystad. Hij reed daar met een hogere snelheid dan is toegestaan (hoe hard precies kan niet worden vastgesteld). Bij een bocht naar rechts is verdachte, terwijl hij te hard reed en zijn voertuig niet meer onder controle had, tegen een boom in de berm aangebotst. Verdachte en de bijrijder hebben hierbij ernstig letsel opgelopen.
Dat de resultaten van het bloedonderzoek zijn uitgesloten van het bewijs, betekent niet dat de rechtbank verdachte in zijn geheel vrijspreekt van het rijden onder invloed. Op grond van verdachtes eigen verklaring, is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW, zoals aan hem is tenlastegelegd onder feit 1 primair.
Bovengenoemde maakt dat de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, in de zin van artikel 6 WVW. Door dit ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten wervelbreuken, waarvan het herstel naar schatting van de arts een half jaar tot een jaar zou duren. Gezien de aard van dit letsel en de lange duur van het herstel kwalificeert dit als zwaar lichamelijk letsel.
Mate van schuld
De vraag is welke mate van schuld bij verdachte kan worden vastgesteld.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte roekeloos is geweest. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW.
Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Hiervan is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn. Roekeloosheid grenst daarmee aan opzet.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175, tweede lid WVW bepaald dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet daarmee beoordelen of verdachte met de vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat verdachte de maximum snelheid heeft overtreden (genoemd onder artikel 5a, eerste lid onder g WVW). Het is echter niet bekend geworden in welke mate hij dit heeft gedaan. Hierdoor staat niet vast dat hij de betreffende verkeersregel ‘in ernstige mate’ heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW. Op grond hiervan kan roekeloosheid niet worden vastgesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook het samenstel van gedragingen van verdachte, namelijk rijden onder invloed, te hard rijden en zijn voertuig niet onder controle houden, geen roekeloosheid oplevert.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte, nadat hij in de bocht op de verkeerde weghelft was gekomen, gelijk een stuurbeweging naar rechts maakte waardoor hij weer op zijn eigen weghelft kwam. Verdachte heeft hiermee een nog groter gevaar – er was immers een tegenligger op komst – afgewend.
Wel is rechtbank van oordeel dat verdachte ernstig tekort is geschoten in de voorzichtigheid die van een bestuurder van een motorvoertuig mag worden verwacht. Verdachte had na het nuttigen van alcohol en cocaïne hoe dan ook niet achter het stuur mogen plaatsnemen en gaan rijden. Daarnaast heeft hij, mogelijk als gevolg van het middelengebruik, te hard gereden. Tenslotte staat vast, getuige het ongeval, dat hij zijn auto niet onder controle had. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door zijn handelen gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanmerkelijke mate van schuld’ overstijgt. Hij heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Van roekeloos handelen zal verdachte (partieel) worden vrijgesproken.