Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Op zondagavond 9 februari 2025 heeft verzoekster per e-mail aanvullende stukken van 89 pagina’s aan de rechtbank toegezonden. De voorzieningenrechter heeft op de zitting al beslist om deze stukken niet toe te laten bij de beoordeling van het verzoek wegens strijd met de goede procesorde. In een voorzieningenprocedure kunnen stukken uiterlijk tót een dag voor de zitting bij de rechtbank worden ingediend.Deze stukken zijn dus te laat ingediend. Door de te late indiening zeer kort voor de zitting was er onvoldoende gelegenheid voor de voorzieningenrechter om zich hierop adequaat te kunnen voorbereiden.
De omvang van het verzoek
4. Verzoekster vraagt in haar verzoek om een integrale aanpak van alle lopende handhavingsacties door het college, zodat alle incasso’s, beslagleggingen en executies die gebaseerd zijn op hetzelfde feitencomplex in één procedure aan de orde komen.
5. Zoals de voorzieningenrechter al op de zitting aan partijen heeft meegedeeld, is dat niet mogelijk. Er kan namelijk alleen een voorlopige voorziening worden getroffen die verband houdt met de inhoud van het besluit waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt. Voorafgaand aan de procedure is aan verzoekster gevraagd in welke procedure zij een voorlopige voorziening wil. Verzoekster heeft daarop specifiek gewezen op de besluiten van 18 juli 2024 en 8 november 2024. Daarnaast moet wat verzoekster wil bereiken met haar verzoek ook betrekking hebben op de inhoud van de besluiten. Dat wordt de eis van (formele en materiële) connexiteit genoemd.Het verzoek van verzoekster om ook in deze procedure alle lopende incasso’s, beslagleggingen en executies, die voortvloeien uit de invorderingsmaatregelen van verbeurde dwangsommen vanwege de eerder opgelegde lasten onder dwangsom en de opgelegde aanslag van BghU, te schorsen totdat er is beslist op het hoger beroep, heeft geen betrekking op de inhoud van de besluiten van 18 juli 2024 en 8 november 2024. Bovendien is de bestuursrechter niet bevoegd om te oordelen over executiegeschillen. Hiervoor moet verzoekster naar de burgerlijke rechter. De voorzieningenrechter kan dus alleen een voorziening treffen ten aanzien van de last onder dwangsom van 18 juli 2024 en het samenhangende invorderingsbesluit van 8 november 2024.
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift.Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarvan kan sprake zijn als er door de werking van het besluit een feitelijke of juridische situatie zou ontstaan die onomkeerbare gevolgen zou hebben.
7. Het gevolg van het door verzoekster bestreden besluit van 18 juli 2024 is al ingetreden. Het verzoek is namelijk ingediend ná het verstrijken van de in dit besluit gestelde begunstigingstermijn. Omdat verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn aan de derde last heeft voldaan, heeft zij een dwangsom van € 15.000,- van rechtswege verbeurd. Schorsing van dit besluit kan deze verbeurte niet ongedaan maken.
8. In de situatie zoals hier dat nog niet alle dwangsommen zijn verbeurd en de last dus nog niet is uitgewerkt, kan nog wel een spoedeisende situatie aan de orde zijn vanwege de financiële gevolgen van eventuele nieuwe verbeuringen. Een financieel belang, zoals die van verzoekster in deze zaak, vormt op zichzelf echter nog geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Als later blijkt dat de derde last en de samenhangende invordering onrechtmatig zouden zijn, kan verzoekster namelijk financiële compensatie van het college vorderen. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter daarom geen spoedeisend belang aan.
9. In dit verband heeft verzoekster gesteld dat haar financiële situatie ernstig is sinds zij haar bedrijfsvoering op 3 augustus 2024 heeft moeten sluiten vanwege de opgelegde lasten. Daarnaast voerde zij overheidsopdrachten uit, maar volgens verzoekster zijn die allemaal stopgezet wegens negatieve berichtgevingen over haar in de krant die volgens haar door het college zijn verspreid. Daardoor zijn volgens verzoekster al haar inkomstenbronnen opgedroogd en kan zij haar hypotheek en andere rekeningen niet meer betalen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen spoedeisend belang is om nu een voorlopige voorziening te treffen. Aan verzoekster is schriftelijk gevraagd om met stukken te onderbouwen wat het spoedeisend belang is waardoor zij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten. Verzoekster heeft haar stellingen echter niet onderbouwd met actuele financiële gegevens. Ze heeft wel stukken ingebracht over de dwangbevelen en beslagleggingen, voortvloeiend uit de eerdere opgelegde lasten, maar daar blijkt geen financiële noodsituatie uit. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen dat er sprake is van een financiële noodsituatie als geen inzage wordt gegeven in de financiële situatie. Het college heeft wel financiële gegevens van verzoekster ingebracht, namelijk de jaarrekening over 2023. Deze jaarrekening is weliswaar wat verouderd, maar het is enige waar de voorzieningenrechter over beschikt. Er blijkt echter eerder het tegendeel uit: dat verzoekster niet in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren als zij zonder dat een voorziening wordt getroffen de beslissing op het bezwaar moet afwachten. De conclusie is daarom dat er geen spoedeisend belang is aangetoond.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
11. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als de bestreden besluiten evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of de besluiten in de bezwaarprocedure in stand zullen blijven.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zonder nader onderzoek naar de relevante feiten niet nu al ernstig kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. Er kan dus niet van de evidente onrechtmatigheid van de besluiten uitgegaan worden. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten niet toekomt.
13. Uit het voorgaande volgt dat er geen spoedeisend belang is voor verzoekster en dat de bestreden besluiten ook niet evident onrechtmatig zijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.