ECLI:NL:RBMNE:2025:1519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/3622
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag door het CBR, ongegrond beroep

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag (LEMG) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 19 januari 2024 aan eiser een LEMG opgelegd na een snelheidsovertreding waarbij eiser 53 km/uur te hard reed. Eiser was niet verschenen op de zitting, ondanks dat de uitnodiging correct was verzonden. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 behandeld, waarbij het CBR vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat het CBR terecht de LEMG heeft opgelegd, omdat eiser niet in staat was om de geconstateerde snelheidsovertreding te weerleggen. Eiser had een geldboete gekregen van de kantonrechter, maar dit maakte de oplegging van de LEMG niet onterecht. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van eiser, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de maatregel in het belang van de verkeersveiligheid is opgelegd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de maatregel onterecht maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag (LEMG).
2. Bij besluit van 19 januari 2024 heeft het CBR aan eiser een LEMG opgelegd. Met het bestreden besluit van 5 april 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
3. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het CBR op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het CBR. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is verschenen. De uitnodiging voor de zitting is op 7 november 2024 aangetekend verzonden naar het juiste adres van eiser. Deze brief is retour gekomen omdat de brief niet is afgehaald. Vervolgens is deze brief, ter voldoening aan artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 2 december 2024 per gewone post aan eiser toegezonden. Voor aanvang van de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact gezocht met eiser. Omdat eiser niet bereikbaar was, is het beroep vervolgens op zitting behandeld zonder aanwezigheid van eiser.

Totstandkoming van het besluit

5. Op 28 december 2023 heeft de politie eiser als bestuurder van een auto staande gehouden en vastgesteld dat hij met een snelheid van 153 kilometer per uur had gereden op een weg waar een maximumsnelheid geldt van 100 kilometer per uur. De Koninklijke Marechaussee (KMAR) heeft het CBR meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs aan eiser is afgegeven. [1] De KMAR heeft zijn mededeling gebaseerd op het gedrag van eiser zoals omschreven in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 29 december 2023.
6. Met een besluit van 19 januari 2024 heeft het CBR aan eiser een LEMG opgelegd. De bezwaren die eiser tegen de oplegging van een LEMG had, hebben het CBR geen reden gegeven van dit besluit terug te komen. Het CBR is daarom met het bestreden besluit bij de oplegging van een LEMG aan eiser gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de vraag of het CBR aan eiser terecht een LEMG heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het CBR terecht een LEMG opgelegd?
9. Eiser is het niet eens met het opleggen van deze LEMG. Hij verwijst naar een vonnis van de kantonrechter van 30 januari 2024 en meent dat de kantonrechter hem op alle punten gelijk heeft gegeven. Hij heeft immers een voorwaardelijke geldboete opgelegd gekregen. Bovendien staat in het vonnis niets vermeld over een te volgen cursus. Eiser vindt verder dat het vermoeden van onverantwoord rijgedrag louter en alleen gebaseerd is op theorie. Eiser vindt dat hij een bewuste keuze heeft gemaakt om veilig een situatie op te lossen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een filmpje overgelegd, die hij heeft gemaakt van de remactie van de auto die hem getracht heeft van de snelweg te rijden.
10. De rechtbank overweegt dat de oplegging van de LEMG een bestuursrechtelijke maatregel is, die is geregeld in de artikelen 130 tot en met 134a van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 94). Het CBR heeft het opleggen van deze maatregel in dit geval gebaseerd op een mededeling van de KMAR dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs aan eiser is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op het gedrag van eiser zoals omschreven in het op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 28 december 2023. In dat proces-verbaal staat dat eiser de toegestane maximumsnelheid overschreden heeft met 53 km/uur.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het uitgangspunt dat een bestuursorgaan en ook de rechter in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij bijvoorbeeld tegenbewijs moet leiden tot afwijking van dit uitgangspunt. [2] Ook kan uit jurisprudentie worden opgemaakt dat de bevoegdheid van het CBR om iemand een LEMG op te leggen los staat van de strafzaak. Dit kan anders zijn als eiser is vrijgesproken van de snelheidsovertreding en het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of als dat vonnis anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. [3]
12. In dit geval is eiser niet vrijgesproken. Voor de geconstateerde overtreding heeft de kantonrechter aan eiser een geldboete opgelegd. Dat deze geldboete is opgelegd onder de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, maakt niet dat geen sprake is van een veroordeling.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser de inhoud van het proces-verbaal en de omstandigheid dat hij te hard heeft gereden verder ook niet betwist. Daarmee staat de gedraging vast. Omdat eiser aanzienlijk veel te hard heeft gereden, zoals blijkt uit dit op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, kan daaruit een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 worden afgeleid.
14. Op grond van de Wvw 1994 en de Regeling [4] besluit het CBR tot het opleggen van een LEMG, als geconstateerd wordt dat een automobilist 50 tot en met 59 kilometer per uur te hard rijdt.
15. De bevoegdheid om een LEMG op te leggen, betreft een zogenoemde gebonden bevoegdheid, met een grondslag in een wet in formele zin. Dat betekent dat als wordt voldaan aan de criteria, het CBR de maatregel moet opleggen. Ter discussie staat niet dat eiser 53 km/uur te hard reed met zijn auto en dus wordt voldaan het criterium van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Het CBR was daarom verplicht om een LEMG op te leggen in het belang van de verkeersveiligheid.
16. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de rechter oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [5] De door eiser aangevoerde omstandigheden veranderen niets aan de geconstateerde snelheidsovertreding en dus ook niet aan de plicht voor het CBR om de maatregel op te leggen. Dat eiser meent dat hij niet anders kon, omdat hij zichzelf in veiligheid wilde brengen, is niet gebleken. Zo had eiser ook de keuze kunnen maken om de hulp in te schakelen van de politie. Van een uitzonderlijk geval is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1604
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:963.
4.artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling).
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:856.