ECLI:NL:RBMNE:2025:1505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
UTR 22/5318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om persoonlijke betalingsregeling en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.D. Pietersz, en de Dienst Toeslagen, alsook de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling in verband met de terugbetaling van kinderopvangtoeslag. Eiseres had eerder een tussenuitspraak ontvangen op 16 december 2024, waarin de rechtbank een motiveringsgebrek constateerde in het besluit van de Dienst Toeslagen. De rechtbank had de Dienst Toeslagen de opdracht gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen en te onderzoeken of eiseres vóór 2019 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling had ingediend.

Na de herstelpoging concludeerde de Dienst Toeslagen dat er geen verzoek om een persoonlijke betalingsregeling was gedaan vóór 2019. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij wel degelijk een verzoek had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de Dienst Toeslagen voldoende had gemotiveerd dat er geen verzoek om een persoonlijke betalingsregeling was gedaan en dat er geen onterechte weigering was geweest. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit vanwege het motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat betekent dat eiseres geen aanspraak maakt op compensatie op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij onrechtmatige besluiten (Wht).

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de procedure meer dan drie jaar had geduurd, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar. Eiseres kreeg recht op een schadevergoeding van € 2.000,-, waarvan € 1.500,- door de Dienst Toeslagen en € 500,- door de Staat der Nederlanden moest worden vergoed. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, die door de Dienst Toeslagen moeten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
En

Dienst Toeslagen,

(gemachtigden: [gemachtigden] ,
En
de Staat der Nederlanden(de staatssecretaris voor Rechtsbescherming), verweerders.

Procesverloop

Op 16 december 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak [1] (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak van 16 december 2024 heeft de rechtbank Dienst Toeslagen in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Dienst Toeslagen heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of eiseres vóór 2019 een betalingsregeling heeft aangevraagd en of zij die al dan niet heeft gekregen. Daarom heeft de rechtbank ook niet kunnen beoordelen of zich de situatie voordoet dat er geen (persoonlijke) betalingsregeling is gekregen die blijk geeft van een hardheid. Dienst Toeslagen heeft daarom de opdracht gekregen om na te gaan of eiseres vóór 2019 heeft verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, of met eiseres een persoonlijke betalingsregeling is getroffen en als er een persoonlijke betalingsregeling door eiseres is aangevraagd en niet is getroffen vóór 2019, of dit in de ogen van Dienst Toeslagen al dan niet hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem oplevert die tot onbillijkheden van overwegende aard hebben geleid, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht. Hierbij diende Dienst Toeslagen in ieder geval in te gaan op de brief van 15 oktober 2013 en het bezwaarschrift van 8 augustus 2014.
3. In de herstelpoging heeft Diens Toeslagen gekeken of door eiseres om een persoonlijke betalingsregeling is verzocht vóór 2019. Dit is niet het geval. Daarbij heeft Dienst Toeslagen onder andere de brief 15 oktober 2013 en het bezwaarschrift van 8 augustus 2014 betrokken. De brief van 15 oktober 2013 betreft een verzoek om een betalingsregeling van de (inmiddels) ex-partner van eiseres ten aanzien van een aanslag van inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen. Dit verzoek ziet dus niet op (het terugbetalen van) kinderopvangtoeslag. In het bezwaarschrift van 8 augustus 2014 is alleen een verzoek om uitstel van betaling (hangende bezwaar) gedaan, geen verzoek om een persoonlijke betalingsregeling, aldus Dienst Toeslagen.
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat zij Dienst Toeslagen wel heeft verzocht om een persoonlijke betalingsregeling in verband met terugbetaling van kinderopvangtoeslag. Zij wijst erop dat de brief van 15 oktober 2013 een formulier van Dienst Toeslagen is, gericht aan ‘Dienst Toeslagen’ en is teruggestuurd aan ‘Belastingdienst/Invordering Toeslagen’. Daarnaast wijst eiseres erop dat zij weliswaar in de bezwaarschriften van 8 maart 2014 en 8 augustus 2014 geen uitdrukkelijk verzoek om een persoonlijke betalingsregeling heeft gedaan, maar dat het daarin opgenomen verzoek om uitstel van betaling door Dienst Toeslagen had moeten worden opgevat als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling. Bovendien heeft zij meerdere malen bij Dienst Toeslagen aangegeven, zowel schriftelijk als telefonisch, dat ze niet in staat is om de teruggevorderde kinderopvangtoeslag terug te betalen. Eiseres voert verder aan dat de zoekslag die Dienst Toeslagen bij de herstelpoging heeft gedaan te beperkt is, omdat alleen is gezocht op haar BSN in de jaren 2013 en 2014, zo blijkt uit productie 14.
5. De rechtbank stelt vast dat Dienst Toeslagen met de herstelpoging heeft voldaan aan de opdracht van de tussenuitspraak en het motiveringsgebrek heeft hersteld. Dienst Toeslagen heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiseres geen verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling heeft gedaan vóór 2019 in het kader van terugbetaling van kinderopvangtoeslag in de relevante jaren. Anders dan eiseres stelt, vindt de rechtbank dat het onderzoek voldoende is geweest. Dienst Toeslagen heeft in de systemen gezocht aan de hand van het BSN van eiseres, op wiens naam de kinderopvangtoeslag stond. Dat ook op het BSN van de (inmiddels) ex-partner had moeten worden gezocht, volgt de rechtbank niet. Uit de herstelpoging blijkt bovendien niet dat Dienst Toelagen alleen in de jaren 2013 en 2014 heeft gezocht. Dit staat ook niet in productie 14. In die productie staat namelijk:
“[..] Sterker nog, het enige verzoek voor een persoonlijke betalingsregeling voor dit BSN, voor zover wij in onze systemen kunnen zien, dateert van 13-09-2019”.
6. De rechtbank oordeelt verder dat Dienst Toeslagen voldoende heeft gemotiveerd dat de brief van 15 oktober 2013 en de bezwaarschriften geen verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling bevatten voor terugbetaling van kinderopvangtoeslag. De brief van 15 oktober 2013 is weliswaar een formulier dat moet worden teruggestuurd aan ‘Belastingdienst/Invordering Toeslagen’, maar uit de tekst van dat formulier blijkt dat wordt verzocht om een betalingsregeling in verband met een aanslag over inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen aan de (inmiddels) ex-partner van eiseres. Daarbij noemt de (inmiddels) ex-partner expliciet het aanslagnummer met daarin code ‘H’, waarvan Dienst Toeslagen heeft toegelicht dat dit gaat om een heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Ook in de bezwaarschriften leest de rechtbank geen verzoek om een persoonlijke betalingsregeling, enkel een verzoek om uitstel van betaling. Dienst Toeslagen had het bezwaarschrift ook niet als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling hoeven op te vatten. Het is aan eiseres om te verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling. Uit het dossier blijkt niet dat zij dit heeft gedaan.
7. Nu er geen persoonlijke betalingsregeling is verzocht, is ook niet gebleken van een onterechte weigering daarvan. Van hardheid van de toepassing van het wettelijk systeem vanwege het weigeren van een aangevraagde persoonlijke betalingsregeling is dus geen sprake. Daarbij wijst de rechtbank er volledigheidshalve op dat voor zover eiseres stelt dat zij recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming (opzet/grove schuld) vanwege het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, de rechtbank dit niet deelt. Er is geen O/GS-kwalificatie vastgesteld door Dienst Toeslagen. De vermelding hiervan in het advies van de Commissie van Wijzen was een verschrijving, zo blijkt uit de aanpassing van het advies op dat punt en de toelichting van Dienst Toeslagen.
8. De rechtbank komt tot conclusie dat Dienst Toeslagen het geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege het motiveringsgebrek, maar laat daarom de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dat betekent dat eiseres geen aanspraak maakt op compensatie op grond van de Wht.
Verzoek om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
9. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
10. De rechtbank stelt voorop dat de redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De redelijke termijn begint te lopen op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift. In geval van een tussenuitspraak wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan. De overschrijding wordt aan de rechterlijke fase toegerekend als op het moment van de tussenuitspraak de termijn is overschreden of als de einduitspraak niet is gedaan binnen een jaar nadat het bestuursorgaan meedeelt of en zo ja, hoe het geconstateerde gebrek wordt hersteld. [2] Wat betreft de hoogte van de voor de overschrijding toe te kennen schadevergoeding wordt in het algemeen een vergoeding gepast geacht van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
11. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiseres op 13 juli 2021 door Dienst Toeslagen is ontvangen. Nadat eiseres op 16 november 2022 een beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen, heeft Dienst Toeslagen op 22 maart 2023 alsnog een besluit genomen. Op 16 december 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Deze einduitspraak is van 24 maart 2025.
12. De rechtbank stelt vast dat de procedure vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot deze einduitspraak drie jaar en bijna negen maanden heeft geduurd. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met een jaar en negen maanden is overschreden. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 2.000,-. De bezwaarprocedure heeft een jaar en bijna negen maanden geduurd. Gelet op de termijn van maximaal zes maanden, is die termijn met bijna vijftien maanden overschreden door Dienst Toeslagen. Dienst Toeslagen dient daarom € 1.500,- aan eiseres te vergoeden.
13. De Staat dient de overige € 500,- te vergoeden. De beroepsprocedure heeft namelijk een jaar en bijna negen maanden geduurd, gerekend vanaf het moment dat hangende de beroepsprocedure alsnog een besluit op bezwaar werd genomen tot de datum van de tussenuitspraak. Na de tussenuitspraak heeft het circa drie maanden geduurd tot deze einduitspraak. Omdat de maximale termijn van anderhalf jaar op het moment van de tussenuitspraak al was overschreden, komt de overschrijding in de rechterlijke fase – ondanks de bestuurlijke lus – voor rekening van de Staat.

Conclusie

14. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat Dienst Toeslagen het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op compensatie op grond van de Wht.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Dienst Toeslagen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dienst Toeslagen moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.267,50.
17. Daarnaast krijgt eiseres een vergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding wordt deels door Dienst Toeslagen en deels door de Staat betaald.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- draagt Dienst Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2679.