Overwegingen
1. Eiseres voert aan dat Dienst Toeslagen haar persoonlijke dossier als op de zaak betrekking hebbende stukken had moeten indienen. Door dit niet te doen, handelt Dienst Toeslagen in strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het beginsel van equality of arms.
2. De rechtbank ziet dat anders. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag haar persoonlijke dossier wilt hebben, is dit dossier geen op de zaak betrekkend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb. De op de zaak betrekking hebbende stukken heeft Dienst Toeslagen overgelegd. Van strijd met de Awb of het beginsel van equality of arms is geen sprake. Ook vindt de rechtbank het niet nodig om deze stukken in te zien om het bestreden besluit te beoordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Compensatie over 2008-2011
3. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op compensatie in de zin van de Wht. Er is namelijk in haar geval sprake geweest van institutionele vooringenomenheid en hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder b, van de Wht. Op de zitting is vastgesteld dat het eiseres vooral om de hardheid van de toepassing van het systeem van de kinderopvangtoeslag gaat. Die hardheid is volgens eiseres terug te voeren op twee punten:
Dienst Toeslagen had vóór de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag en terugvordering over 2009 navraag moeten doen bij eiseres. Dit is niet gedaan. Daardoor is de situatie pas met het besluit op bezwaar van 2 juni 2014 hersteld.
Eiseres heeft vóór 2019 nooit een persoonlijke betalingsregeling gehad, terwijl zij hierom wel had verzocht.
4. Eiseres ziet hierin een hardheid die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard. Zij is door deze handelswijze van Dienst Toeslagen namelijk geconfronteerd met allerlei terugvorderingen. Daardoor is zij in de schulden gekomen en dat heeft jarenlang een grote impact op haar en haar gezin gehad. Eiseres vindt dan ook dat zij als gedupeerde moet worden aangemerkt en zij aanspraak maakt op herstel en compensatie.
5. De rechtbank stelt vast dat Dienst Toeslagen eiseres op 16 september 2013 heeft verzocht om meer informatie over de kinderopvangtoeslag over 2009. Het gaat dan om de opvanggegevens van de gastouderopvang. Eiseres heeft op dit verzoek gereageerd op 20 september 2013. Dienst Toeslagen heeft op dat moment geen verdere navraag gedaan, maar heeft op 11 februari 2014 de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld. Dit heeft geleid tot een terugvordering van aan eiseres betaalde voorschotten over dat jaar. Eiseres is daartegen in bezwaar gegaan. In dat kader heeft Dienst Toeslagen om meer informatie gevraagd, die eiseres vervolgens heeft verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat eiseres gelijk kreeg en haar bezwaar op 2 juni 2014 gegrond is verklaard.
6. De rechtbank oordeelt dat hieruit niet blijkt van een te harde toepassing van het wettelijk systeem bij de kinderopvangtoeslag over 2009 die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard. Er is informatie gevraagd voordat de kinderopvangtoeslag definitief is vastgesteld. De rechtbank vindt niet dat het daarna niet nogmaals vragen om meer informatie of om verduidelijking van de al gegeven informatie, een te harde toepassing van de wet is. Eiseres heeft bovendien bezwaar gemaakt en in die bezwaarprocedure is de situatie hersteld en heeft eiseres alsnog gelijk gekregen. Dat is waar de bezwaarprocedure voor bedoeld is. Bovendien heeft de bezwaarprocedure niet onredelijk lang geduurd, waardoor ook het rechtzetten van de situatie niet onredelijk lang op zich heeft laten wachten. De beroepsgrond slaagt niet.
(ii) Betalingsregeling vóór 2019
7. De rechtbank stelt voorop dat het eiseres erom gaat dat zij vóór 2019 nooit een persoonlijke betalingsregeling heeft gekregen, terwijl zij daarom wel heeft verzocht. Dit levert volgens haar een te harde toepassing van het wettelijk systeem op. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit punt in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd en stukken ter onderbouwing heeft overgelegd, waaronder een brief van 15 oktober 2013 en het bezwaarschrift van 8 augustus 2014, waaruit zou blijken dat zij om een persoonlijke betalingsregeling heeft gevraagd. De rechtbank vindt dat in het besluit op bezwaar hierop onvoldoende gemotiveerd wordt gereageerd. De bezwaarschriftenadviescommissie heeft naar aanleiding van de hoorzitting Dienst Toeslagen gevraagd om een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift van eiseres van 8 augustus 2014 waaruit blijkt dat eiseres “
wel degelijk om een betalingsregeling heeft verzocht.” In de reactie van Dienst Toeslagen wordt vervolgens volstaan met een verwijzing naar het verzoek voor een persoonlijke betalingsregeling voor 2019, die niet is afgewezen. De bezwaarschriftenadviescommissie neemt dit in zijn advies over en vervolgens neemt Dienst Toeslagen dat advies over in het besluit op bezwaar. Dat beantwoordt echter niet de vraag of eiseres vóór 2019 geen persoonlijke betalingsregeling heeft gekregen en zo ja, of dit een te harde toepassing van het wettelijk systeem is geweest. Dit betekent dat het besluit op bezwaar een motiveringsgebrek bevat.
8. Met het verweerschrift en de bespreking op de zitting is dit motiveringsgebrek onvoldoende hersteld. Het is de rechtbank namelijk onduidelijk wat het standpunt van Dienst Toeslagen precies is. In het verweerschrift verwijst Dienst Toeslagen in de eerste plaats naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, waarin staat dat er geen sprake is van het onterecht weigeren van een betalingsregeling en dat eiseres in 2019 een betalingsregeling heeft gekregen. Daarnaast zegt Dienst Toeslagen over de brief van 15 oktober 2013 dat dit niet gaat om een verzoek om een betalingsregeling voor terugbetaling van de kinderopvangtoeslag, maar om een betalingsregeling voor een belastingaanslag. Op de zitting heeft Dienst Toeslagen dit standpunt in eerste instantie herhaald, maar vervolgens gezegd dat er meerdere persoonlijke betalingsregelingen aan eiseres zijn aangeboden. Hiermee blijft de motivering op dit punt onduidelijk en daarmee gebrekkig.
10. De rechtbank heeft geprobeerd om aan de hand van het dossier zelf vast te stellen of eiseres om een persoonlijke betalingsregeling voor terugbetaling van kinderopvangtoeslag over de hier relevante jaren heeft verzocht en of zij die al dan niet heeft gekregen. Dit is de rechtbank niet gelukt. De rechtbank ziet dat de brief van 15 oktober 2013 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling bevat, afkomstig van de ex-partner van eiseres en gericht aan Dienst Toeslagen. De rechtbank kan echter niet vaststellen op welke terugbetaling van toeslagen dit ziet. Daarnaast ziet de rechtbank in het dossier brieven van Dienst Toeslagen waarin eiseres uitstel van betaling krijgt in de zin dat zij een bepaald bedrag gedurende twee jaar moet betalen. Het gaat om de volgende brieven: brief van 18 september 2013 over ‘terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag jaar 2010’; brief van 27 maart 2014 over ‘terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag jaar 2011’; een brief van 2 april 2014 hangende een bezwaar; een brief van 18 september 2014 over ‘terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag jaar 2009’; en een brief van 19 september 2014 hangende een bezwaar. Daarnaast ziet de rechtbank een brief van 11 augustus 2014 waarin een betalingsregeling over 2011 wordt stopgezet. In deze brieven leest de rechtbank niet terug dat dit persoonlijke betalingsregelingen zouden zijn, waarin rekening is gehouden met de betalingscapaciteit van eiseres en die uiteindelijk kunnen leiden tot kwijtschelding bij het niet kunnen voldoen van de betalingsverplichtingen.
11. Kortom, op dit moment kan de rechtbank niet vaststellen of eiseres vóór 2019 een betalingsregeling heeft aangevraagd en of zij die al dan niet heeft gekregen. Daarom kan de rechtbank ook niet beoordelen of zich de situatie voordoet dat er geen betalingsregeling is gekregen die blijk geeft van een te harde toepassing van het wettelijk systeem is, zoals eiseres aanvoert.
12. Vanwege het motiveringsgebrek ziet de rechtbank aanleiding om een tussenuitspraak te doen en Dienst Toeslagen in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Het gebrek is namelijk niet zodanig dat daarmee op dit moment vaststaat dat het bestreden besluit onjuist is. Dienst Toeslagen kan het gebrek mogelijk herstellen met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet Dienst Toeslagen motiveren:
- of eiseres een of meerdere verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling heeft gedaan in verband met terugbetaling van de kinderopvangtoeslag in de hier relevante jaren 2008 tot en met 2011, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de brief van 15 oktober 2013 en het bezwaarschrift van 8 augustus 2014;
- of met eiseres een persoonlijke betalingsregeling in dit verband is getroffen;
- als er wel een persoonlijke betalingsregeling is aangevraagd en niet is getroffen vóór 2019, of dit in de ogen van Dienst Toeslagen al dan niet hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem oplevert die tot onbillijkheden van overwegende aard hebben geleid, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht.
12.2.De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen Dienst Toeslagen het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, 27 januari 2025. Dienst Toeslagen moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dus uiterlijk 30 december 2024. Als Dienst Toeslagen gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van Dienst Toeslagen. In beginsel, ook in de situatie dat Dienst Toeslagen de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12.3.Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
12.4.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.