ECLI:NL:RBMNE:2025:1421

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/6139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over omgevingsvergunning voor zorgvilla met geluidsscherm en de beoordeling van geluid- en geurbelasting

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, bestaande uit [eiser sub 1] B.V., [eiser sub 2] en [eiser sub 3], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De rechtbank beoordeelde de omgevingsvergunning die op 31 oktober 2023 was verleend voor het realiseren van een zorgvilla met bijbehorende functies en een geluidsscherm. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 22 oktober 2024, waarin werd vastgesteld dat er een mandaatgebrek was bij het bestreden besluit. Het college heeft dit gebrek hersteld door het besluit in een collegevergadering te bekrachtigen.

De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over geluid en geur beoordeeld. Eisers stelden dat de omgevingsvergunning niet voldeed aan de eisen voor een goed woon- en leefklimaat, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende maatregelen had genomen om geluidsoverlast te beperken en dat de geurbelasting acceptabel was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de vergunninghouder over een geldige omgevingsvergunning blijft beschikken.

De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht vastgesteld, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten die eisers hebben gemaakt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1] B.V., [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S.A. de Graaf)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,verweerder
(gemachtigden: mr. A. van Dekken en K.G. Vrielink).

Verder neemt als partij aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V.,

(gemachtigde: mr. H. Koolen).
Partijen worden in deze uitspraak eisers, het college en vergunninghouder genoemd.

Inleiding

1. Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 over de
omgevingsvergunning die het college op 31 oktober 2023 aan vergunninghouder heeft verleend voor het realiseren van een zorgvilla met bijbehorende functies en een geluidsscherm naast het perceel van eisers aan de [adres] in [plaats] (het bestreden besluit).
2. Voor een beschrijving van de achtergrond van het geschil en de procedure tot aan de
tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 en haar uitspraak van 13 juli 2023 in de eerdere procedure tussen partijen. [1]
3. In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat er een (mandaat)gebrek kleefde aan
het bestreden besluit van 31 oktober 2023. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door dit besluit alsnog in een collegevergadering te bekrachtigen.
4. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een afschrift van het in de
collegevergadering van 12 november 2024 geagendeerde (concept)besluit toegezonden. Eisers en vergunninghouder hebben hierop schriftelijk gereageerd.
5. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het
onderzoek op 18 december 2024 gesloten.
6. Na sluiting van het onderzoek heeft het college de besluitenlijsten van12 november
2024 en 19 november 2024 toegezonden. Omdat deze besluitenlijsten ook online te raadplegen zijn via de website van de gemeente heeft de rechtbank ze toegevoegd aan het dossier. [2]

Overwegingen

Einduitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in
de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In deze einduitspraak zal de rechtbank beoordelen of het college het vastgestelde mandaatgebrek heeft hersteld. Dat doet zij aan de hand van de zienswijze van eiser. Daarna zal de rechtbank eisers overige beroepsgronden beoordelen.
Herstelpoging
2. Het college heeft in de vergadering van 12 november 2024 besloten om, conform
voorstel, het besluit van 31 oktober 2023 tot het verlenen van de omgevingsvergunning te bekrachtigen. Een afschrift hiervan is aan de rechtbank gezonden.
Zienswijze
3. Eisers stellen dat het college het gebrek niet heeft hersteld. Uit de bekrachtiging is
namelijk niet op te maken wie deze heeft ondertekend. Hier staat namelijk slechts ‘conform’ (zie bladzijde 2 van de Bekrachtiging). Ook uit de begeleidende brief van de bekrachtiging is dit niet op te maken, welke (net als de in de tussenuitspraak genoemde brief van 10 september 2024) is ondertekend door de senior medewerker Vergunningen.
De rechtbank vindt dat het gebrek is hersteld
4. De rechtbank stelt vast dat uit de ingezonden stukken van het college blijkt dat het
college in zijn vergadering van 12 november 2024 het besluit van 31 oktober 2023 heeft bekrachtigd. Dat, zoals eisers stellen, uit de bekrachtiging niet valt op te maken wie deze heeft ondertekend, volgt de rechtbank niet. Het is immers duidelijk dat het conceptbesluit tot bekrachtiging aan de orde is geweest in de vergadering en dat conform dit concept is besloten. Dat de begeleidende brief is ondertekend door de seniormedewerker vergunningen is daarvoor niet relevant. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de betreffende besluitenlijst van 12 november 2024 ook digitaal te raadplegen valt. Dat er getwijfeld moet worden aan de juistheid van de bekrachtiging ziet de rechtbank dan ook niet.
Overige beroepsgronden
5. Eisers voeren aan dat ook bij de ‘nieuwe’ omgevingsvergunning een goede ruimtelijke
ordening, waaronder een goed woon- en leefklimaat bij de zorgvilla, ontbreekt. Eisers gaan daarbij specifiek in op de aspecten geluid en geur, die de rechtbank hieronder zal beoordelen.
Eerdere uitspraak
6. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat, met uitzondering van het
borgen van de geluidwerende maatregelen, het college wat betreft het aspect geluid voldoende heeft onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsvoering van eisers niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de zorgvilla.
7. Over het aspect geur heeft de rechtbank geoordeeld dat het college alsnog toereikend
moet motiveren dat ten aanzien van de nieuwe functie van de zorgvilla een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het college mag daarbij niet enkel verwijzen naar de bestaande planologische situatie met het geurgevoelige politiebureau. Als het college het voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur noodzakelijk vindt dat het bedrijf van eisers deuren gesloten houdt en dat mest wordt verwijderd, dan moet het college uiterlijk gelijktijdig met het verlenen van de omgevingsvergunning een besluit nemen waarbij ten aanzien van het bedrijf maatwerkvoorschriften worden opgelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat partijen géén beroep hebben ingesteld tegen haar eerdere
uitspraak van 13 juli 2023. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze zaak er in beginsel van uit moet gaan dat het oordeel over de aangevoerde beroepsgronden juist is.
Geluid – gronden
9. Eisers hebben een geluidrapport ingebracht van [deskundige] van 8 augustus 2024.
[deskundige] komt daarin tot de conclusie dat op meerdere punten het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus die gelden voor stappen 2 en 3 uit de VNG-brochure voor buitenplanse afwijkingen worden geschonden. De overschrijdingen komen in (vrijwel) alle dagdelen voor en zijn erg fors. Ook in de tuin is geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens [deskundige] is in het geluidsonderzoek van [bedrijf 1] van 22 maart 2022 ten onrechte geen rekening gehouden met de geluidsemissie van de kampeerplekken die sinds augustus 2023 aanwezig zijn op de inrichting van eisers en ook niet met een significante – vergunningsvrije – uitbreiding van het aantal dieren. Ook de geluidsemissie van de omgeving is niet meegenomen. Tot slot voeren eisers aan dat het geluidsscherm in strijd is met het bestemmingsplan en niet is geborgd in de omgevingsvergunning.
Geluid – woon- en leefklimaat
10. De gronden slagen niet. Eisers zien ruimte voor een inhoudelijke betwisting van de
geluidsniveaus uit het geluidrapport van [bedrijf 1] , omdat de rechtbank onder punt 26 van de eerdere uitspraak heeft overwogen dat wat eisers hadden ingebracht onvoldoende aanleiding vormde om te twijfelen aan de gehanteerde uitgangspunten en conclusies van [bedrijf 1] . De rechtbank ziet die ruimte echter niet. De beroepsgronden over de geluidsbelasting zijn, met uitzondering van de te nemen geluidwerende maatregelen, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Dit betekent dat, als in de nieuwe omgevingsvergunning alsnog de vereiste geluidwerende maatregelen zijn geborgd, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van de zorgvilla. Wel moet het college de heroverweging bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar laten plaatsvinden aan de hand van het op dat moment geldende recht en feiten en omstandigheden. Eisers hebben in dat verband gewezen op de kampeerplekken die sinds augustus 2023 aanwezig zijn op hun inrichting en op een significante – vergunningsvrije – uitbreiding van het aantal dieren. De rechtbank oordeelt dat het college hier geen rekening mee hoefde te houden. Wat betreft de kampeerplekken is niet gebleken dat deze activiteit past binnen het bestemmingsplan, nu onweersproken is gesteld dat het maximaal toegestane oppervlak aan niet-agrarische nevenfuncties al is bereikt met de aanwezige opslag/stalling en de paddock/longeercirkel. Over de uitbreiding van het aantal dieren – nog afgezien van de vraag of dit (planologisch) is toegestaan en dat niet is gebleken van concrete plannen – heeft de rechtbank in de eerdere uitspraak al geoordeeld dat in het geluidonderzoek van [bedrijf 1] voldoende rekening is gehouden met de bestaande en mogelijke bedrijfsactiviteiten van eisers. De rechtbank ziet geen ruimte om daar nu anders over te oordelen.
11. De opnieuw verleende omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een zorgvilla
met bijbehorende functies én een geluidsscherm. Ook zijn geluidvoorschriften, namelijk het oprichten van een geluidsscherm en het gebruik van silent air voorzetramen aan de zuidzijde van de gevel van de zorgvilla, aan de omgevingsvergunning verbonden. Met de geluidsvoorschriften is naar het oordeel van de rechtbank het in de eerdere uitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Naast het opnemen van de geluidsvoorschriften heeft het college ook een vergunning verleend voor de activiteit ‘oprichten van een geluidsscherm’. Het geluidsscherm is dus, anders dan waarvan eisers lijken uit te gaan, vergund. Wel stelt de rechtbank vast dat in het besluit tot vergunningverlening geen motivering wordt gegeven voor het afwijken van het bestemmingsplan. Dat had wel gemoeten. Dit betekent dat het besluit een motiveringsgebrek kent. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. In de reactie van 10 september 2024 heeft het college namelijk alsnog gemotiveerd waarom hij bereid is van het bestemmingsplan af te wijken. Eisers hebben voldoende gelegenheid gehad om op deze motivering te reageren, maar hebben hiertegen geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Daardoor is aannemelijk dat zij niet worden benadeeld door het passeren van het motiveringsgebrek.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college wat betreft het aspect geluid
voldoende heeft onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsvoering van eisers niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de zorgvilla.
Geur – gronden
13. Eisers voeren aan dat in het door het college gebruikte geuronderzoek van 12 oktober
2023 van [A] niet terug is te vinden dat een beoordeling is gemaakt van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Er is zelfs uitgegaan van minder dieren dan eisers zouden mogen houden. Daarnaast zijn zowel de maximale planologische mogelijkheden van hun bedrijf als de vergunningvrije bouwmogelijkheden op het perceel van de zorgvilla niet meegenomen. Om die reden hebben eisers [bedrijf 2] B.V. gevraagd een contra-expertise uit te voeren. [bedrijf 2] concludeert in het advies van 26 juli 2024 aan de hand van eigen berekeningen dat een goed woon- en leefklimaat niet gegarandeerd kan worden. [bedrijf 2] wijst op een aantal fouten in het geuronderzoek van [A] : de invoer van de gebouwhoogte in V-stacks is fout, er is een foute geuremissiefactor van 35,6 ouE/m3 gebruikt, er is sprake van onvolledige geuremissiebronnen en onjuiste reken-/meetpunten en de gebruikte geurnorm had 2,0 ouE/m3 moeten zijn.
Geur – representatieve invulling
14. Deze gronden slagen niet. De vraag wat een representatieve invulling is, begint met een
beschrijving van wat het bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt en vervolgens met een onderbouwing van wat als een "representatieve invulling" daarvan kan worden beschouwd.
In wat eisers hebben aangevoerd over het aantal dieren en het gebruik van de paddock/longeercirkel, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het geuronderzoek door [A] opgenomen geuremissie van het bedrijf niet representatief is. Weliswaar staat het geldende bestemmingsplan een grondgebonden veehouderijbedrijf toe maar dat betekent niet dat sprake is van een ongelimiteerde invulling daarvan. Daarvoor is van belang dat in de bestaande situatie sprake was van een bij rechte toegestaan geurgevoelig object – het politiebureau –, en de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij door de komst van de zorgvilla niet méér beperkt worden. Daarnaast wordt het aantal dieren (paarden en rundvee) dat op het bedrijf gehouden mag worden ook beperkt door het ten tijde van het bestreden besluit geldende Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het gebruik van de paddock/longeercirkel heeft [A] gerekend met de aanwezigheid van één paard gedurende 24 uur. Het college heeft erop gewezen dat een intensiever gebruik door 4 à 5 paarden gedurende de dagperiode, zoals door eisers gesteld, moet worden gezien als een dierenverblijf in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bedrijf beschikt echter niet over een vergunning voor een dierenverblijf en heeft ook geen melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan. Om die reden is een intensiever gebruik dan toegestaan niet meegenomen bij de representatieve invulling. De rechtbank kan deze uitleg volgen. Over de mogelijke vergunningvrije bouwwerken op het perceel van de zorgvilla heeft het college opgemerkt dat het dan moet gaan om bijbehorende bouwwerken die bovendien als geurgevoelig object moeten worden getypeerd. Op het perceel is de maximaal mogelijke oppervlakte aan vergunningvrije bebouwing al aanwezig, zodat met een verdere uitbreiding geen rekening hoefde te worden gehouden. Eisers hebben tijdens de zitting daarover nog opgeworpen dat gelet op artikel 22.27 van het Omgevingsplan gemeente Wijdemeren geen maximum meer geldt voor het aantal vierkante meters aan vergunningvrije bouwwerken. Artikel 22.27 ziet echter op bouwactiviteiten die moeten voldoen aan de ruimtelijke regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. In dit geval geldt dat een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de zorgvilla niet past binnen de geldende bestemming en dus niet vergunningvrij kan worden opgericht. Artikel 22.36 van het Omgevingsplan bevat nog steeds een eis ten aanzien van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en het college heeft daarvan dan ook mogen uitgaan. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat in het geuronderzoek van [A] is uitgegaan van een onjuiste representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
Geur – woon- en leefklimaat
15. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het aanvullend geuronderzoek dat
is uitgevoerd door [A] . In het geuronderzoek zijn drie situaties (de in 2007 vergunde, de worst case en de feitelijke) doorgerekend. De conclusie luidt dat zelfs in de worst case situatie de geurbelasting 2,6 tot ten hoogste 5,1 ouE/m3 bedraagt en de toepasselijke geurnorm van 8 ouE/m3 dus nergens wordt overschreden. Ook uitgaand van de recentelijk ingediende melding van eisers is de geurbelasting 2,3 tot ten hoogste 4,5 ouE/m3. Een maatwerkvoorschrift is daarom niet nodig want zelfs met open staldeuren is er sprake van een aanvaardbaar geurniveau. Naar aanleiding van het door eisers ingebrachte rapport van [bedrijf 2] van 26 juli 2024 heeft [A] een nieuwe geurberekening uitgevoerd waarin is uitgegaan van andere emissiepunten en nieuwe meetpunten zijn toegevoegd. Verder heeft [A] een geurberekening gemaakt waarin wordt uitgegaan van de feitelijke situatie van de stallen (natuurlijke ventilatie in plaats van een open nok bij de paardenstal en een natuurlijke ventilatie in plaats van een mechanische ventilatie bij de veestal). Ook uit die berekeningen blijkt dat de geurbelasting van het bedrijf van eisers op het perceel van de zorgvilla op geen enkele plek de geurnorm van 8 ouE/m3 overschrijdt. Gelet op deze uitkomst vindt het college dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de zorgvilla.
16. De rechtbank vindt dat eisers ook voor het overige niet aannemelijk hebben gemaakt dat
de berekeningen van [A] onjuist zijn of dat het (aanvullend) rapport zodanige gebreken bevat, dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De paarden en het rundvee op het bedrijf van eisers behoren tot een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. In het rapport van [A] is gemotiveerd dat om die reden als worst scenario is gekozen voor de geuremissiefactor van 35,6 ouE/m3, het hoogste kengetal voor de categorie rundvee voor de berekening van de geuremissie. [3] Dat desondanks een hoger kengetal had moeten worden ingevoerd, wordt niet inhoudelijk onderbouwd door eisers. Eisers hebben er aan de hand van het rapport van [bedrijf 2] op gewezen dat de villa een zorgfunctie voor kwetsbaren heeft en qua locatie aansluit bij de bebouwde kom, zodat daarvoor een maximale geurnorm van 2,0 ouE/m3 passend is. Het college heeft daarover uiteengezet dat de geurnormen gelden voor alle geurgevoelige objecten, zijnde gebouwen die bestemd zijn voor en blijkens hun aard, indeling en inrichting geschikt zijn om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik worden gebruikt. Dat voor een zorgfunctie een strengere norm zou moeten worden toegepast blijkt nergens uit. Ook heeft het college toegelicht dat er weliswaar een woonwijk schuin tegenover de locatie ligt, maar dat de dijk zich vooral kenmerkt door lintbebouwing met verschillende functies, die behoorlijk verspreid in het buitengebied liggen. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanknopingspunten voor het oordeel dat had moeten worden uitgegaan van een strengere geurnorm. In het rapport heeft [A] verder een toelichting gegeven op de in het rapport gehanteerde invoergegevens voor de gemiddelde gebouwhoogte, de gebruikte geuremissiebronnen en rekenpunten. De rechtbank ziet niet in waarom [A] ten aanzien van de gebouwhoogte en emissiepunten niet conform de Gebruikershandleiding V-stacks heeft mogen uitgaan van de vergunde bouwtekeningen en de daarop weergegeven ventilatieopeningen voor de paardenstal en de veestal. Daar komt bij dat [A] in reactie op het rapport van [bedrijf 2] nog een nieuwe berekening heeft gemaakt waarin wordt uitgegaan van de feitelijke situatie van de stallen, een emissiepunthoogte van 2.2m voor de paardenstal, een emissiepunt- en gebouwhoogte van 1,5m voor de veestal en waarin de meetpunten F en Tuin 5 zijn toegevoegd. Ook dan blijkt dat de geurbelasting op geen enkele plek – binnen of in de tuin van het zorgcomplex – de geurnorm van 8 odeur units overschrijdt. Het college heeft over het woon- en leefklimaat verder overwogen dat sprake is van een kleinschalige inrichting met voornamelijk paarden en ouder vleesvee, wat naar verwachting tot minder geurbelasting zal leiden dan is berekend. Daarnaast speelt een rol dat de afstand tussen de geurveroorzakende activiteiten, gemeten vanaf de rand van de bouwwerken tot aan de zorgvilla, nagenoeg voldoet aan de richtafstand uit de VNG-brochure.
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college ook wat betreft het aspect geur
voldoende heeft onderbouwd dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bedrijfsvoering van eisers niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de zorgvilla.

Conclusie

18. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld en de overige beroepsgronden niet
slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat vergunninghouder beschikt over een omgevingsvergunning.
Proceskosten en griffierecht
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door
hen betaalde griffierecht vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
20. Eisers hebben ook gevraagd om vergoeding van de door hen ingeschakelde deskundigen
( [deskundige] en [bedrijf 2] ) tot een totaalbedrag van € 7.530,68. De rechtbank oordeelt dat het inschakelen van [deskundige] niet redelijk is, omdat in de eerdere uitspraak de beroepsgronden over de geluidsbelasting, met uitzondering van de te nemen geluidwerende maatregelen, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Het inschakelen van [bedrijf 2] vindt de rechtbank wel redelijk, maar zij zal niet alle kosten toewijzen. De factuur van 13 september 2024 gaat uit van twee dagdelen met een totaal van 8 maal € 198,-. De rechtbank zal echter voor het bijwonen van de zitting het maximale tarief van € 162,63 per uur hanteren, zodat voor dat dagdeel een bedrag van € 650,52 vergoed moet worden. In totaal moet voor die factuur dan € 1.691,- incl. BTW worden vergoed. Dat betekent dat de rechtbank voor de facturen van [bedrijf 2] een totaalbedrag van € 4.685,39 zal toewijzen. De totale proceskosten waarin het college zal worden veroordeeld bedragen daarmee € 6.952.89.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 6.952.89.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt.
Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.https://www.wijdemeren.nl/nl/Bestuur/Collegebesluiten.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:354, ro 21.3.