Beoordeling
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken
en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de verlening van de omgevingsvergunning voor
de zorgvilla en een geluidsscherm. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers hebben naast inhoudelijke gronden ook een bevoegdheidsvraag aan de orde gesteld. Die moet de rechtbank bespreken vóórdat zij een inhoudelijk oordeel over het besluit kan geven. De rechtbank oordeelt dat er een mandaatgebrek kleeft aan het besluit van 31 oktober 2023. De rechtbank geeft het college de gelegenheid dit gebrek te herstellen en doet daarom een tussenuitspraak. Zij legt dit hierna uit.
3. Eisers voeren aan dat het college het besluit van 31 oktober 2023, waarbij de
omgevingsvergunning is verleend, niet zelf heeft genomen. Het besluit komt namelijk niet voor op de besluitenlijsten van de collegevergaderingen. Uit de omgevingsvergunning zelf en uit de brief van 18 juni 2024 blijkt verder ook niet wie het besluit heeft genomen. Voor het geval al zou gelden dat het besluit in mandaat door een aangewezen mandataris is genomen, dan is dit volgens eisers in strijd met artikel 5, eerste lid, onder f en i, van de Mandaatregeling Wijdemeren 2022 (de Mandaatregeling). Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is dus onbevoegd genomen en moet worden vernietigd.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit tot verlening van de
omgevingsvergunning conform de Mandaatregeling door de daartoe aangewezen mandataris is genomen. Per abuis is in het besluit zelf niet opgenomen dat het besluit namens het college is genomen, maar dit maakt niet dat het besluit onbevoegd is genomen. Het besluit is bovendien aan de portefeuillehouder voorgelegd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het college met de inhoud van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning kan instemmen en dat het college de overwegingen in dit besluit voor zijn rekening neemt en dus – voor zover al nodig – “bekrachtigt”. Het college verwijst hiervoor ook naar de brief van 18 juni 2024. Het college acht het niet aannemelijk dat eisers door een eventueel ondertekeningsgebrek zijn benadeeld.
5. Op grond van artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder
mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Op grond van artikel 10:3 van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
6. In het bevoegdhedenregister van de Mandaatregeling is aan de Medewerker
Ontwikkeling III mandaat verleend voor:
Verg12
Besluit tot geheel of gedeeltelijk verlenen, weigeren of wijzigen van een (tijdelijke) omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo, tenzij tegen de ontwerpbeschikking zienswijzen zijn ingediend, inclusief het nemen van procedurebesluiten die noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van de definitieve beschikking alsmede het wijzigen van voorschriften.
NB. Niet gemandateerd is het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, maar in overeenstemming met een goede ruimtelijke onderbouwing, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Verg14
Besluit tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo, indien tegen de ontwerpbeschikking wel zienswijzen zijn ingediend (dit is in afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 1, sub i, van de Mandaatregeling) onder de voorwaarde van voorafgaand overleg met het lid van het college van B&W dat portefeuillehouder is.
Artikel 5, Algemene regels, uitzonderingen, van de Mandaatregeling luidt – voor zover van belang –:
1. De mandataris is bevoegd tot het nemen van besluiten als vermeld onder bijlagen I en II, tenzij:
f) het besluit afwijkt van richtlijnen, voorschriften en dergelijke;
i. i) er vóór het nemen van het besluit zienswijzen zijn ingediend, dan wel bezwaarschriften of beroepschriften zijn te verwachten naar aanleiding van het uiteindelijk genomen besluit;
2. Indien zich één van de onder a tot en met l omschreven situaties voordoet, dan wordt het besluit eerst in concept voorgelegd aan het bevoegde bestuursorgaan.
7. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 31 oktober 2023 onbevoegd is genomen.
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegde bestuursorgaan om deze omgevingsvergunning te verlenen.Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat het college daadwerkelijk heeft besloten de vergunning te verlenen. Eisers hebben er in dit verband terecht op gewezen dat een besluitenlijst of een ander stuk waaruit dit blijkt, ontbreekt. De ondertekening van het besluit luidt: burgemeester en wethouders van Wijdemeren, waarna handtekeningen volgen van de secretaris en de burgemeester. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het besluit
namenshet college is genomen, waarbij bovendien geldt dat uit de Mandaatregeling niet blijkt dat de burgemeester en secretaris hiertoe bevoegd zijn. De ondertekening van de brief van 18 juni 2024 is gelijk aan die van de omgevingsvergunning, zodat hiervoor hetzelfde geldt.
8. De rechtbank volgt het college ook niet in zijn standpunt dat de omgevingsvergunning,
ondanks het ontbreken van de woorden “namens het college” door een daartoe aangewezen mandataris is genomen. Op de eerste plaats zou dan niet alleen dat stukje tekst ontbreken maar ook de naam en functie van de aangewezen mandataris. Op de tweede plaats volgt uit de NB. in Verg12 van de Mandaatregeling dat het verlenen van een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde juist niet is gemandateerd. Weliswaar heeft de rechtbank in de eerdere uitspraak opgenomen dat het mogelijk is de omgevingsvergunning opnieuw te verlenen als het college rekening houdt met drie aspecten, maar dat neemt niet weg dat het college een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen. Dat nieuwe besluit blijft het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, maar in overeenstemming met een goede ruimtelijke onderbouwing. Dat is blijkens de NB. uitdrukkelijk niet gemandateerd. Voor zover het college heeft gewezen op Verg14 en het overleg dat heeft plaatsgevonden met de portefeuillehouder, overweegt de rechtbank dat Verg14 is vormgegeven als een afwijking van artikel 5, eerste lid, sub i, van de Mandaatregeling. Artikel 5 noemt een aantal omstandigheden waarin een mandataris, die op grond van het bevoegdhedenregister bevoegd is tot het nemen van besluiten, zo’n besluit toch niet mag nemen. De rechtbank heeft echter juist geoordeeld dat dit verleningsbesluit niet onder het mandaat valt en dus geen sprake is van een bevoegdheid tot het nemen van dit besluit.
9. De brief van 10 september 2024, die vermeldt dat het college het besluit tot verlening
van de omgevingsvergunning voor zover al nodig “bekrachtigt”, is namens het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren ondertekend door de Seniormedewerker Vergunningen. Die brief toont naar het oordeel van de rechtbank nog steeds niet aan dat
het college daadwerkelijk (in een vergadering) heeft besloten om het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning te bekrachtigen. Dat is wel nodig gezien de eerder vermelde NB. in Verg12. Daarbij komt dat de Seniormedewerker Vergunningen in het geheel niet wordt genoemd in de Mandaatregeling en nergens uit blijkt dat er een apart mandaat is verleend aan deze medewerker tot het nemen van het besluit.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het besluit van 31 oktober 2023 moet worden
vernietigd, omdat het onbevoegd is genomen. Als het besluit echter door het college zou worden bekrachtigd, dan kan de rechtbank aan de hand van de overige beroepsgronden beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
11. Dit herstellen kan door het besluit van 31 oktober 2023 in een vergadering te
bekrachtigen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat
laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.