ECLI:NL:RBMNE:2025:1325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
C/16/569311 / HA ZA 24-54
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de verkoopklaarheid van aandelen en de aanspraak op success fee in opdrachtovereenkomst

In deze zaak hebben eiseres en gedaagde een opdrachtovereenkomst gesloten voor het verkoopklaar maken en verkopen van aandelen van gedaagde. Eiseres zou bij verkoop recht hebben op een success fee, maar gedaagde heeft de overeenkomst tussentijds opgezegd zonder de aandelen te verkopen. Eiseres stelt dat de aandelen op het moment van opzegging verkoopklaar waren, terwijl gedaagde dit betwist. De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om te onderzoeken of de aandelen op de datum van opzegging daadwerkelijk verkoopklaar waren. De zaak is complex, met verschillende partijen en juridische argumenten over de opzegvergoeding en de voorwaarden van de overeenkomst. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal in een later stadium beslissen over de kosten van de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/569311 / HA ZA 24-54
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaten: mrs. E.A. Brat en R.F. Herculeijns,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
beide gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
gedaagden,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , en hierna gezamenlijk te noemen: gedaagden,
advocaat: mr. M. Burgers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 18 januari 2024, met 21 producties;
  • de beslagstukken die door [eiseres] zijn ingediend;
  • de conclusie van antwoord, met 17 producties;
  • de brief van 9 juli 2024 van gedaagden, waarmee productie 18 is ingediend;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] , waarmee producties 22 tot en met 35 zijn ingediend;
  • de brief van 6 augustus 2024 van [eiseres] , waarmee productie 36 en 37 zijn ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2024 plaatsgevonden. Bij deze behandeling was namens [eiseres] aanwezig mevrouw [A] , bijgestaan door de advocaten. Namens gedaagden waren aanwezig de heer [B] en de heer [C] . Zij werden bijgestaan door de advocaat van gedaagden. Namens partijen zijn de standpunten toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen die zij hebben overgelegd en voorgedragen. Verder is namens partijen antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de behandeling is besproken.
1.3.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling bepaald dat gedaagden bij akte mogen reageren op de grondslagvermeerdering die [eiseres] in haar spreekaantekeningen heeft gepresenteerd. Tegen de roldatum van 25 september 2024 hebben gedaagden de ‘akte naar aanleiding van mondelinge behandeling’ genomen. Daarop volgt dit vonnis.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben een opdrachtovereenkomst gesloten. [eiseres] zou [gedaagde sub 1] verkoopklaar maken en verkopen. [eiseres] zou bij verkoop van [gedaagde sub 1] delen in de verkoopwaarde (success fee). [gedaagde sub 1] heeft de overeenkomst tussentijds opgezegd. [gedaagde sub 1] is niet verkocht. Desondanks maakt [eiseres] aanspraak op de success fee, omdat zij meent dat [gedaagde sub 1] op datum opzegging verkoopklaar was. [gedaagde sub 1] betwist dit standpunt. Volgens haar was [gedaagde sub 1] verre van verkoopklaar. Partijen zijn het er wel over eens dat als [gedaagde sub 1] op datum opzegging verkoopklaar was, [eiseres] aanspraak kan maken op een success fee. De rechtbank is van plan om een deskundige te benoemen. Deze moet de vraag beantwoorden of [gedaagde sub 1] op datum opzegging al dan niet verkoopklaar was.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiseres] is een adviesbureau op het gebied van management en bedrijfsvoering. [A] is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] . [gedaagde sub 1] is een IT-bedrijf dat de data van haar klanten beschermt en ervoor zorgt dat die data beschikbaar zijn.
3.2.
[gedaagde sub 1] werd voorheen bestuurd door de heer [D] , de heer [B] en [gedaagde sub 3] . Momenteel wordt [gedaagde sub 1] bestuurd door de heer [E] en de heer [F] . [gedaagde sub 3] , voormalig bestuurder, is nog steeds enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 3] wordt bestuurd door de vennootschappen ‘ [onderneming 1] B.V.’ en ‘ [onderneming 2] B.V.’. Van [onderneming 1] B.V. is [D] enig aandeelhouder. [onderneming 1] B.V. wordt onder andere bestuurd door [D] en door de heer [C] . Van [onderneming 2] B.V. is [B] enig aandeelhouder en bestuurder. Kortom: [gedaagde sub 1] kent twee middellijk aandeelhouders: [D] en [B] .
3.3.
Begin 2021 wilden [D] en [B] hun aandelen in [gedaagde sub 1] verkopen. Daarom hebben zij [A] benaderd en haar gevraagd om hen te ondersteunen bij het verkoopklaar maken en verkopen van [gedaagde sub 1] . Vanaf februari 2021 is [eiseres] werkzaamheden gaan verrichten voor in ieder geval [gedaagde sub 1] .
3.4.
In het voorjaar van 2021 heeft [A] [D] en [B] geïnterviewd over hun wensen aangaande de verkoop. In het verslag van het interview met [D] staat:

3) Inzake timing, waarde en rollen
a.
Wanneer wil je het liefst verkopen?
-
Eerste kwartaal 2021, na de jaarafsluiting.
Welke waarde voor het bedrijf? In hoeveel tijd?
-> EUR 8 – 10 mio. Restant eind 2022 (…).
3.5.
In het verslag van het interview met [B] staat:

2) Wanneer het liefst verkopen?
a)
Welke waarde voor het bedrijf?
€ 12 – 14 Miljoen (voor over 2/3 jaar) (…)
7) Hoe zou je dit traject willen aanpakken na analyse?
Dat je samen met [D (voornaam)] [ [D] , de rechtbank] en mij een plan bedenkt voor een gemeenschappelijk doel en een bijbehorende termijn. Tevens ons daarin maandelijks begeleidt om dat doel te realiseren waarbij [D (voornaam)] de focus heeft op het leiden van het bedrijf en ik de focus heb om het bedrijf verkoop klaar te maken.
3.6.
Op 24 juni 2021 heeft [eiseres] een overeenkomst gesloten met in ieder geval
[gedaagde sub 1] . In de begeleidende brief van [gedaagde sub 1] van 24 juni 2021 staat het volgende:

Beste [A (voornaam)] [ [A] , de rechtbank],
Zoals afgesproken bij deze de overeenkomst van [eiseres] en [gedaagde sub 1] .
Als bijlage zijn twee documenten toegevoegd, te weten:
Voorstel [A (voornaam)] van 23-06-2021
Mail [A] van donderdag 20 mei met als titel “voorstel voor samenwerking”
Mocht er onduidelijkheid voortkomen uit de overeenkomst dan is bijlage 1 leidend boven bijlage 2.
In bijlage 1 staat onder andere het volgende:

Voorstel [A (voornaam)]
-
Intern traject (4-6 mnd) (…)
-
Extern traject (6/9 – 15 mnd)
-
op basis van opbrengst
vanaf € 4M 3% na rato (over datgene boven de € 4M)
vanaf € 8M 6% na rato (over datgene boven de € 8M)
-
Uitstappen
Door [D (voornaam)] / [B (voornaam)] € 100k.”
In bijlage 2 staat onder andere het volgende:

Vanuit jullie financiële wensen en tijdslijn:
Het meest ideale scenario is waardering van minimaal 8 miljoen (liefst 9 – 12) in een periode van 1 – 1,5 jaar (hoe sneller hoe beter). Aangezien we gedeeltelijk afhankelijk zijn van de resultaten van dit jaar en jullie minimale waardering (…) zou het totale traject ook 1,5 tot 2 jaar kunnen duren. (…)
Extern traject 06/9 – 15 mnd)(…)

Begeleiden van het verkooptraject (…)
Voorstel
Uitgaande van het totale traject begeleiden als mix van project manager overall traject, strategisch & organisatie consultant interne stuk en strategische support voor verkoopbegeleiding zou ik een combinatie van uren en succes fee willen voorstellen. Normaal is mijn strategisch uurtarief 250 euro per uur. In dit geval stel ik voor 165 per uur en 3% succes fee over de uiteindelijke verkoop-prijs (…).
Het begeleidend schrijven en de drie pagina’s tellende overeenkomst zijn ondertekend door [A] , [D] en [B] .
3.7.
Vrijwel direct na het sluiten van de overeenkomst is [D] ernstig ziek geworden. [eiseres] is gevraagd om naast de overeengekomen werkzaamheden ook crisis- en interim-managementwerkzaamheden voor [gedaagde sub 1] te verrichten. Voor deze andersoortige werkzaamheden die [A] in 2022 heeft verricht, hebben [A] en [D] separate afspraken gemaakt over afrekening conform haar standaarduurtarief. Het gereduceerde uurtarief van [A] van € 165,00 (excl. btw) is voor de uren over 2022 aangevuld tot haar strategische uurtarief van € 250,00 (excl. btw).
3.8.
Voor de crisis- en interim-managementwerkzaamheden die [A] in 2023 heeft verricht, zijn geen afspraken gemaakt over afrekening conform haar standaarduurtarief. In dit verband wijst [eiseres] op een e-mail van [D] van 2 september 2022 waarin onder andere het volgende staat:

Jij hebt mij ter sprake gebracht dat deze uitbreiding van werkzaamheden voor jou persoonlijk gevolgen heeft. De klus bij [gedaagde sub 1] duurt langer en is bovendien intensiever geworden. Dit concurreert met jouw andere activiteiten.
Jouw huidige, verlaagde uurtarief van EUR 165,--, paste bij een minder intensief traject en een vlotte verkoop. Nu dat niet meer actueel is hebben we vanmorgen een nieuwe afspraak gemaakt. (…)
Eind december gaan jij en ik de aan [gedaagde sub 1] in rekening gebrachte uren op een rijtje zetten.
Dat vastgestelde aantal uren gaan we in een keer verbeteren tot het oorspronkelijke tarief van EUR 250 per uur en kan in rekening worden gebracht.
Met betrekking tot volgend jaar gaan we begin januari 2023 opnieuw afspraken maken.
Omdat voor de in 2023 verrichte crisis en interim-managementwerkzaamheden geen afspraken zijn gemaakt over de afrekening, heeft [eiseres] op 9 januari 2024 een bedrag van € 30.642,11 (excl. btw) aan [gedaagde sub 1] gefactureerd. Dit bedrag is volgens haar het verschil tussen haar verlaagde uurtarief en haar gebruikelijke, strategische uurtarief.
3.9.
Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde sub 1] diverse dividenduitkeringen gedaan aan [gedaagde sub 3] . Vanwege deze dividendbetalingen zijn [A] , [D] en [B] op 11 juni 2023 een addendum op de overeenkomst van 24 juni 2021 overeengekomen. Hierin zijn de opbrengstdrempels voor de success fee verlaagd van respectievelijk 4 en 8 miljoen naar 3,1 en 7,1 miljoen. Dit houdt in dat als de verkoopprijs van [gedaagde sub 1] meer bedraagt dan 3,1 miljoen, [eiseres] 3% fee ontvangt over het meerdere vanaf 3,1 miljoen tot 7,1 miljoen. Als de verkoopprijs meer bedraagt dan 7,1 miljoen, dan ontvangt [eiseres] 6% fee over het meerdere vanaf 7,1 miljoen.
3.10.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [D] in april 2023 heeft gevraagd de verkoop van [gedaagde sub 1] uit te stellen tot na de terugkomst van zijn laatste operatie. In juni 2023 werd daarom uitgegaan van een planning waarin in november 2023 zou worden aangevangen met de voorbereiding van de verkoop en een daadwerkelijke verkoop in februari/maart 2024.
3.11.
Vanwege de ziekte van [D] , heeft hij in april 2023 [C] aangesteld als interim-bestuurder. Op 19 juni 2023 heeft [C] verslag gedaan van zijn bevindingen binnen [gedaagde sub 1] en onder andere het volgende geschreven:

het was mij werkelijk een raadsel waarom in eerste instantie werd aangedrongen op verkoop in de 2e helft van dit jaar terwijl alle seinen op rood staan. Dat geeft werkelijk te denken. Terwijl er voldoende mogelijkheden zijn om de waarde van het bedrijf in een periode van 9 maanden een flinke push te geven en de seinen weer op groen te zetten.
Volgens [C] was [gedaagde sub 1] in juni 2023 verre van verkoopklaar.
3.12.
Op 30 juni 2023 heeft een directieoverleg plaatsgevonden. Bij dit overleg waren aanwezig [A] , [D] en [B] . In de notulen van dit verslag staat:

[A (voornaam)] denkt zelf dat het bedrijf 85% klaar voor verkoop is en als een operationeel directeur 5 dagen per week hier alle aandacht opricht in overzichtelijke periode de 15% te realiseren is.
3.13.
Op 7 juli 2023 heeft wederom een directieoverleg plaatsgevonden. Bij dit overleg waren aanwezig [A] , [D] en [B] . In de notulen van dit verslag staat:

[D (voornaam)] begint dat hij gebruik wil maken van de exit regeling met [A (voornaam)] . [D (voornaam)] heeft er geen vertrouwen in dat bij een verkoop er op een goede manier uit te komen met [A (voornaam)] . [D (voornaam)] begrijpt niet dat [A (voornaam)] verzoekt tot eerdere betaling (…). [D (voornaam)] geeft ook aan dat met [A (voornaam)(-s)] hulp de winstgevendheid van het bedrijf fors is verhoogd. [B (voornaam)] vraagt of dat is wat [D (voornaam)] wil vertellen, ja dat is het.
[B (voornaam)] geeft aan dat hij [A (voornaam)] graag bij ons proces houden. [A (voornaam)] heeft veel betekent in het winstgevend maken van het bedrijf en met de rapportages die er nu zijn. Verder geeft [B (voornaam)] aan dat er een contract is wat door alle drie is ondertekend. (…)
[B (voornaam)] wil niet meewerken aan een exit van een persoon ( [A (voornaam)] in dit geval) omdat die op bepaalde punten tekortkomingen heeft. Bij elke persoon krijgen we de sterke kanten en de tekortkomingen, bij [A (voornaam)] , [B (voornaam)] en bij [D (voornaam)] . [B (voornaam)] wil van [D (voornaam)] dat hij gaat nadenken over dit punt (het wegsturen van een persoon vanwege zijn of haar tekortkoming omdat [D (voornaam)] voor zijn gevoel moet kiezen tussen twee personen). Het is wat [B (voornaam)] betreft de verantwoordelijkheid van [D (voornaam)] om dit punt op te pakken (…).
Vervolgens vraagt [A (voornaam)] wat te doen met de maandelijkse management vergadering van maandag waar ze bij is. Totdat er nog geen ander besluit is genomen blijft [A (voornaam)] daaraan deelnemen. (…)
3.14.
In de periode na 7 juli 2023 heeft [eiseres] nog een aantal werkzaamheden verricht voor, in ieder geval, [B] . Zo heeft [B] [A] gevraagd [gedaagde sub 1] te waarderen. Op 13 september 2023 heeft [A] een eerste waardeberekening van de aandelen aan [D] en [B] gestuurd. Volgens [A] is [gedaagde sub 1] op of omstreeks 22 augustus 2023 tussen de 15 en 18 miljoen euro waard. Volgens [A] maakt zij bij verkoop van [gedaagde sub 1] dus aanspraak op een success fee die ligt tussen € 594.000,00 en € 774.000,00.
3.15.
Deze bedragen aan success fee zijn als volgt berekend. Bij een verkoopwaarde van 15 miljoen euro, maakt [eiseres] aanspraak op 3% fee over het verschil tussen 3,1 en 7,1 miljoen, en 6% over het meerdere boven 7,1 miljoen. Dit resulteert in een bedrag van ((€ 4.000.000,00 x 0,03 = € 120.000,00) + (€ 7.900.000,00 x 0,06 = € 474.000,00) =) € 594.000,00. Bij een verkoopwaarde van 18 miljoen euro, resulteert dit in een bedrag van (€ 4.000.000,00 x 0,03 = € 120.000,00) + (€ 10.900.000,00 x 0,06 = € 654.000,00) = € 774.000,00.
3.16.
Op 31 augustus 2023 en 13 september 2023 heeft [A] aan respectievelijk [B] en [D] de stappen gestuurd die volgens haar benodigd waren om [gedaagde sub 1] verkoopklaar te maken. Volgens [A] konden deze stappen in oktober 2023 voltooid zijn, zodat [gedaagde sub 1] in oktober 2023 verkoopklaar was. Volgens [eiseres] was een verkoop in het eerste kwartaal van 2024 gemakkelijk haalbaar.
3.17.
Op 31 januari 2024 is de overeenkomst namens gedaagden schriftelijk opgezegd.
3.18.
[gedaagde sub 1] stond op de datum van de mondelinge behandeling niet in de verkoop.
3.19.
Partijen discussiëren in de kern over de vraag of [gedaagde sub 1] in januari 2024 al dan niet verkoopklaar was. [gedaagde sub 1] beantwoordt deze vraag ontkennend en [eiseres] beantwoordt deze vraag bevestigend. [eiseres] meent daarom dat zij, ondanks opzegging van de overeenkomst, aanspraak kan maken op een bedrag van € 744.000,00 aan success fee. Zij gaat daarbij uit van een verkoopwaarde van [gedaagde sub 1] van € 17.500.000,00. Als zij geen aanspraak kan maken op de success fee, dan maakt zij aanspraak op de opzegvergoeding van € 100.000,00 en het bedrag van € 30.642,11 (excl. btw) als het verschil tussen haar verlaagde uurtarief en haar gebruikelijke, strategische uurtarief.
3.20.
[eiseres] vordert – na eisvermindering – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 744.000,00 als success fee, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vijftiende dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag van de volledige betaling;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 5.495,00 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
Subsidiair:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 100.000,00, te vermeerderen met btw en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat de rechtbank de overeenkomst opgezegd acht, alsmede;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de factuur van 9 januari 2024 ad € 30.642,11, te vermeerderen met btw over het nog verschuldigde verschil tussen het gedeclareerde gereduceerd uurtarief en het standaardtarief, alsmede;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.355,77 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van de volledige betaling;
Primair en subsidiair:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag van de volledige betaling.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 2] is geen partij bij de overeenkomst
4.1.
[eiseres] vordert een hoofdelijke veroordeling van gedaagden. Gedaagden menen echter dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] moeten worden afgewezen, omdat deze vennootschappen geen partij zijn bij de overeenkomst. Volgens gedaagden is alleen [gedaagde sub 1] contractspartij.
4.2.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (zie o.m. Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615).
4.3.
De rechtbank volgt het standpunt van gedaagden niet dat alleen [gedaagde sub 1] partij is bij de overeenkomst. Volgens haar is ook [gedaagde sub 3] partij bij deze overeenkomst. De overeenkomst ziet namelijk niet alleen op het verkoopklaar maken maar ook op het verkopen van de aandelen van [gedaagde sub 1] . Uit de schriftelijke overeenkomst (vgl. randnummer 3.6. van dit vonnis) volgt immers dat het begeleiden van het verkooptraject onderdeel is van het externe traject van de overeenkomst. Dat de overeenkomst ook zag op de verkoop, volgt ook uit het gegeven dat [eiseres] , middels een percentuele success fee, zou delen in de verkoopwaarde van [gedaagde sub 1] . De rechtbank acht een verkoop van aandelen zonder betrokkenheid van [gedaagde sub 3] als enig aandeelhouder moeilijk voorstelbaar. Ook een verkoop van enkel activa, en dus niet aandelen, beïnvloedt de waarde van de onderneming en raakt dus de positie van [gedaagde sub 3] . Om deze reden is ook [gedaagde sub 3] partij bij de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] .
4.4.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat ook [gedaagde sub 2] partij is bij de overeenkomst. Dit volgt bijvoorbeeld nog niet uit het gegeven dat [gedaagde sub 3] partij is bij deze overeenkomst en [gedaagde sub 3] ook enig bestuurder en aandeelhouder is van [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft geen argumenten aangedragen waaruit de conclusie moet volgen dat [gedaagde sub 2] ook partij is bij deze overeenkomst tussen [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , zodat de vorderingen tegens [gedaagde sub 2] zullen worden afgewezen.
De overeenkomst is niet van rechtswege geëindigd
4.5.
Verder discussiëren partijen over het moment waarop de overeenkomst is geëindigd dan wel beëindigd. [gedaagde sub 1] stelt dat de overeenkomst tussen [eiseres] en haar is gesloten voor een bepaalde tijd van twee jaar en dus van rechtswege is geëindigd op, of omstreeks, 24 juni 2023. [eiseres] is daarentegen van mening dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd gold.
4.6.
De vraag of de overeenkomst voor (on)bepaalde tijd is gesloten, moet worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-criterium. Volgens dit criterium kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
4.7.
[gedaagde sub 1] stelt dat uit de tekst van de overeenkomst duidelijk volgt dat de overeenkomst is gesloten voor de maximumduur van twee jaar: “
Het meest ideale scenario is waardering van minimaal 8 miljoen (liefst 9 – 12) in een periode van 1 – 1,5 jaar (hoe sneller hoe beter). Aangezien we gedeeltelijk afhankelijk zijn van de resultaten van dit jaar en jullie minimale waardering (…) zou het totale traject ook 1,5tot 2 jaar[onderstreping, de rechtbank] kunnen duren.” Volgens [gedaagde sub 1] was de termijn van 2 jaar het absolute maximum, omdat [eiseres] inschatte dat een termijn van tien tot vijftien maanden haalbaar was om zowel het interne als het externe traject af te ronden.
4.8.
De rechtbank volgt dit standpunt van [gedaagde sub 1] niet. Uit de tekst van de overeenkomst volgt niet dat de termijn van twee jaar als maximumduur had te gelden. Uit de overige tekst van de overeenkomst blijkt wel dat [eiseres] slechts een grove inschatting van de tijdsduur heeft willen geven, vergelijk: “
Intern traject (4 – 6 mnd) (…) Extern traject (6/9 – 15 mnd)”. [eiseres] houdt bij de tijdsaanduiding een ruime marge aan, hetgeen impliceert dat de tijdsduur een inschatting betreft. Verder volgt de rechtbank [eiseres] in haar standpunt dat aan de uitleg van [gedaagde sub 1] dat de overeenkomst voor bepaalde duur geldt, in de weg staat dat partijen op 11 juni 2023 nog een addendum op de overeenkomst van 24 juni 2021 hebben gesloten. Dit addendum ziet op de hoogte van de success fee die [eiseres] bij verkoop van [gedaagde sub 1] zal ontvangen. Bij het sluiten van dit addendum is dus uitgegaan van een nog voortdurende overeenkomst. De inhoud van dit addendum zou van nul en geen waarde zijn als de overeenkomst op 24 juni 2023 van rechtswege zou eindigen. Deze omstandigheid pleit dus voor het standpunt dat partijen een overeenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten. [gedaagde sub 1] stelt verder nog dat het sluiten van dit addendum geen betekenis heeft, omdat zij pas na de notitie van [C] die dateert van 19 juni 2023 en dus van ná het sluiten van het addendum op 11 juni 2023, heeft
beslotende overeenkomst te beëindigen. Uit deze stelling volgt ook impliciet dat de overeenkomst niet van rechtswege zou eindigen, maar [gedaagde sub 1] tot het eindigen van de overeenkomst moest
besluiten. Gezien het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat de overeenkomst niet op 24 juni 2023 van rechtswege is geëindigd.
De overeenkomst is op 31 januari 2024 opgezegd
4.9.
Hiervoor is overwogen dat de overeenkomst niet van rechtswege is geëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar eis verminderd, en erkend dat de overeenkomst in ieder geval op 31 januari 2024 door [gedaagde sub 1] is opgezegd.
Aanspraak opzegvergoeding/success fee: een deskundigenonderzoek
4.10.
Vaststaat dat de overeenkomst op 31 januari 2024 op initiatief van [gedaagde sub 1] is opgezegd. Uit de overeenkomst volgt dat bij beëindiging van de overeenkomst door
[gedaagde sub 1] , zij een vergoeding van € 100.000,00 aan [eiseres] moet betalen. Naar de rechtbank begrijpt, betrekt [eiseres] de stelling dat deze bepaling over de opzegvergoeding niet van toepassing is, omdat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is op deze bepaling een beroep te doen
(art. 6:248 lid 2 BW).
4.11.
Dat het onaanvaardbaar is op deze bepaling een beroep te doen, volgt volgens [eiseres] uit de omstandigheid dat de opzegvergoeding van € 100.000,00 is bedongen voor een beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde sub 1] binnen 6 tot 9 maanden na aanvang van die overeenkomst. Een beroep op de contractueel overeengekomen opzegvergoeding is volgens [eiseres] ook onaanvaardbaar, omdat deze vergoeding in geen verhouding staat tot de werkzaamheden die zijn verricht voor het verkoopklaar maken van [gedaagde sub 1] . Dit traject is veel intensiever geweest en heeft veel langer geduurd dan vooraf was voorspeld. [eiseres] stelt verder dat zij alle zeilen moest bijzetten om [gedaagde sub 1] van verlieslatend naar winstgevend te maken. [eiseres] stelt met haar werkzaamheden een substantiële bijdrage te hebben geleverd aan het structurele winstgevende karakter van [gedaagde sub 1] . Nog los van deze omstandigheden, is het volgens [eiseres] onaanvaardbaar een beroep te doen op de contractueel overeengekomen opzegvergoeding van € 100.000,00 op het moment dat [gedaagde sub 1] nagenoeg verkoopklaar is en de success fee van circa € 744.000,00 zich zal materialiseren.
4.12.
[gedaagde sub 1] meent dat haar een beroep toekomt op de opzegbepaling. [gedaagde sub 1] erkent dat zij vanwege opzegging van de overeenkomst een bedrag van € 100.000,00 aan opzegvergoeding aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde sub 1] stelt dat uit niets volgt dat de bepaling over de opzegvergoeding alleen geldt voor de eerste 6 tot 9 maanden na aanvang van de overeenkomst. Anders dan [eiseres] stelt, was het volgens [gedaagde sub 1] de bedoeling dat de overeenkomst op ieder moment kon worden opgezegd en dus niet alleen in de eerste negen maanden.
4.13.
Voor zover [eiseres] stelt dat de opzegvergoeding van € 100.000,00 niet meer in lijn is met de werkzaamheden die zij voor [gedaagde sub 1] heeft verricht en de waardestijging die het gevolg is van haar inspanningen, betoogt [gedaagde sub 1] dat [eiseres] riant voor deze werkzaamheden is beloond. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] een bedrag bij haar in rekening gebracht dat zestien maal hoger is dan het bedrag dat zij heeft begroot. Verder wordt betwist dat [gedaagde sub 1] dankzij [eiseres] van een verlieslatende naar een winstgevende onderneming is gegaan. Er is namelijk nimmer verlies gemaakt door [gedaagde sub 1] . Uit de door [eiseres] overgelegde cijfers blijkt wel dat de resultaten van [gedaagde sub 1] uitermate grillig zijn. [gedaagde sub 1] betwist niet dat [eiseres] op het gebied van financiële verslaglegging een positieve bijdrage heeft geleverd. Feit is echter dat het positieve resultaat van 2023 voornamelijk het gevolg is van het aangaan van een zakelijke relatie met één grote klant. Met de komst van die klant heeft [eiseres] geen bemoeienis gehad. Ook heeft [eiseres] volgens [gedaagde sub 1] geen bijdrage geleverd aan de omzet. Zij heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan het totstandkomen van deals, heeft geen contact gehad met klanten en heeft geen invloed gehad op de marge van deze deals.
4.14.
[gedaagde sub 1] betwist overigens de juistheid van de door [eiseres] , en later door [G] (productie 35), berekende waarde van de aandelen. De aandelen zijn geen 15 miljoen tot 18 miljoen waard. Een success fee ter hoogte van € 744.000,00 is volgens [gedaagde sub 1] geenszins reëel.
4.15.
[gedaagde sub 1] is dus van mening dat partijen een opzegvergoeding zijn overeengekomen die niet alleen geldt bij opzegging in de eerste 6 tot 9 maanden na aanvang van de overeenkomst. Een beroep op deze bepaling is volgens haar niet onredelijk, laat staan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Maar dit is volgens [gedaagde sub 1] alleen anders als [gedaagde sub 1] ten tijde van de opzegging in januari 2024 op het punt stond verkocht te worden. Met andere woorden: als is opgezegd in het zicht van de haven. Volgens [gedaagde sub 1] is niet opgezegd in het zicht van de haven en was [gedaagde sub 1] in januari 2024 niet verkoopklaar.
Invulling van het begrip ‘verkoopklaar’
4.16.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat áls [gedaagde sub 1] op 31 januari 2024 (datum opzegging) verkoopklaar was, [gedaagde sub 1] geen beroep kan doen op de contractuele opzegvergoeding van € 100.000,00, omdat dat beroep in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en [eiseres] recht heeft op een success fee.
4.17.
Bepaald moet dus worden of [gedaagde sub 1] op 31 januari 2024 ‘verkoopklaar’ was. Voor de invulling van deze term is van belang wat partijen daarvoor bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan. Daarvoor moet de overeenkomst (vgl. randnummer 3.6. van dit vonnis) worden uitgelegd conform het Haviltex-criterium (vgl. randnummer 4.6. van dit vonnis). Naar de rechtbank begrijpt, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat
[gedaagde sub 1] verkoopklaar was als de onderneming tussen de 8 en 12 miljoen euro en dus minimaal 8 miljoen euro waard was. De rechtbank volgt deze stelling. In de overeenkomst staat namelijk het volgende: “
Het meest ideale scenario is waardering van minimaal 8 miljoen (liefst 9-12)”. Overwogen wordt dat [eiseres] in het licht van de afgenomen interviews, ook redelijkerwijs deze invulling aan het begrip ‘verkoopklaar’ heeft mogen geven. [D] en [B] hebben immers afzonderlijk verklaard tevreden te zijn met een verkoopwaarde van respectievelijk 8 tot 10 miljoen en 12 tot 14 miljoen euro. Het is de rechtbank niet gebleken dat [gedaagde sub 1] ten tijde van het sluiten een andere invulling (dan de minimale verkoopwaarde) van de term ‘verkoopklaar’ voor ogen heeft gestaan. [B] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat hij en [D] onervaren waren op het gebied van het verkopen van aandelen en geen zicht hadden op de voor verkoop benodigde stappen.
4.18.
[eiseres] heeft op 22 augustus 2023 een eerste ‘quick & dirty’ waardering gemaakt vanuit de gebruikelijke industriestandaarden multiples en uitgaande van redelijkheid, aldus de stelling van [eiseres] (productie 17 bij dagvaarding). Zij heeft de waardering van 15 tot 18 miljoen als volgt onderbouwd:

Quick & dirty, betekent dat het niet perfect is, maar wel een goede indicatie van een gemiddelde waarde van een range van waarderingen, waar verschillende [.] mensen op uit zouden gaan komen. Dat is uitgaande van de huidige cijfers en track record en de zeer beperkte visibility toekomst – aangezien geen meerjarenplan en het budget voor dit jaar nog niet is bijgesteld met de ontwikkelingen van de afgelopen maanden en de laatste verwachtingen. Dus als die toekomstverwachtingen er zijn dan weten we pas waar we op gaan koersen qua waardering richting verkooptraject in Q1 2024.
Hieronder staan de geconsolideerde cijfers zoals aangeleverd door de CFO van [gedaagde sub 1] onder aansturing van [C (voornaam)] , dus hierover zouden we het allemaal eens moeten zijn.
Uitgangspunten:
  • Redelijke aannames (dus niet onderste uit de kant aan de onder of bovenkant, maar vanuit gemiddeld redelijk). Alle cijfers zijn afgerond voor helderheid.
  • EBITDA vorig jaar 1,1M en dit jaar schat ik op 2,5-3M (gezien eerdere bevestiging door CFO dat het budget van begin dit jaar zeker gehaald gaat worden). Ik ga uit van 2M voor de multiple. Marge is nu 8,5%. De maandelijkse recurring omzet zit ondertussen op 200K en dit loopt dus tm dec door (flink aantal contracten hebben nu een looptijd van 3 of 5 jaar). Normaal vallen de verkopen van de hardware en software voor het grootste gedeelte in november en december en gezien de maandelijkse MRR van 200+ en waar het bedrijf nu staat is 2,5M-3M denk ik heel realistisch. Verbetering bezettingsgraad, groei omzet door beter sales management en verdere groei MRR en EBITDA voor volgende jaren zijn niet meegenomen en 2M is een vriendelijke EBITDA.
  • EBITDA multiple vanuit ongoing business is in deze branche zonder al te veel groei: 4 – 6x (bij groei kan dit veel hoger zijn). Ik ga uit van 5x als gemiddelde. Ik heb daar geen strategische premie vanuit een strategische koper in meegenomen.
  • Free cash: rond 5 – 8 M.
(…)
Waarderingsformule is dan:
5 x 2M EBITDA = 10 M, “Cash and debt-free” + Free Cash = 5 – 8M
Waardering is 15-18 M, voor 100% van de aandelen
Vanuit fair & redelijk: Daar kan iets af vanuit windfall van de grote deal dit jaar. Tegelijkertijd is er geen groei in meegenomen en ook geen strategische premie. Dus heffen die elkaar al enigszins op, dus ik ga nu even uit van de 15M – 18M als basis. (…)
4.19.
[gedaagde sub 1] is daarentegen van mening dat de aandelen geenszins een waarde van 15 tot 18 miljoen vertegenwoordigen. Volgens [gedaagde sub 1] is deze waarde, in het licht van de resultaten van 2023 en 2024, niet reëel.
4.20.
[eiseres] heeft op 26 juni 2024 een second opinion van de waardering laten uitvoeren door register accountant en register valuator de heer [G] . [eiseres] heeft zijn waardering overgelegd als productie 35. [eiseres] stelt dat [G] tot de conclusie is gekomen dat de waardering van [eiseres] waarheidsgetrouw is. Op basis van een EBITDA van 2 miljoen, is een verkoopwaarde tussen de 16 en 18 miljoen volgens hem een reëele waardering van [gedaagde sub 1] . Volgens [eiseres] is interessant aan de beoordeling van [G] , dat volgens hem de multiples voor bedrijven met een omzet tot 10 miljoen euro in de IT-sector tussen de 8 en 10 liggen, waar [eiseres] voorzichtigheidshalve met factor 5 heeft gerekend. De waardering door [eiseres] , waarbij is gerekend met factor 5, is dus hoogstwaarschijnlijk aan de lage kant geweest, aldus [eiseres] .
4.21.
[eiseres] stelt verder dat het resultaat over 2023 ‘erg goed’ was. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiseres] productie 30 overgelegd, met het budget voor 2023 van
[gedaagde sub 1] . Daaruit volgt dat in het beste scenario wordt uitgegaan van een EBITDA van 3 miljoen in 2023. [eiseres] stelt dat bij een EBITDA van 3 miljoen, de aandelen bij verkoop nog een hogere waarde vertegenwoordigen dan 15 tot 18 miljoen euro. Bij de berekening is immers uitgegaan van een EBITDA van 2 miljoen.
4.22.
[gedaagde sub 1] is daarentegen van mening dat een goed financieel resultaat in het jaar 2023 nog niet maakt dat een onderneming verkoopklaar was. Zeker niet omdat dat goede resultaat het gevolg was van een eenmalig project/één grote klant. Volgens [gedaagde sub 1] wil een koper bestendige resultaten en blijkt uit de overgelegde cijfers wel dat de resultaten van [gedaagde sub 1] uitermate grillig waren. Volgens [gedaagde sub 1] bedroeg de winst over de jaren 2019 tot en met 2022 gemiddeld genomen ruim € 400.000,00. Wanneer wordt uitgegaan van deze beduidend lagere winsten dan is een verkoopopbrengst van 15 tot 20 miljoen volstrekt ondenkbaar. Volgens [gedaagde sub 1] is er geen koper te vinden die voor een onderneming met een zo variërende winst, dergelijke koopsommen wil betalen. Te meer omdat [C] ook andersoortige problemen heeft gesignaleerd, die volgens [gedaagde sub 1] bij verkoop een waardedrukkend effect hebben (vgl. randnummer 3.11. van dit vonnis en productie 13 bij dagvaarding).
4.23.
[gedaagde sub 1] meent verder dat de second opinion van [G] van geen toegevoegde waarde is, omdat [G] voor de waardebepaling is uitgegaan van de uitgangspunten (de winst van 2 miljoen euro) die [eiseres] bij haar waardebepaling heeft gehanteerd.
4.24.
De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de verkoopwaarde van [gedaagde sub 1] in januari 2024. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] een waarde vertegenwoordigt van 15 tot 18 miljoen euro. [gedaagde sub 1] betwist deze waarde. Volgens haar wordt voor deze waardebepaling met name uitgegaan van één gunstig jaar, te weten: 2023, en kan voor de waardebepaling dus niet worden gerekend met de winst van 2 miljoen. Uit de onderbouwing van de waardebepaling door [eiseres] volgt echter dat [eiseres] zich bij deze waardebepaling wel degelijk rekenschap heeft gegeven van de grote deal van 2023. Zij schrijft: “
Daar kan iets af vanuit windfall van de grote deal dit jaar. Tegelijkertijd is er geen groei in meegenomen en ook geen strategische premie. Dus heffen die elkaar al enigszins op.” Uit haar onderbouwing volgt verder dat [eiseres] van mening is dat de winsten van [gedaagde sub 1] zullen toenemen: “
Verbetering bezettingsgraad, groei omzet door beter sales management en verdere groei MRR [monthly recurring revenue, de rechtbank] en EBITDA voor volgende jaren zijn niet meegenomen (…).” De rechtbank vindt dat de onderbouwde stellingen en betwistingen op dit moment met elkaar in evenwicht zijn.
4.25.
Voor beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 1] op 31 januari 2024 (datum opzegging) een verkoopwaarde had van minimaal 8 miljoen euro, en dus verkoopklaar was, is de rechtbank voornemens een onderzoek door een deskundige in te laten stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- het specialisme van de te benoemen deskundige;
- de aan de deskundige voor te leggen vragen.
4.26.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de verkoop van de aandelen van IT-bedrijven en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Wat was de waarde van (de aandelen van) [gedaagde sub 1] op 31 januari 2024?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.27.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiseres] worden betaald.
4.28.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.29.
Het heeft de bijzondere voorkeur van de rechtbank dat partijen in gezamenlijk overleg tot één deskundige komen. Het vinden van een geschikte deskundige door de rechtbank blijkt namelijk bijzonder tijdrovend. Partijen dienen zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en dienen hierin ook het voorschot van de door hen aangedragen deskundige te vermelden.
4.30.
De rechtbank verwijst de zaak naar de rol en houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
7 mei 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht;
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
5447