Beoordeling door de rechtbank
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Omdat het college met het bestreden besluit alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, bestaat er geen aanleiding meer om te bepalen dat het college alsnog een beslissing op dat bezwaar moet nemen. Daarnaast heeft het college bij het bestreden besluit een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Eiseres betwist de vaststelling van die dwangsom niet. Eiseres heeft dus geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het bestreden besluit
2. In artikel 1:2 van de Awb staat wie belanghebbende is. Dat is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij rechtspersonen worden als hun belangen ook beschouwd de algemene belangen die zij in het bijzonder behartigen. Daarvoor moet worden gekeken naar 1) hun doelstellingen en 2) naar hun feitelijke werkzaamheden. Op deze manier heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat ideële organisaties zaken aan de bestuursrechter kunnen voorleggen om op te komen voor het algemene belang. Aan de andere kant is het niet de bedoeling van de wetgever geweest dat hierdoor iedereen zomaar toegang tot de bestuursrechter krijgt. De combinatie van doelstellingen en feitelijke werkzaamheden werpt daartegen een drempel op en om die reden moeten die feitelijke werkzaamheden er ook echt zijn. In de rechtspraak wordt dit zo uitgelegd, dat het niet voldoende is als een organisatie alleen maar rechtelijke procedures voert.
3. In eerdere, vergelijkbare zaken is eiseres steeds als belanghebbende aangemerkt. Dat eiseres tot nu toe steeds als belanghebbende is toegelaten, betekent niet dat zij dat in deze of toekomstige zaken ook is. Dat moet in iedere zaak opnieuw beoordeeld worden. In het vooronderzoek heeft de rechtbank echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de ontvankelijkheid van eiseres.
4. Op de zitting heeft vergunninghoudster voor het eerst de ontvankelijkheid van eiseres aan de orde gesteld. Daarbij heeft vergunninghoudster erop gewezen dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres onvoldoende zijn om haar als belanghebbende te kunnen aanmerken. Eiseres heeft daarop gesteld dat dit standpunt te laat is aangevoerd en dat zij zich hierop dus niet heeft kunnen voorbereiden.
5. De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtsregel is die verbiedt om pas op de zitting een nieuw standpunt naar voren te brengen. Wel is het zo dat de mogelijkheid daartoe wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in het geding is, is in dit geval bepalend of de andere partijen de mogelijkheid hadden om adequaat op het nieuwe standpunt over de ontvankelijkheid van eiseres te reageren. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Door pas op de zitting de ontvankelijkheidskwestie naar voren te brengen, was er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gelegenheid voor eiseres om op dit punt adequaat te kunnen reageren.
6. Vergunninghoudster heeft haar stelling dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres onvoldoende zijn ook niet nader onderbouwd. Dat, in combinatie met de vaststelling dat vergunninghoudster pas op zitting met dit standpunt is gekomen, zorgt ervoor dat de rechtbank geen reden ziet om terug te komen van haar eerdere beoordeling dat eiseres belanghebbende is in deze procedure.
7. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het college een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor het Lief Festival op 2 september 2023. Hoewel het festival inmiddels al heeft plaatsgevonden, kan een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de verleende vergunning van belang zijn voor toekomstige aanvragen om een vergunning en de toetsing daarvan. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat sprake is van een jaarlijks terugkerend evenement. Daarom kan worden aangenomen dat eiseres procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
8. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
9. Met de omgevingsvergunning wordt toegestaan dat een deel van Recreatieplas Strijkviertel in afwijking van de regels van het bestemmingsplan ‘Actualisering diverse gebieden. Leidsche Rijn e.o.’ wordt gebruikt voor het Lief Festival. Bij de besluitvorming hierover heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank daarbij beantwoordt, is of het college in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. Daarvoor geldt dat het college de aspecten van een goede ruimtelijke ordening in de besluitvorming moet betrekken en dat een belangenafweging moet worden gemaakt.
De late aanvraag en vergunningverlening
10. Eiseres wijst erop dat de omgevingsvergunning laat is genomen, zodat de mogelijkheid is onthouden om effectief van rechtsmiddelen gebruik te maken. Dat gebeurt volgens eiseres al jaren zo en het college is niet bereid dat te veranderen. Het college zou de aanvrager duidelijk kunnen maken dat voor de voorbereiding van het besluit meer tijd nodig is en dat de aanvraag dus eerder moet worden ingediend wil de aanvrager op tijd over een vergunning kunnen beschikken. Op de zitting heeft eiseres verder toegelicht dat door de late aanvraag en vergunningverlening zowel burgers als de rechtbank zo, enkele dagen voordat het evenement plaatsvindt, voor het blok worden gezet om daarmee de doorgang van het evenement te verzekeren. Eiseres ziet niet in waarom de aanvraag om een omgevingsvergunning niet eerder kan worden ingediend zonder alle details te geven, gezien de summiere beoordeling die het college iedere keer van zo’n aanvraag maakt.
11. Zoals de rechtbank al in eerdere uitspraken over vergelijkbare beroepsgronden van eiseres heeft geoordeeld, bestaat er geen wettelijke bepaling die verplicht om op een eerder moment een aanvraag in te dienen en eerder daarop een besluit te nemen dan is gebeurd. De rechtbank heeft begrip voor de onvrede van eiseres over deze werkwijze, omdat zij daardoor onder grote tijdsdruk komt te staan om juridische stappen tegen de vergunning te ondernemen. Maar er kan niet worden gezegd dat het handelen van het college inbreuk heeft gemaakt op het recht van eiseres op rechtsbescherming. Zij kan bezwaar maken en beroep instellen, en als de tijd tot het evenement zodanig kort is dat die procedures niet afgewacht kunnen worden, kan een voorlopige voorziening worden gevraagd.
12. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat het college of vergunninghoudster eiseres van haar rechtsmiddelen wil afhouden of bij de rechtbank toestemming voor het evenement wil afdwingen. Op de zitting heeft het college en vergunninghoudster toegelicht waarom een veel eerdere aanvraag en besluitvorming praktisch niet goed mogelijk is. Vergunninghoudster heeft uitgelegd dat het feit dat zij vaker evenementen organiseren, niet betekent dat van te voren al duidelijk is hoe het evenement eruit komt te zien. Een evenement is ieder jaar anders waarbij geactualiseerde rapporten moeten worden opgemaakt over aspecten zoals geluid, natuur en verkeersmobiliteit. Daarnaast worden ook externe diensten betrokken zoals de Veiligheidsregio, politie, brandweer en de GHOR. Eiseres denkt daar anders over, maar de rechtbank ziet geen reden om deze toelichting niet te volgen. De late aanvraag kan dus geen reden zijn voor het college om niet tot vergunningverlening over te gaan.
13. Eiseres voert over het geluidsaspect aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen metingen op 100 meter van de geluidsbron nodig is zoals artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel geluidsnormen bij buitenevenementen (het oude beleid) dat voorschrijft voor parken. Eiseres betwist het standpunt van het college dat in dit geval geen sprake is van een park en dat daarom alleen de norm van 80 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van toepassing is. Daardoor zijn volgens eiseres alleen de omliggende woningen beschermd tegen geluidsoverlast, terwijl het doel van het oude beleid ook is om bescherming te bieden aan de bezoekers van het park en iedereen die zich daar in de omgeving bevindt.
14. De rechtbank stelt vast dat het oude beleid vanaf 1 januari 2025 is ingetrokken en dus niet meer van toepassing is. Het college heeft nieuw beleid vastgelegd in de Beleidsnota locatiebeleid evenementen waarin een aantal uitgangspunten zijn vastgesteld. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de Nadere regel evenementen (het nieuwe beleid) die vanaf 1 januari 2025 is gaan gelden.Op basis van dit nieuwe beleid wordt in hoofdstuk 2 op een andere wijze voorschriften gesteld over geluid bij buitenevenementen. Dit betekent dat bij de besluitvorming voor het evenement in 2025 geen toepassing meer zal worden gegeven aan het oude beleid, maar aan dit nieuwe beleid.
15. De rechtbank heeft recent in een uitspraak van 2 december 2024 geoordeeld over een identieke beroepsgrond van eiseres in een zaak over een ander evenement op dezelfde locatie als in deze zaak.In deze uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen belang meer bestaat bij de beoordeling van deze beroepsgrond, omdat er inmiddels nieuwe beleidsregels gelden over geluidnormen bij evenementen.
16. Op de zitting is de vraag aan de orde gekomen waarom de rechtbank in deze zaak tot een andere beoordeling zou moeten komen dan in de hiervoor genoemde uitspraak. Volgens eiseres heeft zij nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepsgrond. Daarbij wijst eiseres erop dat mocht blijken dat de omgevingsvergunning onjuist is verleend, dan bestaat er recht op proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep. Daarvoor is het dus van belang dat de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning moet worden getoetst. Daarnaast stelt eiseres dat het oude beleid niet afwijkt van het nieuwe beleid. Daarbij wijst eiseres erop dat in artikel 2 van het nieuwe beleid staat dat er behalve bij de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel, ook gemeten moet worden op de in de vergunning gestelde aanvullende meetpunten. Dat kan volgens de toelichting op dit artikel nodig zijn ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Hieruit volgt volgens eiseres dat ook in het kader van het nieuwe beleid dezelfde discussie moet worden gevoerd, namelijk of het college had kunnen volstaan met alleen een meting bij de dichtstbijzijnde gevel waarbij alleen omwonenden worden beschermd, of dat er meer meetpunten moeten worden gehanteerd om ook de reguliere bezoekers van het park te beschermen in het kader van de leefbaarheid. In dit verband is volgens eiseres daarom de vraag nog steeds relevant of Recreatieplas Strijkviertel als een park kan worden aangemerkt.
17. Het college heeft op de zitting gesteld dat het nieuwe beleid anders is, omdat in het nieuwe beleid niet langer een meetpunt wordt gehanteerd op loodrecht 100 meter afstand bij parken.
18. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om hier in deze zaak anders over te oordelen dan in haar eerder genoemde uitspraak van 2 december 2024. Mede onder verwijzing naar die uitspraak, stelt de rechtbank vast dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de toepassing van het oude beleid in deze zaak, omdat dit beleid niet meer zal worden toegepast bij de vergunningverlening voor toekomstige evenementen. Zoals het college terecht opmerkt, gelden voor die toekomstige evenementen nieuwe regels op basis van het nieuwe beleid. Een inhoudelijk oordeel over de toepassing van het oude beleid in deze zaak, en meer specifiek de vraag of Recreatieplas Strijkviertel als een park moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van dat beleid, zegt niets over hoe de regels in het nieuwe beleid moeten worden toegepast. Die regels zijn anders dan de regels in het oude beleid die in 2023 zijn toegepast en die eiseres getoetst wenst te zien. Een inhoudelijk oordeel over het oude beleid is dus niet langer relevant voor latere edities van het Lief Festival.
19. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de gevraagde vergoeding van de proceskosten nog het enige belang is van eiseres om een inhoudelijk oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning, voor zover dat ziet op de beroepsgrond over het geluidsaspect. De rechtbank is van oordeel dat dit geen belang oplevert. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of het college moet worden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in beroep, onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.Voor wat betreft de proceskosten in bezwaar heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat – in afwijking van eerdere rechtspraak – voortaan de vergoeding van de proceskosten in bezwaar geen zelfstandig procesbelang meer oplevert.De Afdeling heeft zich hierbij aangesloten in de uitspraak van 19 juni 2024.De stelling van eiseres op de zitting dat deze uitspraak over een andere casus ging, omdat in die zaak enkel wegens het verkrijgen van een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar beroep is ingesteld, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet geen reden waarom deze rechtspraak niet ook van toepassing is op gronden waar eiseres verder geen belang bij heeft.
20. De rechtbank zal de beroepsgrond over het geluidsaspect dus ook in deze zaak onbesproken laten.
21. Eiseres voert verder aan dat het college niet alle relevante belangen bij haar overweging heeft betrokken. Daarbij wijst eiseres erop dat het college bij het opleggen van de geluidsvoorschriften zich alleen heeft laten leiden door het belang van omwonenden en niet ook door dat van de gebruikers en bezoekers van de recreatieplas zoals wandelaars, zwemmers, vissers en gezinnen met kinderen die van het strand gebruikmaken. Anders dan het college stelt, is de recreatieplas volgens eiseres niet het grootste deel van het jaar toegankelijk. Het strand wordt alleen in de zomermaanden gebruikt en uitgerekend in die periode vinden de evenementen plaats. Daarnaast betwist zij dat het evenement zich richt op bewoners uit Utrecht en regio. De doelgroep bestaat volgens het Veiligheidsplan uit ‘verzorgde studenten en starters uit het hele land’ wat een fractie is van het totale aantal 18-30 jarigen in de Utrechtse bevolking die bovendien de entree en de prijzige consumpties kunnen betalen. Dat het evenement in het algemeen belang van de stad Utrecht is, kan volgens eiseres dus niet gesteld worden.
22. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Het college heeft toegelicht dat evenementen van betekenis zijn voor onder meer de maatschappelijke en sociale functie, het imago, de aantrekkingskracht en de economische attractiviteit van de stad. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het college daar tegenover geen rekening heeft gehouden met de belangen van andere bezoekers van de recreatieplas. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college zich bewust is van de tegengestelde belangen van de omwonenden en de bezoekers. Uit het verweerschrift en de toelichting van het college op de zitting volgt dat primair is gericht op de omwonenden omdat zij nu eenmaal naast de plas wonen en daarom geen alternatief hebben, maar dat ook het belang van de gebruikers bij de afweging is betrokken. De conclusie van de beoordeling door het college is dat het belang van het houden van het evenement groter is dan het belang van omwonenden en gebruikers van de recreatieplas om zonder beperkingen van de recreatieplas gebruik te kunnen maken. Daarbij heeft het college ook mogen betrekken dat de recreatieplas tijdens de opbouw zoveel mogelijk toegankelijk blijft en de afsluiting vooral op de dag van het festival is. Het grootste gedeelte van het jaar is de recreatieplas gewoon toegankelijk. De periode dat de locatie is afgesloten voor het evenement, faciliteert het evenement weer een ander soort bezoekers die normaal gesproken geen gebruik maken van de locatie. Bovendien zijn er aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden om schade aan de recreatieplas en hinder voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken. Uit de toelichting van het college blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat alle relevante belangen zijn betrokken en inzichtelijk zijn afgewogen.
23. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het evenement niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk is. Het college heeft daarom kunnen afwijken van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.