ECLI:NL:RBMNE:2025:1093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/16/541371 / HA ZA 22-376
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van RegioBank en [gedaagde sub 2] voor tekortkomingen in contractuele zorgplicht tegenover beleggers in Dividendverträge

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van RegioBank en [gedaagde sub 2] voor tekortkomingen in hun contractuele zorgplicht tegenover beleggers die Dividendverträge hebben afgesloten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens de beleggers, omdat zij hen onjuist heeft geïnformeerd over de aard en risico's van de investeringen in vastgoed van Harbi Vastgoed B.V., dat later failliet ging. RegioBank werd ook aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:76 BW, omdat [gedaagde sub 2] als hulppersoon van RegioBank optrad. De rechtbank concludeerde dat RegioBank haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende onderzoek te doen naar de onregelmatigheden bij [gedaagde sub 2] en niet adequaat te reageren op signalen van misleiding. De vorderingen van de beleggers werden toegewezen, en zowel [gedaagde sub 2] als RegioBank werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. De rechtbank heeft ook de proceskosten en buitengerechtelijke kosten toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/541371 / HA ZA 22-376
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
1. de stichting
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiseres sub 2] , geb. [naam]in hoedanigheid van erfgename van
[A]
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
4.
[eiseres sub 4] geb. [naam],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
6.
[eiseres sub 6] , geb. [naam],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisers,
advocaten mr. G.A.M.F. Spera en mr. H.D.S. van der Kaaij te Maastricht-Airport,
gemeente Beek,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.tevens handelend onder de naam
REGIOBANK,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaten mr. A.J. Haasjes en mr. B.W. Werts te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. J.P. Bakkers en mr. J.E. van Nuland te Venlo.
Eiseres onder 1 wordt hierna de Stichting genoemd. Eisers onder 2, 3, en 4 worden gezamenlijk [eiser 2, 3, 4 c.s.] genoemd (in mannelijk enkelvoud). Eisers onder 5 en 6 worden gezamenlijk [eiser 5,6 c.s.] genoemd (in mannelijk enkelvoud). Alle eisers samen worden hierna de beleggers genoemd. Gedaagden worden hierna RegioBank en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak is op 31 januari 2024 een tussenvonnis gewezen (zie ECLI:NL:RBMNE:2024:241). Daarin is geoordeeld dat de Stichting, die collectief optreedt voor beleggers, niet-ontvankelijk is in haar primaire vordering. De Stichting is wel ontvankelijk in haar subsidiaire vorderingen die zij op grond van artikel 3:305a (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft ingesteld. [1] [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] hebben individuele vorderingen ingesteld als beleggers. Zij zijn, in tegenstelling tot de Stichting, wel ontvankelijk in hun primaire vordering. Na het tussenvonnis hebben [gedaagde sub 2] en RegioBank een conclusie van antwoord met producties ingediend met hun verweren. Eisers hebben een akte met aanvullende producties ingediend.
1.2.
Op 9 december 2024 heeft de inhoudelijke mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Na de mondelinge behandeling heeft RegioBank met toestemming van de rechtbank nog één productie overgelegd en hebben partijen nog een (antwoord)akte ingediend. Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De feitelijke achtergrond van het geschil is uitgelegd in hoofdstuk 2 van het tussenvonnis van 31 januari 2024.
2.2.
In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde sub 2] en RegioBank tekort zijn geschoten in contractuele verbintenissen, of onrechtmatig hebben gehandeld, tegenover de beleggers die met een Dividendvertrag gelden hebben geïnvesteerd in vastgoed van het later failliet verklaarde Harbi Vastgoed B.V. (hierna: Harbi). De beleggers stellen dat zij door de fouten van [gedaagde sub 2] en RegioBank schade hebben geleden, omdat zij hun inleg kwijt zijn.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] met haar advisering een contractuele zorgplicht op zich heeft genomen tegenover de beleggers in de zin van artikel 7:401 BW en dat zij daarin tekortgeschoten is. Voor dat tekortschieten is RegioBank ook aansprakelijk, omdat [gedaagde sub 2] is aan te merken als haar hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW. Hoewel de beleggers hebben geïnvesteerd in Harbi, zijn [gedaagde sub 2] en RegioBank ook voor de niet-terugbetaalde beleggingen aansprakelijk. Door hun handelen en nalaten is namelijk (mede) het onjuiste beeld voor beleggers gecreëerd en in stand gelaten dat via [gedaagde sub 2] bij RegioBank werd belegd. Daarnaast heeft RegioBank een eigen (buiten)contractuele zorgplicht geschonden tegenover de beleggers, omdat zij na ontdekking van onregelmatigheden bij [gedaagde sub 2] onvoldoende onderzoek en vervolgacties heeft ingesteld waarmee de schade voor de beleggers voorkomen of beperkt had kunnen worden. De vorderingen zullen worden toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis is opgenomen.

3.De beoordeling van de vorderingen

De Nederlandse rechter is bevoegd
3.1.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is al vastgesteld in rechtsoverweging 3.3 van het tussenvonnis van 31 januari 2024.
Nederlands recht is van toepassing op de vorderingen
3.2.
Zoals hierna blijkt, zijn de vorderingen van eisers voor een belangrijk deel gegrond op wanprestatie van [gedaagde sub 2] en RegioBank. Aan de hand van de Rome I-verordening [2] en het EVO Verdrag [3] moet daarom worden bepaald welk recht op die vorderingen van toepassing is. Daarnaast moet worden beoordeeld of RegioBank haar buitencontractuele zorgplicht heeft geschonden tegenover de beleggers die geen rekening bij haar aanhielden. Die vordering is gebaseerd op de onrechtmatige daad waarvoor de Rome II-verordening leidend is bij de vaststelling welk recht op die vordering van toepassing is. [4]
3.3.
De rechtbank concludeert dat op alle vorderingen van eisers het Nederlandse recht van toepassing is. Voor een aantal beleggers geldt dat zij via [gedaagde sub 2] , een zelfstandig adviseur van RegioBank, klant geworden is bij RegioBank om daar te bankieren. Deze beleggers hebben de algemene bankvoorwaarden aanvaard van RegioBank. In die voorwaarden staat een rechtskeuze voor Nederlands recht. Daardoor moeten de vorderingen van eisers, die zijn gebaseerd op wanprestatie van RegioBank en [gedaagde sub 2] als haar hulppersoon, op grond van artikel 3 Rome I en artikel 3 EVO Verdrag worden beoordeeld naar Nederlands recht.
3.4.
Voor de beleggers die geen klant waren bij RegioBank voor het bankieren, geldt het volgende. Deze beleggers waren wel klant van [gedaagde sub 2] , omdat [gedaagde sub 2] tegenover hen optrad als hun (financieel) adviseur en daarmee sprake is van een overeenkomst van opdracht. Deze gedupeerden hebben daardoor een overeenkomst met [gedaagde sub 2] die kwalificeert als een overeenkomst van dienstverlening onder Rome I en het EVO Verdrag. Op grond van artikelen 4 lid 1 sub b Rome I en artikel 4 lid 2 EVO Verdrag wordt die overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. [gedaagde sub 2] is gevestigd in Sint Odiliënberg, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is.
3.5.
Voor zover er sprake is van een consumentenovereenkomst tussen [gedaagde sub 2] en beleggers, staat dat aan toepassing van het Nederlandse recht niet in de weg. Op grond van artikel 6 lid 1 Rome I en artikel 5 lid 3 EVO Verdrag zou weliswaar Duits recht van toepassing kunnen zijn op de vordering, omdat er consument-beleggers in Duitsland wonen, maar in dit geval is de uitzonderingsbepaling van artikel 6 lid 4 sub a Rome I en artikel 5 lid 4 sub b EVO Verdrag van toepassing. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk door [gedaagde sub 2] onderbouwd dat zij haar diensten uitsluitend in Nederland aanbiedt. In dat geval moet het toepasselijke recht worden vastgesteld op grond van de hoofdregels in artikelen 3 (rechtskeuze) en 4 (geen rechtskeuze) Rome I en EVO Verdrag, zoals hiervoor gedaan.
3.6.
Voor de beleggers die geen klant waren bij RegioBank, wordt de vordering tegenover RegioBank gegrond op schending van haar buitencontractuele zorgplicht. Dat is een onrechtmatige daad. Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II is op deze vordering het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. Daarbij is niet relevant in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan of waar de indirecte gevolgen van de gebeurtenis zich voordoen. Het gaat om de plaats waar de directe schade is geleden. De beleggers hebben vermogensschade geleden doordat zij Dividendverträge hebben gesloten met Harbi. In het kader van de uitvoering daarvan hebben zij gelden ingelegd op een in Nederland aangehouden bankrekening van Harbi. Dit geïnvesteerde bedrag is vervolgens (gedeeltelijk) verloren gegaan. De directe schade is daarmee ingetreden in Nederland. Nederland is daarmee de zogenaamde
lex loci damni. Daarom is ook op deze vordering Nederlands recht van toepassing.
[gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in haar contractuele zorgplicht als (financieel) adviseur
3.7.
Ten eerste ligt de vraag voor of [gedaagde sub 2] tekortgeschoten is in een contractuele verplichting. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] tegenover de beleggers heeft gehandeld als hun (financieel) adviseur. De beleggers kwamen namelijk veelal naar het kantoor van [gedaagde sub 2] , hebben zich daar gemeld aan de klantenbalie en zijn vervolgens geholpen bij het afsluiten van bank-, hypotheek- en/of beleggingsproducten. Zij deden dat in de veronderstelling dat het afsluiten via [gedaagde sub 2] gebeurde. Daarbij mocht [gedaagde sub 2] als zelfstandig adviseur van RegioBank exclusief haar bankproducten aanbieden, zoals blijkt uit de betreffende intermediairovereenkomst tussen [gedaagde sub 2] en RegioBank. Dat was ook kenbaar voor de beleggers, omdat in en rondom het kantoor van [gedaagde sub 2] zowel haar eigen (beeld)merk als dat van RegioBank duidelijk te zien was.
3.8.
Gelet hierop ontstond tussen [gedaagde sub 2] en haar klanten een contractuele adviesrelatie. Juridisch kwalificeert die relatie als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW was [gedaagde sub 2] als opdrachtnemer gehouden om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer (die redelijk handelt en redelijk bekwaam is) in acht te nemen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij vindt dat [gedaagde sub 2] niet de zorg heeft betracht die van haar mocht worden verwacht in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval.
3.9.
[gedaagde sub 2] werd tot oktober 2010 bestuurd door wijlen [B] sr. Het staat vast dat [B] sr. jarenlang op het kantoor van [gedaagde sub 2] Dividendverträge heeft aangeraden en aangeboden aan beleggers, die dat hebben aanvaard. [B] sr. heeft deze beleggers bedrogen. Hij heeft beleggers voorgehouden dat het ging om een spaarproduct van RegioBank. Deze Dividendverträge stonden namelijk op briefpapier van RegioBank afgedrukt. Ook deed [B] sr. zich voor als ‘Direktor’ van ‘Regio Bank [vestigingsplaats] ’. Hij ondertekende Dividendverträge met dit onderschrift. Ook blijkt deze ondertekening uit e-mails aan beleggers. In werkelijkheid werden de ingelegde gelden op de Dividendverträge overgemaakt naar Harbi, waar [B] sr. ook bestuurder van was. Harbi belegde het geld vervolgens in vastgoed. Dit was een (zeer) risicovolle belegging. De beleggers zijn hierover niet (voldoende) geïnformeerd. Harbi is vervolgens failliet verklaard. De beleggers hebben hun inleg niet of slechts deels terugontvangen.
3.10.
Bij het afsluiten van deze Dividendverträge is er geen overeenkomst ontstaan tussen de beleggers en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] was namelijk geen partij bij de Dividendverträge. Dat neemt niet weg dat [gedaagde sub 2] (in de persoon van [B] sr.) de beleggers hierover heeft geadviseerd. De rechtbank rekent de wetenschap en handelingen van [B] sr.
- inclusief de misleiding - toe aan [gedaagde sub 2] op grond van de verkeersopvattingen. In de eerste plaats omdat [B] sr. de statutair directeur van [gedaagde sub 2] was en in die hoedanigheid zijn werkzaamheden uitoefende tegenover de klanten van [gedaagde sub 2] . [5] In de tweede plaats omdat de gedragingen van [B] sr. plaatsvonden binnen de activiteiten van [gedaagde sub 2] , hetgeen ook zelfstandig reden vormt voor toerekening aan [gedaagde sub 2] . Zo ontving [B] sr. de klanten in het kantoor van [gedaagde sub 2] . Dit kantoor had de uiterlijke verschijningsvorm van een bankkantoor met (beeld)merkuitingen van zowel [gedaagde sub 2] als RegioBank, maar niet van Harbi. In dit kantoor was op geen enkele wijze kenbaar dat ook Harbi daar gevestigd was.
De misleidende gedragingen door van [B] sr. gelden dus juridisch als gedragingen van [gedaagde sub 2] .
3.11.
Het aftreden van [B] sr. als statutair bestuurder van [gedaagde sub 2] in oktober 2010 heeft in deze feitelijke gang van zaken geen verandering gebracht. [B] sr. bleef ook daarna op dezelfde wijze opereren vanuit het kantoor van [gedaagde sub 2] . Hierdoor bleven klanten ook ná oktober 2010 in de veronderstelling dat [B] sr. namens [gedaagde sub 2] optrad en hen adviseerde om Dividendverträge af te sluiten en/of te verlengen. Ook deze latere handelingen van [B] sr. kunnen aan [gedaagde sub 2] worden toegerekend, omdat het voor haar kenbaar was dat [B] sr. klanten van [gedaagde sub 2] hierover bleef adviseren. [C] jr. (de zoon van [B] sr.) heeft dit als opvolgend statutair bestuurder bij [gedaagde sub 2] desondanks niet belet. Hij wist vanaf januari 2010 dat er ten onrechte Dividendverträge op briefpapier van RegioBank waren afgedrukt door [B] sr. Op 19 januari 2010 had hij hierover gesproken met [B] sr. en de bestuursvoorzitter van RegioBank. RegioBank had [gedaagde sub 2] toen ontboden op haar hoofdkantoor nadat zij begin 2010 een Dividendvertrag in handen kreeg dat was afgedrukt op haar briefpapier, terwijl zij dat product niet aanbood. Er is tijdens dit overleg afgesproken dat RegioBank de samenwerking met [gedaagde sub 2] alleen wilde voortzetten als [B] sr. zou stoppen bij [gedaagde sub 2] . Dat is (pas) gebeurd in oktober 2010, waarna [B] sr. feitelijk toch met zijn werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] is blijven doorgaan. Ook de misleidende gedragingen door [B] sr. na zijn aftreden als statutair bestuur gelden daarom nog steeds juridisch als gedragingen van [gedaagde sub 2] .
3.12.
Hiermee staat vast dat [gedaagde sub 2] tekortgeschoten is in haar contractuele zorgplicht tegenover alle beleggers die zij adviseerde om één of meerdere Dividendverträge op briefpapier van RegioBank af te sluiten. Niet gebleken is dat [gedaagde sub 2] op enig moment, vóór of ná oktober 2010, deze klanten alsnog heeft geïnformeerd over de misleiding en hen juist heeft ingelicht over de daadwerkelijke bestemming van de ingelegde gelden en de daaraan verbonden risico’s. [gedaagde sub 2] heeft ook anderszins geen maatregelen genomen om het handelen van [B] sr. een halt toe te roepen. Integendeel, [C] jr. is [B] sr. blijven toestaan om zijn handelen onder de vlag van [gedaagde sub 2] voort te zetten, omdat
– zo zegt [C] jr. in feite - [B] sr. geen tegenspraak van hem zou dulden.
3.13.
Ook voor beleggers die in het geheel geen Dividendverträge hebben afgesloten op briefpapier van RegioBank, maar alleen op briefpapier van Harbi, geldt dat zij (als gevolg van voornoemde toerekening) op onjuiste wijze zijn geadviseerd door [gedaagde sub 2] . Eisers hebben namelijk gemotiveerd gesteld dat ook die beleggers onvoldoende zijn voorgelicht over de aard en risico’s van de belegging in Harbi. [B] sr. zou hebben doen voorkomen dat het ging om een risicoloze investering. Deze gemotiveerde stelling wordt onder meer ondersteund door diverse Dividendverträge op briefpapier van Harbi die eisers in deze procedure hebben overgelegd en waarin is vermeld: "
Die Bereitstellung eines Betrages an die Harbi Vastgoed B.V. ist risikolos". [gedaagde sub 2] heeft het voorgaande onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde sub 2] heeft niet kunnen ophelderen hoe de investeringen in Harbi plaatsvonden, welke risico’s daaraan verbonden waren, wat zij hierover aan haar klanten heeft gecommuniceerd (met name of wél uitdrukkelijk is gewezen op de risico's) en hoe en waarom zij beleggers heeft geadviseerd om daarin te beleggen. Ook heeft [gedaagde sub 2] geen duidelijkheid kunnen geven over de basis van de samenwerking tussen [gedaagde sub 2] en Harbi op grond waarvan deze beleggingen in Harbi werden geadviseerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 2] op iedere vraag hierover geantwoord dat zij het niet weet, omdat alleen wijlen [B] sr. ervan op de hoogte was en de administratie niet compleet is. In de verhouding tussen [gedaagde sub 2] en de beleggers komt dat voor rekening en risico van [gedaagde sub 2] . De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [gedaagde sub 2] tegenover deze beleggers niet aan haar contractuele verplichting heeft voldaan om zorgvuldig te adviseren.
RegioBank is aansprakelijk voor [gedaagde sub 2] als hulppersoon op grond van artikel 6:76 BW
3.14. Ten tweede ligt de vraag voor of RegioBank tekortgeschoten is in een contractuele verplichting. De beleggers doen in dit verband een beroep op artikel 6:76 BW. Volgens de beleggers heeft RegioBank een deel van haar taken, werkzaamheden en bedrijfsvoering aan [gedaagde sub 2] uitbesteed, waardoor RegioBank ervoor moet instaan als [gedaagde sub 2] als hulppersoon daarin tekortschiet. RegioBank betwist dat zij aansprakelijk is voor gedragingen van [gedaagde sub 2] . Zij voert aan dat [gedaagde sub 2] niet is ingeschakeld door RegioBank voor de werkzaamheden die gericht waren op het afsluiten van Dividendverträge of andere beleggingsproducten. Het gaat daarom niet om de uitvoering door [gedaagde sub 2] van een verbintenis van RegioBank. Hierdoor is volgens RegioBank artikel 6:76 BW niet van toepassing.
3.15.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [gedaagde sub 2] contractueel tekortgeschoten is in haar verplichtingen tegenover de beleggers. De rechtbank oordeelt dat RegioBank voor dat tekortschieten door [gedaagde sub 2] ook aansprakelijk is op grond van artikel 6:76 BW, voor zover het gaat om beleggers die een Dividendvertrag zijn aangegaan op briefpapier van RegioBank. Ten aanzien van deze beleggers opereerde [gedaagde sub 2] namelijk als een hulppersoon van RegioBank. Dat blijkt uit de intermediairovereenkomst die [gedaagde sub 2] en RegioBank hebben gesloten. [gedaagde sub 2] mocht op grond van deze overeenkomst zelfstandig bankproducten aanbieden aan klanten van RegioBank en hun bankrekeningen beheren. Hiervoor werd aan [gedaagde sub 2] ook briefpapier en (beeld)merkuitingen van RegioBank ter beschikking gesteld. RegioBank maakte daarmee gebruik van [gedaagde sub 2] als hulppersoon voor de (verlengde) uitvoering van haar dienstverlening.
3.16.
RegioBank haalt profijt uit het inschakelen van hulppersonen zoals [gedaagde sub 2] . Zij kan daardoor haar producten regionaal aanbieden via lokale (bank)filialen. [gedaagde sub 2] oefent als hulppersoon van RegioBank daarmee een deel van haar bedrijfsactiviteiten uit. Daar staat tegenover dat RegioBank moet instaan voor het handelen van [gedaagde sub 2] voor zover dit handelen plaatsvindt in de sfeer van RegioBank. De rechtbank vindt dat bij de hiervoor genoemde beleggers het geval, omdat zij vanuit hun perceptie zaken deden met (een hulppersoon van) RegioBank. Hieraan staat niet in de weg dat [gedaagde sub 2] de bevoegdheden die zij had op grond van de intermediairovereenkomst heeft overschreden, zoals hierna zal worden toegelicht.
3.17.
[gedaagde sub 2] mocht op grond van de intermediairovereenkomst alleen bankproducten van RegioBank aanbieden op briefpapier van RegioBank. Het Dividendvertrag was geen product van RegioBank, maar in werkelijkheid van Harbi. De afspraken met RegioBank werden dus door [gedaagde sub 2] (vertegenwoordigd door [B] sr.) overschreden. Toch komt deze overschrijding voor rekening en risico van RegioBank en niet van de beleggers. Door het mandaat van RegioBank aan [gedaagde sub 2] kon [B] sr. namelijk de overeenkomsten afdrukken en presenteren op briefpapier van RegioBank en deze ondertekenen als ‘Direktor’ van ‘SNS Regio Bank [vestigingsplaats] ’ zonder dat dit tot argwaan zou leiden. Deze activiteiten lagen namelijk binnen de sfeer van de activiteiten die [gedaagde sub 2] namens RegioBank mocht uitoefenen. Het Dividendvertrag was weliswaar geen spaarproduct van RegioBank, maar [B] sr. presenteerde dat wel als zodanig door onder meer te vermelden dat daarop het Nederlandse Depositogarantiestelsel van toepassing was. Het kantoor van [gedaagde sub 2] was ingericht als een regionaal kantoor van RegioBank door de beeldmerkuitingen in en rondom het pand. De kasbeheerfunctie van [gedaagde sub 2] voor RegioBank werd bij sommige beleggers gebruikt om de benodigde gelden voor de Dividendverträge af te storten en/of over te maken. De rechtbank oordeelt daarom dat het aanbieden van de Dividendverträge voldoende verband houdt met de bevoegdheden in de intermediairovereenkomst.
3.18.
Omdat RegioBank op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is tegenover de beleggers die via [gedaagde sub 2] een Dividendvertrag hebben afgesloten op briefpapier van RegioBank, hebben deze beleggers geen belang meer bij een beoordeling van de buitencontractuele grondslag genoemd in artikel 6:171 BW op basis van dezelfde gestelde feitelijk onderbouwing.
RegioBank heeft haar contractuele en buitencontractuele zorgplicht geschonden
3.19.
Ten derde ligt de vraag voor of RegioBank aansprakelijk is op grond van haar bijzondere zorgplicht tegenover de beleggers die via [gedaagde sub 2] een Dividendvertrag hebben afgesloten, zowel met (beeld)merkuiting van RegioBank en/of die een bankrekening bij RegioBank aanhielden (contractuele zorgplicht) als bij wie dit niet het geval was (buitencontractuele zorgplicht).
3.20.
Deze derde vraag wordt ook bevestigend beantwoord. RegioBank heeft tegenover deze beleggers haar bijzondere zorgplicht geschonden, voor zover het gaat om beleggers die nog Dividendverträge hebben afgesloten en/of verlengd ná de bespreking op 19 januari 2010, die plaatsvond tussen RegioBank, [gedaagde sub 2] (vertegenwoordigd door [B] sr.) en [B] jr. RegioBank heeft namelijk op en na deze datum haar onderzoeksplicht geschonden en nagelaten om adequate maatregelen te treffen, waardoor de misleiding door [gedaagde sub 2] (in de persoon van [B] sr.) onopgemerkt is gebleven en bleef voortbestaan. De beleggers die hierna zijn ingestapt of hebben verlengd, zijn daardoor gedupeerd.
3.21.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van klanten en derden met wier belangen zij rekening moet houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [6] De invulling van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Bij beantwoording van de vraag of de bank onzorgvuldig heeft gehandeld, moet echter worden geabstraheerd van de bijzondere omstandigheden per belegger.
3.22.
Voor RegioBank ontstond op 19 januari 2010 op grond van deze bijzondere zorgplicht een onderzoeksplicht. Toen raakte Regiobank ervan op de hoogte dat [gedaagde sub 2] een Dividendvertrag had aangeboden aan een klant op briefpapier van RegioBank, terwijl dit geen product van RegioBank was. Op dat moment was bij RegioBank gevaarsbewustzijn aanwezig. [7] De bank had namelijk vanaf dat moment serieuze aanwijzingen voor onrechtmatigheden begaan door [gedaagde sub 2] met concreet gevaar voor klanten van [gedaagde sub 2] (waaronder klanten van RegioBank zelf).. Dit gevaarsbewustzijn was voor RegioBank aanleiding om [gedaagde sub 2] (in de personen van [B] sr. en jr.) met spoed uit te nodigen op haar hoofdkantoor voor een gesprek met (onder meer) haar directievoorzitter. Tijdens die bespreking op 19 januari 2010 is RegioBank mondeling geïnformeerd dat het geld van deze beleggers met Dividendverträge in werkelijkheid werd geïnvesteerd in vastgoed van Harbi. Deze informatie stond niet vermeld op het Dividendvertrag dat RegioBank ontvangen had.
3.23.
Hoewel RegioBank tijdens deze bespreking op 19 januari 2010 onderkende dat zij
een onderzoeksplicht had naar de Dividendverträge, heeft zij niet aan die plicht voldaan. RegioBank heeft [gedaagde sub 2] gevraagd om onderzoek in te stellen naar hoeveel klanten Dividendverträge op briefpapier van RegioBank hadden afgesloten. Ook wilde zij dat die klanten bericht werden dat het product niet van RegioBank was en zij aan de Dividendverträge tegenover RegioBank geen rechten konden ontlenen. [B] sr. heeft voorgesteld dat de accountant van Harbi, de heer [D] , dat onderzoek zou uitvoeren. De advocaat van [B] sr. zou de klanten vervolgens informeren. Hiermee ging RegioBank akkoord. RegioBank had hierin onafhankelijker moeten opereren van [B] sr. die een grote rol had in de onregelmatigheden. Dat heeft RegioBank niet gedaan. Zij is volledig afgegaan op mededelingen van [B] sr. en de advocaat en de (register)accountant van Harbi. RegioBank heeft daarmee niet gehandeld zoals van een bank mag worden verwacht onder deze omstandigheden.
3.24.
Zo heeft RegioBank geen concrete onderzoeksopdracht geformuleerd voor [D] . Dat lag wel voor de hand, omdat deze accountant optrad voor een ander bedrijf (Harbi) dan [gedaagde sub 2] . Dit bedrijf was gelieerd aan [B] sr. terwijl [D] werkzaamheden moest uitvoeren met het oog op de kenbare belangen van RegioBank. RegioBank heeft zich lopende het onderzoek ook niet kritisch opgesteld richting [D] of de uitkomsten laten toetsen of verifiëren door een eigen functionaris. RegioBank heeft zich op die manier onvoldoende ervan verzekerd dat de accountant van Harbi een volledig en diepgravend onderzoek zou doen naar de Dividendverträge met als doel om alle relevante informatie boven tafel te krijgen. De onregelmatigheden gaven daar wel aanleiding toe.
3.25.
RegioBank mocht ook geen genoegen nemen met de uitkomst van het onderzoek door [D] . [D] heeft RegioBank slechts met een brief van één pagina geïnformeerd over het uitgevoerde onderzoek. Daarin staat dat [D] op het kantoor van [B] sr. en in de administratie van Harbi in totaal 14 Dividendverträge heeft aangetroffen, waarvan RegioBank op 8 exemplaren ten onrechte als contractspartij is vermeld. Volgens [D] is dat te wijten aan de heer [E] , een werknemer van [gedaagde sub 2] . Hij zou de teksten van de Dividendverträge in opdracht van [B] sr. hebben opgesteld. De heer [E] zou de Dividendverträge per ongeluk hebben afgedrukt op het briefpapier van RegioBank in plaats van op briefpapier van Harbi. Deze mededelingen zijn op geen enkele wijze gestaafd met bewijsstukken. Achteraf is gebleken dat hij – zo heeft [E] verklaard – hier niet op deze wijze bij betrokken is geweest.
3.26.
Hoewel in beginsel mag worden vertrouwd op uitlatingen van een registeraccountant, heeft [D] in dit geval dus alleen een mededeling gedaan over het aantal Dividendverträge dat hij heeft gevonden in het kantoor van [B] sr. en in de administratie van Harbi. Aan die mededeling ligt geen deugdelijke onderzoeksopdracht, rapport en onderbouwing met stukken ten grondslag. Daardoor bleef voor RegioBank ongewis hoe het onderzoek had plaatsgevonden, wat er was onderzocht en op basis van welke stukken deze conclusie is getrokken. Ook blijkt uit de brief van [D] niet welke klanten van [gedaagde sub 2] Dividendverträge hebben afgesloten, al dan niet afgedrukt op briefpapier van RegioBank, en blijft onvermeld of en hoe de situatie is geredresseerd.
3.27.
RegioBank heeft daarmee geen adequate uitvoering gegeven aan haar onderzoeksplicht. Gelet op de bespreking die RegioBank op 19 januari 2010 initieerde en de maatregelen die zij vervolgens met [gedaagde sub 2] afsprak, mocht RegioBank geen genoegen nemen met het onderzoek van [D] en de brief die hij over de uitkomst daarvan stuurde. RegioBank had [D] en/of [gedaagde sub 2] op zijn minst nadere vragen moeten stellen en om verificatoire bescheiden moeten verzoeken over de volgende onderwerpen:
- hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en wat daarbij is onderzocht,
- wie Dividendverträge hebben afgesloten met (beeld)merkuiting van RegioBank en hoeveel overeenkomsten door deze personen zijn gesloten of verlengd,
- wanneer en hoeveel gelden zij hebben ingelegd,
- of en hoe deze beleggers zijn geïnformeerd naar aanleiding van het onderzoek, en
- welke maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen.
3.28.
Gelet hierop had RegioBank dus in ieder geval om inzage moeten vragen in alle Dividendverträge die zijn afgesloten, waarop haar (beeld)merkuiting te zien was. Als RegioBank dat had gedaan bij [D] , die verklaarde die Dividendverträge te hebben ontvangen, dan had zij onder meer geconstateerd dat [B] sr. als ‘directeur’ van RegioBank [vestigingsplaats] de Dividendverträge ondertekende. Daarmee had RegioBank direct gezien dat de verklaring van [D] onjuist was. Het was RegioBank dan immers duidelijk geworden dat er geen sprake was van een vergissing van de heer [E] bij het printen van de overeenkomsten van Harbi, maar (onrechtmatig) handelen door [B] sr. Ook zou RegioBank dan hebben gezien dat niet op de Dividendverträge was vermeld dat het ging om een belegging in vastgoed van Harbi, maar om een “
Dividendanlage in SNS Regio Bank St. Odiliënburg”. RegioBank had dan dus gezien dat het hier ging om moedwillige vervalsingen, waarop zij had moeten acteren.
3.29.
Als RegioBank dus wel aan haar onderzoeksplicht zou hebben voldaan, had zij (verderstrekkende) maatregelen moeten nemen. De rechtbank stelt vast (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) dat het gevolg daarvan dan was geweest dat er geen nieuwe Dividendverträge meer zouden zijn afgesloten en/of verlengd op het kantoor van [gedaagde sub 2] . In dat geval zou de samenwerking tussen [gedaagde sub 2] en RegioBank namelijk op zijn minst per direct zijn beëindigd, omdat er op grove wijze in strijd werd gehandeld met diverse afspraken in de intermediairovereenkomst. Daarin is onder meer bepaald dat [gedaagde sub 2] alleen mag bemiddelen in spaar- en betaalproducten van RegioBank. Ook mocht [gedaagde sub 2] de naam en het logo van RegioBank alleen gebruiken voor de eigen producten van RegioBank. Verder is bepaald dat [gedaagde sub 2] zich tegenover de klanten van RegioBank niet mocht voordoen als bevoegd vertegenwoordiger van RegioBank. Beëindiging van die overeenkomst door RegioBank lag dus zonder meer in de rede als RegioBank haar onderzoeksplicht correct had nageleefd. Bij beëindiging van de intermediairovereenkomst zou [B] sr. dan geen toegang meer hebben gehad tot de (beeld)merkuitingen van RegioBank en zou hij [gedaagde sub 2] niet meer als zelfstandig adviseur van RegioBank hebben kunnen presenteren in de Dividendverträge.
3.30.
Wat betreft de stappen die na het onderzoek van [D] nog zijn gezet, overweegt de rechtbank het volgende. Na de brief van [D] heeft de advocaat van Harbi, de heer [G] , het contact met RegioBank overgenomen. [G] heeft RegioBank laten weten dat hij de beleggers, die een Dividendvertrag op briefpapier van RegioBank hadden gesloten, een nieuwe overeenkomst zou laten ondertekenen waarop Harbi als contractspartij vermeld staat. [G] heeft RegioBank op 12 februari 2010 laten weten dat deze overeenkomsten door alle gedupeerden zijn ondertekend en dat zij ook hebben verklaard dat zij geen rechten uit de Dividendverträge te gelden zullen maken tegenover RegioBank. In deze brief zijn wederom geen gegevens van klanten opgenomen of stukken bijgevoegd.
3.31.
Ook op dit punt oordeelt de rechtbank dat RegioBank haar zorgplicht heeft geschonden door enkel af te gaan op deze uitlatingen van de advocaat van Harbi. Een advocaat dient zich weliswaar te houden aan de beroeps- en gedragsregels, zoals RegioBank heeft aangevoerd, maar blijft een partijdige belangenbehartiger, gebonden aan een beroepsgeheim, en geen onafhankelijke functionaris. RegioBank had tijdens de bespreking met [gedaagde sub 2] op 19 januari 2010 afgesproken dat [gedaagde sub 2] haar klanten, die een Dividendvertrag op briefpapier van RegioBank hadden afgesloten, zou informeren dat het ging om een beleggingsproduct in vastgoed van Harbi en dat het geen (veilig) spaarproduct van RegioBank was. RegioBank heeft vervolgens geen navraag gedaan naar de inhoud van de brieven die [G] , advocaat van Harbi, namens [gedaagde sub 2] heeft gestuurd aan de beleggers. RegioBank wist niet eens om welke personen het ging, terwijl dit naar alle waarschijnlijkheid wél klanten van haar waren en zij daar ook van uitging, zo blijkt onder meer uit de getuigenverklaring van de heer [F] (destijds kwaliteitsmanager bij RegioBank). RegioBank had op zijn minst moeten controleren of deze personen deugdelijk waren geïnformeerd over de onjuiste Dividendverträge en de daadwerkelijke bestemming van de door deze personen ingelegde gelden.
3.32.
Er mocht kortom van RegioBank worden verwacht dat zij in ieder geval een afschrift van die brieven zou verlangen voor haar eigen administratie, zodat zij kon verifiëren of haar eigen klanten juist waren geïnformeerd. Bij gebreke hiervan had RegioBank anders deze klanten zelf moeten informeren. RegioBank had die bevoegdheden ook op grond van de intermediairovereenkomst: zij had het recht om klantgegevens bij [gedaagde sub 2] op te vragen en deze klanten zelfstandig te benaderen. RegioBank heeft deze controlebevoegdheid niet gebruikt. Het is niet gebleken (ook niet achteraf) dat er überhaupt brieven aan beleggers zijn verzonden door [G] of dat de beleggers hierover mondeling door [gedaagde sub 2] of [B] sr. zijn geïnformeerd. De feitelijke omstandigheden, die er kort gezegd op neerkomen dat [B] sr. ook na 19 januari 2010 onverkort is doorgegaan met het presenteren aan beleggers van Dividendverträge afkomstig van RegioBank, wijzen juist op het tegendeel.
3.33.
Het doen van een melding bij de AFM, zoals RegioBank zegt te hebben gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank ook niet voldoende om te concluderen dat RegioBank aan haar zorgplicht heeft voldaan. Hoewel de AFM (en DNB) in hun onderzoek geen toezichtrechtelijke misstanden hebben geconstateerd bij [gedaagde sub 2] en geen maatregelen hebben opgelegd, mocht RegioBank daaruit niet concluderen dat zij zelf geen onderzoek meer hoefde te doen en dat het handelen bij [gedaagde sub 2] met betrekking tot de Dividendverträge in orde was. Ten eerste heeft RegioBank niet duidelijk kunnen maken welke informatie zij precies aan de AFM heeft verstrekt bij de melding. Daardoor kan niet worden beoordeeld in hoeverre de AFM (en DNB) de juiste informatie had om de gang van zaken rond de Dividendverträge te onderzoeken. Ten tweede is niet gebleken dat RegioBank op de hoogte is gehouden van het onderzoek door de AFM (of DNB). RegioBank kon er daarom niet vanuit gaan dat het onderzoek van de AFM (en DNB) zich ook richtte op de Dividendverträge. Ten derde houden instanties als de AFM (en DNB) slechts toezicht op naleving van financiële wet- en regelgeving, zoals de vraag of voor beleggingen in Harbi wel of geen vergunning nodig was en welke informatie Harbi aan haar beleggers moest verstrekken. De getuigenverklaring van [B] jr. wijst hier ook op: daaruit blijkt dat het onderzoek van de AFM zich in dit geval alleen tot die punten bij Harbi heeft uitgestrekt. Zo heeft [B] jr. verklaard dat de uitkomst van het onderzoek was dat Harbi duidelijker moest waarschuwen voor de aan de belegging verbonden risico’s conform de richtlijnen van de AFM. Ten vierde heeft RegioBank geen onderzoeksrapport ontvangen van de AFM (of DNB). Zij kon dus ook na afronding van het onderzoek niet nagaan op basis waarvan het onderzoek was uitgevoerd en wat de conclusies daarvan waren. Kortom: RegioBank kon hier dan ook niet het vertrouwen aan ontlenen dat de geconstateerde onregelmatigheden met de Dividendverträge waren onderzocht.
3.34.
Tot slot zijn ook de andere maatregelen die RegioBank op en na 19 januari 2010 van [gedaagde sub 2] heeft geëist, niet zorgvuldig uitgevoerd. Zo moest [B] sr. van RegioBank direct aftreden als bestuurder en mocht hij niet meer betrokken zijn bij [gedaagde sub 2] . Dat aftreden vond pas 10 maanden later plaats in oktober 2010. RegioBank heeft daar kennelijk niet meer op toegezien. Ook ná oktober 2010 is RegioBank niet meer nagegaan of de betrokkenheid van [B] sr. bij [gedaagde sub 2] daadwerkelijk was gestopt. Die betrokkenheid bleef in werkelijkheid nog jaren ongewijzigd voortduren. Verder wilde RegioBank dat de bankrekening van Harbi bij RegioBank werd opgeheven. Ook dat gebeurde niet, waardoor Harbi nog jaren tot haar faillissement klant is gebleven.
3.35.
Dat wat RegioBank heeft ondernomen, was dus onvoldoende om aan haar bijzondere zorgplicht te voldoen. Zij heeft onterecht vertrouwd op [B] sr. en adviseurs van Harbi, nagelaten om een voldoende adequaat onderzoek uit te (laten) voeren, niet de juiste (vervolg)maatregelen getroffen en geen toezicht gehouden op de maatregelen die zij wél met [gedaagde sub 2] had afgesproken. Feitelijk gevolg hiervan is dat beleggers ook ná 19 januari 2010 Dividendverträge bleven afsluiten en verlengen via [gedaagde sub 2] , al dan niet met daarop (beeld)merkuitingen van RegioBank vermeld. Door de zaken op deze wijze op zijn beloop te laten, heeft [B] sr. kortom zijn onrechtmatige handelwijze kunnen voortzetten onder de vlag van [gedaagde sub 2] , ook richting andere beleggers dan klanten van RegioBank. Dit was niet gebeurd als RegioBank wel aan haar onderzoeksplicht had voldaan en vervolgens de maatregelen had genomen die van haar mochten worden verlangd op basis van de uitkomsten daarvan. Daarmee heeft RegioBank zowel haar contractuele als buitencontractuele zorgplicht geschonden tegenover deze beleggers.
[gedaagde sub 2] en RegioBank zijn aansprakelijk voor de schade van [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.]
3.36.
[eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] hebben zelfstandig vorderingen ingesteld tegen [gedaagde sub 2] en RegioBank. Zij vorderen een verklaring voor recht dat RegioBank en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij door fraude met de Dividendverträge hebben geleden. [gedaagde sub 2] en RegioBank hebben als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] niet-ontvankelijk zijn, omdat zij hun vordering aan de Stichting hebben gecedeerd. [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] hebben erkend dat ze hun vorderingen hebben overgedragen aan de Stichting, maar de Stichting heeft deze later weer terug overgedragen.
3.37.
[gedaagde sub 2] heeft vervolgens verweer gevoerd tegen deze retrocessies. Ten aanzien van [eiser 5,6 c.s.] heeft [gedaagde sub 2] opgemerkt dat de Stichting alleen de vordering op Harbi terug heeft overgedragen, maar niet de vordering op [gedaagde sub 2] . Ook stelt [gedaagde sub 2] dat de Stichting bij de retrocessie onjuist is vertegenwoordigd. Ten aanzien van [eiser 2, 3, 4 c.s.] stelt [gedaagde sub 2] dat de scan van de overeenkomst van de retrocessie onvolledig is, waardoor [gedaagde sub 2] niet goed kan beoordelen of er sprake is van een geldige (retro)cessie.
3.38.
De rechtbank oordeelt dat de retrocessies rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. Uit de cessieaktes van zowel [eiser 5,6 c.s.] als [eiser 2, 3, 4 c.s.] blijkt dat de Stichting de schadevorderingen terug heeft overgedragen die zij op grond van wanprestatie of onrechtmatig handelen heeft op meerdere rechts- en natuurlijke personen. Onder sub 1 is RegioBank genoemd en onder sub 6 [gedaagde sub 2] . Uit de cessieakte blijkt dat er geen sprake is geweest van een (retro)cessie van de vorderingen die [eiser 5,6 c.s.] tegenover Harbi kan instellen. Dat in het document, waarin het bestuur van de Stichting de retrocessie aan [eiser 5,6 c.s.] bekrachtigt, staat vermeld dat [eiser 5,6 c.s.] vorderingen in het faillissement van Harbi heeft ingediend, maakt dit niet anders. In de cessieaktes van [eiser 2, 3, 4 c.s.] ontbreken weliswaar enkele woorden zoals [gedaagde sub 2] heeft gesteld, maar desondanks is er daardoor geen verwarring ontstaan over de inhoud van die akte, die voor de rechtbank duidelijk is.
3.39.
Het is tot slot niet meer relevant of de Stichting bij de retrocessie van de vorderingen aan [eiser 5,6 c.s.] mogelijk niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd. Het bestuur van de Stichting heeft de retrocessie namelijk schriftelijk bekrachtigd voor het geval dat er zou worden getwijfeld of de Stichting rechtsgeldig was vertegenwoordigd bij de retrocessie.
3.40.
[eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] kunnen dus na de retrocessie weer volledig beschikken over hun vorderingen tegen [gedaagde sub 2] en RegioBank. Zij zijn dus ontvankelijk in deze procedure. De rechtbank wijst de gevorderde verklaringen voor recht daarom toe. Zoals hiervoor vastgesteld zijn [gedaagde sub 2] en RegioBank tekortgeschoten in hun verplichtingen tegenover [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] Daardoor zijn [gedaagde sub 2] en RegioBank aansprakelijk voor de schade die [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] daardoor hebben geleden.
3.41.
Voor [eiser 2, 3, 4 c.s.] zijn weliswaar alleen Dividendverträge uit 2013 overgelegd op briefpapier van Harbi, maar zoals hiervoor is geoordeeld zijn [gedaagde sub 2] en RegioBank ook aansprakelijk tegenover beleggers die alleen Dividendverträge op briefpapier van Harbi hebben afgesloten. [gedaagde sub 2] op grond van haar adviesrelatie met die belegger, RegioBank op grond van haar buitencontractuele zorgplicht tegenover die belegger. Bovendien hebben [eiser 2, 3, 4 c.s.] aan de hand van bankafschriften toegelicht en aannemelijk gemaakt dat al veel eerder – in 2008 en 2009 – op verhulde wijze (via de rekening van accountant [D] ) grote bedragen werden overgeboekt vanaf de RegioBank-spaarrekening van [A] (eiser sub 2, hierna: [eiser sub 3] ) ten behoeve van een Dividendvertrag. Gelet op de wijze waarop dit ging bij [gedaagde sub 2] (in de persoon van [B] sr.) in die periode bij andere klanten, stelt de rechtbank vast dat ook [eiser sub 3] moet zijn voorgehouden dat het ging om een veilig RegioBank-spaarproduct, zoals [eiser 2, 3, 4 c.s.] gemotiveerd hebben gesteld en onvoldoende gemotiveerd is betwist.
3.42.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat mevrouw [eiseres sub 4] (eiseres sub 4) geen klant was van RegioBank. Haar vader, [eiser sub 3] , heeft ingelegde gelden overgezet op een Dividendvertrag dat hij op 1 juni 2013 namens zijn dochter heeft afgesloten. Dat neemt niet weg dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schade van mevrouw [eiseres sub 4] . [gedaagde sub 2] moest haar adviseringsplicht immers ook tegenover mevrouw [eiseres sub 4] in acht nemen. Daarin is [gedaagde sub 2] tekortgeschoten, Voor RegioBank geldt dat zij ook aansprakelijk is voor derden die geen klant bij haar waren. Zoals hiervoor is overwogen, heeft RegioBank vanaf 19 januari 2010 tegenover hen haar buitencontractuele zorgplicht geschonden.
3.43.
[eiser 5,6 c.s.] hebben Dividendverträge overgelegd vanaf het jaar 2005. Deze zijn jaarlijks verlengd. De Dividendverträge zijn ondertekend door [B] sr. en in de eerste jaren afgedrukt op briefpapier van RegioBank. [gedaagde sub 2] is hiervoor tekortgeschoten in haar adviseringsplicht, waarvoor RegioBank ook aansprakelijk is op grond van artikel 6:76 BW. Het laatste overgelegde Dividendvertrag is van 13 juli 2013. RegioBank is daarom ook tekortgeschoten in haar contractuele zorgplicht tegenover [eiser 5,6 c.s.]
3.44.
Het is aannemelijk dat de gedupeerden, waaronder [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] , schade hebben geleden. Zij hebben gelden geïnvesteerd in vastgoedprojecten van Harbi. Zij zijn dit geld voor het grootste deel kwijt geraakt als gevolg van het faillissement van Harbi. In (individuele) vervolgprocedures zal moeten worden geoordeeld over de aard en omvang van de schade die [gedaagde sub 2] en RegioBank dienen te vergoeden. [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] hebben in deze procedure die schadevergoeding niet gevorderd.
3.45.
Voor de overige beleggers die de Stichting vertegenwoordigt geldt ook dat er vervolgprocedures moeten worden gevoerd over de aard en omvang van de schade die [gedaagde sub 2] en RegioBank moeten vergoeden. In die procedures zal ook het beroep van RegioBank en [gedaagde sub 2] op eigen schuld van [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] en de andere beleggers nog aan de orde komen. Dit beroep op eigen schuld wordt niet in deze procedure behandeld, omdat alleen een verklaring voor recht is gevorderd over het handelen van [gedaagde sub 2] en RegioBank.
Conclusie
3.46.
De vorderingen van eisers worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld.
Proceskosten en buitengerechtelijke kosten
3.47.
[gedaagde sub 2] en RegioBank hebben in deze procedure ongelijk gekregen. Daarom moeten zij hoofdelijk de kosten van de Stichting, [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] voor deze procedure (inclusief nakosten) betalen.
3.48. De kosten aan de kant van de eisers worden tot op vandaag begroot op:
- dagvaarding € 211,74
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.842,00 (3 punten x tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.907,74
3.49.
Eisers hebben ook de wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Deze rente wordt toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
3.50.
Daarnaast hebben de Stichting, [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] gevorderd dat [gedaagde sub 2] en RegioBank hoofdelijk de buitengerechtelijke kosten moeten vergoeden. [gedaagde sub 2] en RegioBank zullen hoofdelijk worden veroordeeld om € 925,- aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden aan eisers. Eisers hebben alleen verklaringen voor recht gevorderd. Dat zijn vorderingen van onbepaalde waarde. Daarop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing, omdat het niet gaat om de betaling van een geldsom. Op grond van artikel 3.3 van het Rapport BGK-integraal 2013 wordt er daarom een forfaitair bedrag van € 925,- toegekend.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele zorgplicht op grond van artikel 7:401 BW tegenover de beleggers die Dividendverträge hebben afgesloten, met of zonder (beeld)merkuitingen van RegioBank,
4.2.
verklaart voor recht dat RegioBank op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van haar hulppersoon [gedaagde sub 2] tegenover de beleggers die Dividendverträge hebben afgesloten met (beeld)merkuitingen van RegioBank,
4.3.
verklaart voor recht dat RegioBank vanaf 19 januari 2010 toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele zorgplicht tegenover de beleggers die op en na 19 januari 2010 Dividendverträge hebben afgesloten met (beeld)merkuitingen van RegioBank;
4.4.
verklaart voor recht dat RegioBank vanaf 19 januari 2010 toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door schending van haar buitencontractuele zorgplicht tegenover de beleggers die op en na 19 januari 2010 Dividendverträge hebben afgesloten zonder (beeld)merkuitingen van RegioBank;
4.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] en RegioBank hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser 2, 3, 4 c.s.] en [eiser 5,6 c.s.] die zij hebben geleden door het afsluiten van Dividendverträge,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en RegioBank hoofdelijk tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten aan eisers,
4.7.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en RegioBank hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de kant van eisers tot op vandaag begroot op € 2.907,74, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 2] en/of RegioBank niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.8.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen in 4.6 en 4.7 uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp, mr. A.A.T. van Rens en mr. H.J. ter Meulen, bijgestaan door mr. N.L. Lintel-Kuipers en in het openbaar uitgesproken op
19 maart 2025.
5427 (NLK)

Voetnoten

1.Eisers vorderen primair een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] en RegioBank hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg van fraude met de Dividendverträge hebben geleden. Subsidiair vorderen ze een verklaring voor recht dat RegioBank en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld of toerekenbaar tekort zijn geschoten. In het tussenvonnis van 31 januari 2024 heeft de rechtbank beslist dat de Stichting alleen ontvankelijk is in haar subsidiaire vorderingen.
2.Verordening (EG) nr. 593/2008.
3.Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
4.Verordening (EG) nr. 864/2007.
5.Hoge Raad 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1413, r.o. 3.2.2. Zie hierover in de literatuur o.m. Asser/Kroeze 2-I 2021/87 (Invulling toerekeningsmaatstaf).
6.Zie onder meer Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713.
7.Zie over gevaarsbewustzijn o.a. Hoge Raad 27 november 2025, ECLI:NL:HR:2015:3399 (Ponzi-zwendel).