ECLI:NL:RBMNE:2025:1043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
C/16/565147 / FA RK 23-1999
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrecht voorhuwelijkse investering in gemeenschappelijk goed en de ontbinding van een geregistreerd partnerschap met betrekking tot de zorgregeling voor een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. De vrouw verzocht om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en om een zorgregeling voor hun minderjarige zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht en heeft de ontbinding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling die beide ouders de mogelijkheid biedt om tijd met hun kind door te brengen. De rechtbank heeft ook de financiële afwikkeling van het geregistreerd partnerschap behandeld, waarbij de vrouw en de man hun verzoeken over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en schulden hebben ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw een vordering op de man heeft van € 7.500,- en dat de man een vordering op de vrouw heeft van € 11.998,30. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, die pas ingaat na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/565147 / FA RK 23-1999 (ontbinding geregistreerd partnerschap)
C/16/572716 / FA RK 24-632 (wettelijke beperkte gemeenschap)
Beschikking van 21 maart 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.W.P. Mei,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Moszkowicz Jr.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • van de vrouw een verzoekschrift met producties 1 t/m 4, ontvangen op 20 oktober 2023 ;
  • van de man een verweerschrift van 3 januari 2024 met zelfstandige verzoeken en producties 1 t/m 5;
  • van de vrouw een verweerschrift van 22 maart 2024 tegen de zelfstandige verzoeken van de man met een wijziging van haar verzoeken en producties 5 t/m 15;
  • van de man een brief van 22 januari 2025 met producties 6 t/m 18;
  • van de man een brief van 23 januari 2025 met producties 19 t/m 21;
  • van de vrouw een brief van 24 januari 2025 met producties 16 t/m 20;
  • van de man een pleitnotitie, overgelegd en gedeeltelijk voorgedragen tijdens de zitting;
  • van de vrouw een nota van afrekening van [adres 1] in [plaats] van 2 maart 2022, overgelegd tijdens de zitting.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 7 februari 2025. Daarbij waren partijen in persoon aanwezig, bijgestaan door hun voornoemde advocaten. Daarnaast was mevrouw [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig.
1.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige] , de minderjarige zoon van partijen, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2022 in [plaats] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Daarvoor woonden zij samen op basis van een samenlevingsovereenkomst.
2.2.
Partijen zijn de ouders van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank om:
  • de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit te spreken;
  • primair, het door partijen ondertekende ouderschapsplan aan deze beschikking te hechten dan wel de inhoud hiervan op te nemen in deze beschikking;
subsidiair:
o te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
o een zorgregeling te bepalen waarbij:
 beide ouders een weekend met [minderjarige] hebben van vrijdagmiddag na de kinderopvang tot maandagochtend;
 in het weekend van de vrouw wordt [minderjarige] op maandag om 08:00 uur naar de man gebracht en wordt hij later die dag weer opgehaald door de vrouw om 17:00 uur;
 in het weekend van de man is [minderjarige] aansluitend tot maandag 17:00 uur bij de man en wordt hij opgehaald door de vrouw;
 in de ene week, na het weekend van de vrouw, is [minderjarige] vanaf dinsdag tot vrijdagochtend naar het kinderdagverblijf bij de vrouw, [minderjarige] wordt dan op vrijdag uit het kinderdagverblijf opgehaald door de man en is dan bij de man tot maandag 17:00 uur, aansluitend is hij bij de vrouw tot woensdag na de kinderopvang waarna de man hem ophaalt tot vrijdag naar de kinderopvang;
o te bepalen dat partijen de zorg voor [minderjarige] tijdens de feestdagen in overleg met elkaar verdelen;
o te bepalen dat de man gehouden is om, bij vooruitbetaling, (na vermindering op de zitting) € 83,- per maand aan de vrouw te betalen, als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] ;
  • te bepalen dat de vrouw gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking het voorgezet gebruik van de woning aan [adres 1] in [plaats] (hierna: de woning) heeft;
  • voor wat betreft de financiële afwikkeling van het geregistreerd partnerschap:
o de wijze van verdeling van de woning te gelasten, op een door de vrouw voorgestelde wijze waarbij de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde en de eventuele overwaarde gelijk tussen partijen wordt verdeeld, nadat de kosten van de verkoop zijn voldaan;
o de op de inboedellijst vermelde en aangevinkte goederen aan de vrouw toe te delen, zonder nadere verrekening;
o de bankrekeningen ten name van een van partijen en de daarop staande saldi toe te wijzen aan diegene op wiens naam deze zijn gesteld, zonder nadere verrekening;
o de bankrekening ten name van beide partijen met nummer [rekeningnummer] bij helfte te verdelen en te bepalen dat een eventueel tekort enkel voor rekening komt van diegene die het tekort heeft veroorzaakt.
De vrouw heeft haar verzoek over een vordering op de man van € 14.500,- en de BMW met kenteken [kenteken 1] ingetrokken.
2.4.
De man verzoekt de rechtbank om:
  • een zorgregeling vast te stellen volgens 4.1 van zijn verweerschrift, met de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw (tenzij de vrouw bij haar ouders gaat inwonen), althans om de inhoud van een tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan in de beschikking op te nemen dan wel aan de beschikking te hechten en de inhoud daarvan als opgenomen te beschouwen;
  • te bepalen dat de man een vordering heeft op de vrouw van (na vermindering op de zitting) € 67.848,- en dat dit bedrag aan de man betaald dient te worden voldaan vanuit de overwaarde bij verkoop van de woning aan [adres 1] in [plaats] vóórdat de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, althans om te bepalen dat de vrouw gehouden is om binnen 30 dagen na de datum van deze beschikking dat bedrag aan de man te betalen;
  • te bepalen dat de goederen op de inboedellijst (productie 4) die de man aan de voorzijde van een kruisje heeft voorzien aan hem worden toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • te bepalen dat de positieve saldi op de bankrekeningen ten name van een van partijen aan beide partijen voor de helft toekomen en de negatieve saldi bij helfte moeten worden gedragen;
  • te bepalen dat de positieve saldi op de gemeenschappelijke bankrekeningen aan beide partijen voor de helft toekomen en de negatieve saldi bij helfte moeten worden gedragen;
  • te bepalen dat de BMW met kenteken [kenteken 1] aan de vrouw wordt toebedeeld, onder verrekening van de helft van de actuele marktwaarde van de auto.
De man heeft zijn verzoek om mutatieoverzichten vanaf 18 oktober 2023 van de alleen op haar naam gestelde betaal- en spaarrekeningen op de zitting ingetrokken.

3.De beoordeling

Geen ouderschapsplan
3.1.
Het is partijen nog niet gelukt een ouderschapsplan te maken. In een ouderschapsplan staan de afspraken over de kinderen, zoals wanneer de kinderen bij wie zijn en hoe partijen elkaar op de hoogte houden over de kinderen. Als partijen geen ouderschapsplan hebben gemaakt, neemt de rechtbank geen beslissing totdat partijen zo’n plan hebben gemaakt. De rechtbank kan daarop een uitzondering maken als niet van partijen kan worden verwacht dat zij samen een ouderschapsplan maken.
3.2.
De rechtbank vindt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding. Dat wil zeggen dat het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank vindt namelijk dat van de ouders niet kan worden verwacht dat zij alsnog samen een ouderschapsplan maken. Partijen proberen al een jaar tot een ouderschapsplan te komen. Zij hebben zich daarvoor tot Levvel gewend, maar tot op heden is het niet gelukt om tot een volledig ouderschapsplan te komen. De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw tot aanhechting van het ouderschapsplan dan ook afwijzen.
De ontbinding van het geregistreerd partnerschap
3.3.
De rechtbank zal de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [2] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als geregistreerd partners.
De hoofdverblijfplaats en zorgregeling van [minderjarige]
3.4.
Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw. Daarnaast zijn partijen het eens over de zorgregeling volgens het verzoek van de vrouw. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats en zorgregeling daarom ook zo vastleggen in deze beschikking.
3.5.
Op de zitting heeft de man zijn voorkeur voor een week-op-week-af-regeling uitgesproken. De Raad heeft partijen daarover geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan tegen de tijd dat [minderjarige] naar school moet. [minderjarige] is op dit moment nét twee jaar oud. Op deze leeftijd is het voor hem nog moeilijk om een van zijn ouders een hele week te moeten missen. Uit de houding van partijen ter zitting volgt dat zij dit advies ter harte zullen nemen.
De kinderalimentatie voor [minderjarige]
3.6.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [minderjarige] € 819,- bedraagt in 2023. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 € 927,- per maand. Partijen zijn het ook eens dat de draagkracht van de vrouw € 1.035,- per maand bedraagt en van de man op dit moment (met een gehalveerd woonbudget) € 812,- per maand. Partijen spraken op de zitting af dat de man, zolang hij nog geen zelfstandige woonruimte heeft, € 83,- per maand kinderalimentatie aan de vrouw betaalt en, vanaf het moment dat hij zelfstandige woonruimte heeft, € 25,- per maand. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen.
3.7.
Omdat de vrouw geen standpunt heeft ingenomen over de ingangsdatum, zal de rechtbank de ingangsdatum vaststellen op de dag van deze beschikking. Verder zal de rechtbank beslissen dat de man de kinderalimentatie bij vooruitbetaling moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Het uitsluitend gebruik van de woning
3.8.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de woning afwijzen omdat de woning al is verkocht.
De financiële afwikkeling van het geregistreerd partnerschap
De wettelijke beperkte gemeenschap
3.9.
Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden laten opstellen en zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door hun geregistreerd partnerschap een beperkte gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.10.
Door de indiening van het verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is die gemeenschap op [datum] 2023 ontbonden [3] . Dat betekent dat in beginsel alle goederen, die op die datum (de zogenoemde ‘peildatum omvang’) tot de beperkte gemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de schulden die op de peildatum tot de beperkte gemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.11.
Tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het geregistreerd partnerschap samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het geregistreerd partnerschap en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [4] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het geregistreerd partnerschap en alle schulden die zij ieder tijdens het geregistreerd partnerschap en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [5]
3.12.
De rechtbank zal hierna per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank (in beginsel) kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling (de zogenoemde ‘peildatum waardering’), tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
De woning aan [adres 1] in [plaats]
3.13.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de wijze van verdeling van de woning bij gebrek aan belang afwijzen omdat de woning reeds is verkocht. Partijen hebben de (netto-)verkoopopbrengst al bij helfte verdeeld.
De inboedel
3.14.
De rechtbank zal de verzoeken van partijen over de inboedel eveneens bij gebrek aan belang afwijzen. Partijen hebben de inboedel reeds in onderling overleg verdeeld.
De gezamenlijke bankrekening met nummer [rekeningnummer]
3.15.
Partijen zijn het er over eens dat het saldo op de peildatum van de gezamenlijke rekening bij helfte verdeeld moet worden. Het saldo was op dat moment € 0,- en de rekening is inmiddels opgeheven. De rechtbank zal de verzoeken van partijen over deze rekening dan ook afwijzen.
De rekeningen op naam van de vrouw met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer]
3.16.
Partijen zijn het er over eens dat het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de betaalrekening van de vrouw met nummer [rekeningnummer] verminderd met een bedrag van € 238,- kinderbijslag, tot de beperkte gemeenschap behoort en bij helfte moet worden verdeeld. Partijen zijn het er ook over eens dat het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de spaarrekening van de vrouw met nummer [rekeningnummer] tot de beperkte gemeenschap behoort en bij helfte moet worden verdeeld. Verder zijn partijen het eens dat de saldi op de peildatum aan de vrouw worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de man te vergoeden. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen.
3.17.
Volgens productie 14 van de vrouw was het saldo op de betaalrekening van de vrouw op de peildatum € 1.093,77. Verminderd met een bedrag van € 238,- komt dit uit op € 855,77. Volgens dezelfde productie 14 was het saldo op spaarrekening van de vrouw op de peildatum € 1.552,74.
De rekeningen op naam van de man met nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer]
3.18.
Partijen zijn het er over eens dat de saldi op de peildatum van [datum] 2023 op de rekeningen van de man met nummers
[rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer], tot de beperkte gemeenschap behoren en bij helfte moeten worden verdeeld. Verder zijn partijen het eens dat de saldi op de peildatum aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen.
3.19.
De man heeft onbetwist gesteld dat het saldo van zijn betaalrekening eindigend op [rekeningnummer] op de peildatum € 625,38 bedroeg. Volgens productie 17 was het saldo op de peildatum op de betaalrekening eindigend op [rekeningnummer] € 6,80 en op de spaarrekening eindigend op [rekeningnummer] € 0,30.
De BMW met kenteken [kenteken 1]
3.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BMW met kenteken [kenteken 1] voor het geregistreerd partnerschap is aangekocht met gelden van de gemeenschappelijke rekening van partijen. Deze auto behoort daarom tot de gemeenschap en moet bij helfte worden verdeeld. Partijen zijn het er over eens dat de auto wordt toebedeeld aan de vrouw. De rechtbank zal daarom zo beslissen.
3.21.
De man heeft gemotiveerd gesteld dat de auto € 14.000,- waard is. De vrouw heeft deze waarde onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de auto daarom toedelen aan de vrouw voor deze waarde, onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te vergoeden.
De BMW met kenteken [kenteken 2]
3.22.
Partijen zijn het er over eens dat de BMW met kenteken [kenteken 2] tot de gemeenschap behoort en bij helfte moet worden verdeeld. Partijen zijn het er ook over eens dat de auto wordt toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 1.000,-, onder verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen.
De BMW met kenteken [kenteken 3]
3.23.
Partijen zijn het er over eens dat de BMW met kenteken [kenteken 3] voor de peildatum is verkocht en de verkoopsom op de gemeenschappelijke rekening is gestort, welke bij helfte is verdeeld. De auto maakte daarom geen onderdeel meer uit van de gemeenschap op de peildatum.
De vordering van de man
3.24.
Ter zake de door de man gestelde vordering op de vrouw van € 67.848,- overweegt de rechtbank als volgt.
3.25.
De man was eigenaar van een appartement aan de [adres 2] in [woonplaats] . Op 10 juni 2021 heeft de man de helft van het eigendom van dit appartement overgedragen aan de vrouw voor € 127.000,-. Ter voldoening van de koopsom heeft de vrouw aan de man een schuld erkend van € 67.848,- en is zij, naast de man, hoofdelijke aansprakelijk geworden voor de aflossing van de op dat appartement rustende hypotheek.
Op 2 maart 2022 hebben partijen de woning aan [adres 1] in [plaats] geleverd gekregen. De koopsom bedroeg € 450.000,- en de hypotheek bij ASR € 466.535,-.
Op 1 april 2022 is het appartement aan de [adres 2] , verkocht voor een koopsom van € 364.000,-. Op dat moment is de hypotheek bij Quion van € 128.901,89 die op de [adres 2] rustte en de (overbruggings)hypotheek bij ASR die rustte op de woning aan [adres 1] van € 100.550,93 afgelost. Na aftrek van overige kosten is de netto-overwaarde van € 128.322,17 overgemaakt op de rekening van de man. Een en ander heeft plaatsgevonden vóór het geregistreerd partnerschap van partijen. Omdat partijen samen eigenaar waren van het appartement ontstond op dat moment een vordering van de vrouw op de man van de helft van de netto-overwaarde, zijnde € 64.161,01 uit ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw stelt dat zij haar vordering op de man van € 64.161,01 op dat moment heeft verrekend met haar schuld aan de man van € 67.848,-. De man heeft betwist dat de vrouw op dat moment beide vorderingen met elkaar heeft verrekend. Dit laatste is echter niet van cruciaal belang. Vaststaat immers dat de vrouw in deze procedure een beroep op verrekening heeft gedaan, welke beroep terugwerkende kracht heeft. Daarmee zijn beide vorderingen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gegaan. Aldus resteerde er nog een restschuld van de vrouw aan de man van € 3.687,-.
3.26.
Partijen verschillen erover van mening wat er vervolgens met het bedrag van ruim € 128.000,- is gebeurd. Volgens de man is dit bedrag (voornamelijk) uitgegeven aan of ten behoeve van gemeenschappelijke zaken of doeleinden. De man wijst hierbij, onder andere, op kosten voor de inrichting van de nieuwe woning van partijen (meubels, laminaat, inboedel voor de kinderkamer), voor de auto’s van partijen en consumptieve uitgaven.
De vrouw heeft betwist dat het bedrag van ruim € 128.000,- is gebruikt voor gemeenschappelijke uitgaven. Behalve voor zover het de aanschaf van de BMW met kenteken [kenteken 1] betreft. Verder heeft de vrouw aangevoerd dat de man veel geld samen met zijn vrienden heeft uitgegeven. Volgens de vrouw was de man een big spender. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat de man veel geld aan vrienden heeft overgemaakt. Volgens de door haar overgelegde rekeningafschriften gaat het om een bedrag van in totaal € 14.500,- in de periode van 18 april 2022 tot en met 13 september 2022. Dit betreft de maanden nadat het bedrag van de overwaarde op de privérekening van de man is gestort. Dat de man geld aan derden heeft overgemaakt is door de man op zichzelf niet betwist, integendeel. Hij heeft in zijn processtuk van 4 januari 2024 gesteld dat hij tijdens de samenleving van partijen, overigens met medeweten van de vrouw, geldbedragen heeft overgemaakt naar vrienden, van wie sommigen in financiële nood verkeerden. Hij stelt dat hij erom bekend stond dat hij vrijgevig/gul is tegenover vrienden en zijn vrienden nooit in de steek laat ook niet als dat betekent dat hij de financiën moet aanspreken.
3.27.
De rechtbank oordeelt dat de man zijn stelling dat het bedrag van ruim € 128.000,- is opgegaan aan gemeenschappelijke uitgaven voor het overgrote deel onvoldoende concreet heeft onderbouwd in het licht van de betwisting door de vrouw. Haar betwisting vindt bovendien deels steun in de eigen stellingen van de man over zijn gulheid richting vrienden. Alleen met betrekking tot de aanschaf van de BMW met het kenteken [kenteken 1] en de garagekosten van die auto ten bedrage van € 1.622,60 heeft de man stukken overgelegd.
3.28.
Uit de stukken blijkt dat deze auto op 22 juni 2022 is gekocht voor een bedrag van € 15.700,-. Dit bedrag is betaald vanaf de gemeenschappelijke rekening van partijen, waarop kort daarvoor door de man een bedrag van € 15.000,- was overgemaakt vanaf zijn eigen rekening. Dit heeft nog plaatsgevonden voor het geregistreerd partnerschap. Omdat partijen de auto in gemeenschappelijk eigendom hebben verkregen ieder voor de onverdeeld helft waren zij ook gehouden de aankoopsom bij helfte te betalen. Omdat de man de auto bijna geheel heeft gefinancierd is er voor hem een regresrecht ontstaan op de vrouw van € 7.500,-. De rechtbank is met het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [6] op de door het hof aangevoerde gronden en anders dan de advocaat-generaal [7] van oordeel dat de hieruit voortvloeiende vordering niet in de partnerschapsgemeenschap is gevallen. Mocht dit toch anders zijn dan is de rechtbank van oordeel dat een draagplicht bij helfte van deze schuld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de vrouw geheel draagplichtig is voor deze schuld. Het resultaat is hetzelfde, namelijk dat de vrouw de man € 7.500,- moet betalen.
3.29.
Uit een door de man overgelegd bankafschrift blijkt dat hij de kosten die later voor de auto zijn gemaakt van zijn privérekening heeft betaald. Dit is gebeurd tijdens het geregistreerd partnerschap. Hieruit volgt dat de man aantoonbaar voor een bedrag van € 1.622,60 aan gemeenschapsschulden heeft betaald uit privémiddelen. De man was daartoe niet gehouden op grond van artikel 1:84 BW, omdat er op dat moment nog gemeenschappelijk vermogen aanwezig was in de vorm van overwaarde in de gemeenschappelijke woning, die later is vrijgekomen en door partijen bij helfte is gedeeld. Uit het vorenstaande volgt dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 1.622,60 en dus een vordering op de vrouw van de helft van dit bedrag, dus van € 811,30.
3.30.
Resumerend heeft de man een vordering op de vrouw van (€ 7.500 + € 811,30) € 8.311,30 naast zijn restantvordering op de vrouw van € 3.687,-.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.31.
De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De ontbinding van het geregistreerd partnerschap kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het geregistreerd partnerschap pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De proceskosten
3.32.
De rechtbank zal de proceskosten, gelet op de aard van de procedure, compenseren in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.33.
spreekt de ontbinding van het tussen partijen op [datum] 2022 in [plaats] aangegane geregistreerd partnerschap uit;
3.34.
bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
3.35.
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • beide ouders hebben een weekend met [minderjarige] van vrijdagmiddag na de kinderopvang tot maandagochtend;
  • in het weekend van de vrouw wordt [minderjarige] op maandag om 08:00 uur naar de man gebracht en wordt hij later die dag weer opgehaald door de vrouw om 17:00 uur;
  • in het weekend van de man is [minderjarige] aansluitend tot maandag 17:00 uur bij de man, waarna hij wordt opgehaald door de vrouw;
  • in de ene week, na het weekend van de vrouw, is [minderjarige] vanaf dinsdag tot vrijdagochtend naar het kinderdagverblijf bij de vrouw, [minderjarige] wordt dan op vrijdag uit het kinderdagverblijf opgehaald door de man en is dan bij de man tot maandag 17:00 uur, aansluitend is hij bij de vrouw tot woensdag naar de kinderopvang van waaruit de man hem ophaalt, waarna [minderjarige] bij de man is tot vrijdag naar de kinderopvang;
  • partijen verdelen de zorg voor [minderjarige] tijdens de feestdagen in overleg met elkaar;
3.36.
bepaalt dat de man vanaf vandaag, zolang hij nog geen zelfstandige woonruimte heeft, een bedrag van € 83,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en vanaf dat de man zelfstandige woonruimte heeft een bedrag van € 25,- per maand;
3.37.
ter zake de financiële afwikkeling van het geregistreerd partnerschap:
3.37.1.
deelt toe aan de vrouw:
- het saldo op de peildatum op de rekening op haar naam met nummer [rekeningnummer] van € 855,77;
- het saldo op de peildatum op de rekening op haar naam met nummer
[rekeningnummer] van € 1.552,74;
- de BMW met kenteken [kenteken 1] tegen een waarde van € 14.000,-;
3.37.2.
deelt toe aan de man:
- het saldo op de peildatum op de rekening op zijn naam met nummer [rekeningnummer] van € 6,80;
- het saldo op de peildatum op de rekening op zijn naam met nummer [rekeningnummer] van € 625,38;
- het saldo op de peildatum op de rekening op zijn naam met nummer
[rekeningnummer] van € 0,30;
- de BMW met kenteken [kenteken 2] tegen een waarde van € 1.000,-;
3.37.3.
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van voornoemde verdeling een bedrag van
€ 7.388,- aan de man moet betalen;
3.37.4.
bepaalt dat de man daarnaast een vordering heeft op de vrouw van € 11.998,30;
3.38.
verklaart deze beslissing -tot zover- uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor wat betreft de beslissing over de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
3.39.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
3.40.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijke Wetboek
4.Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek
6.ECLI:NL:GHARL:2024:1409 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024
7.Conclusie A-G Parket bij de Hoge Raad 20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1393