De vrouw is met achttien (I. tot en met XVIII) grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarin de verzoeken van de vrouw tot de verdeling van de woning en het aan haar toekomende vergoedingsrecht zijn afgewezen en door de rechtbank is bepaald dat aan de man tegenover de vrouw een vergoedingsrecht van € 191.826,70 toekomt, en ook voor zover de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek om een nevenvoorziening te treffen ten aanzien van de energielasten van de woning. Zij verzoekt dat het hof, opnieuw rechtsprekend, zal bepalen:
I.
primair
dat de opbrengst van de woning na aflossing van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en na voldoening van de met de verkoop samenhangende kosten, tussen partijen bij helfte wordt verdeeld, dan wel de vrouw de woning overneemt onder voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek van de man en betaling aan de man van de helft van de waarde van de woning na aftrek van de resterende hypotheekschuld, of;
subsidiair
dat de schulden over en weer van partijen uit hoofde van hun voorhuwelijkse investeringen in de woning in de beperkte gemeenschap zijn gevallen;
dat vanuit de opbrengst van de woning na aflossing van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en na voldoening van de met de verkoop samenhangende kosten € 77.884,10 voor haar voorhuwelijkse investeringen uit privémiddelen en € 17.049,33 voor haar investeringen uit privémiddelen tijdens het huwelijk aan de vrouw en € 191.826,70 voor zijn voorhuwelijkse investeringen en € 6.700 voor zijn huwelijkse investeringen uit privémiddelen aan de man zal worden vergoed, waarna partijen de resterende opbrengst bij helfte delen, dan wel de vrouw de woning overneemt onder voorwaarde van ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en betaling aan de man van € 191.826,70 voor zijn voorhuwelijkse investeringen en € 6.700 voor zijn huwelijkse investeringen uit privémiddelen alsmede de helft van de resterende overwaarde na aftrek van de hypotheek en van de vergoeding aan de vrouw van € 77.884,10 voor haar voorhuwelijkse investeringen en € 17.049,33 voor haar investeringen uit privémiddelen tijdens het huwelijk;
meer subsidiair
dat de schulden over en weer uit hoofde van hun voorhuwelijkse investeringen in de woning niet in de beperkte gemeenschap zijn gevallen;
dat vanuit de opbrengst van de woning na aflossing van de op deze woning rustende hypothecaire geldlening en na voldoening van de met de verkoop samenhangende kosten een bedrag van € 155.768,20 voor haar voorhuwelijkse investeringen uit privémiddelen en een bedrag van € 17.049,22 voor haar investeringen uit privémiddelen tijdens het huwelijk aan de vrouw een bedrag van € 383.653,40 en € 6.700 voor zijn huwelijkse investeringen uit privémiddelen aan de man zal worden vergoed, waarna partijen de resterende opbrengst bij helfte delen, dan wel de vrouw de woning overneemt onder voorwaarden van ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en betaling aan de man van € 383.653,40 voor zijn voorhuwelijkse investeringen en € 6.700 voor zijn huwelijkse investeringen uit privémiddelen alsmede de helft van de resterende overwaarde na aftrek van de hypotheek en van de vergoeding van de vrouw van € 155.768,20 voor haar voorhuwelijkse investeringen en van € 17.049,33 voor haar investeringen uit privémiddelen tijdens het huwelijk.
II.
dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de energiekosten van de woning per ingang van het nieuwe energiecontact (5 oktober 2022).