ECLI:NL:RBMNE:2024:885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/4531
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had op 29 juni 2023 een e-mail gestuurd met het verzoek om een algemene bijstandsuitkering, maar de rechtbank oordeelde dat deze e-mail niet als een formele aanvraag kon worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is er een onderscheid tussen een melding en een aanvraag, zoals vastgelegd in de Participatiewet. De rechtbank concludeerde dat de e-mail van eiseres slechts als een melding kan worden beschouwd en dat de daadwerkelijke aanvraag pas op 26 oktober 2023 is ingediend. Hierdoor was het college niet in gebreke om tijdig te beslissen op de aanvraag, en was de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiseres. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft geen verdere vragen beantwoord die voortkwamen uit de verzending en ontvangst van de e-mail van 29 juni 2023. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4531

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. M.W.A. Notenboom).

Inleiding

1. Eiseres is met het besluit van 26 juni 2023 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’, met ingang van 17 november 2022.
2. Op 29 juni 2023 heeft de gemachtigde van eiseres een e-mailbericht gestuurd aan de heer [B] (hierna: de medewerker) met het verzoek om conform de destijds gemaakte afspraak eiseres een algemene bijstandsuitkering te verstrekken per 22 november 2022, de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning.
3. Op 1 september 2023 heeft de gemachtigde van eiseres een in gebrekestelling gestuurd wegens het niet op tijd beslissen op deze aanvraag. Deze ingebrekestelling is naar hetzelfde de e-mailadres gestuurd. Eiseres heeft vervolgens op 15 september 2023 beroep ingesteld omdat het college niet op tijd zou hebben beslist op haar aanvraag om bijstand ingediend op 29 juni 2023.
4. Het college heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of het college in gebreke is geweest om tijdig te beslissen op een aanvraag van eiseres. Allereerst zal de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake is van een aanvraag.
7. In artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
8. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
9. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk wordt gesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
10. De rechtbank is van oordeel dat de mail van 29 juni 2023 niet als aanvraag kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
11. Volgens vaste rechtspraak volgt uit artikel 44 van de Participatiewet (Pw) dat de melding en de aanvraag twee te onderscheiden juridische begrippen zijn. [1] Het doen van een melding (schriftelijk of digitaal) betekent niet dat er een aanvraag tot stand komt. Dat is pas het geval als de aanvraag daadwerkelijk wordt ingediend, waarbij een betrokkene zijn gegevens aanvult en bewijsstukken overlegt (bijvoorbeeld bankafschriften). De meldingsdatum wordt verder in de regel gehanteerd als de dag vanaf wanneer een aanvrager recht heeft op een eventuele uitkering. Uit artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet in verbinding met artikel 4:1 van de Awb volgt dat een aanvraag om bijstand schriftelijk moet worden gedaan.
12. Uit het voorgaande volgt dat de mail van de gemachtigde van eiseres van 29 juni 2023 hooguit als melding als bedoeld in artikel 44 van de Pw moet worden aangemerkt en niet als aanvraag. De aanvraag is pas op 26 oktober 2023 daadwerkelijk ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft toen het door eiseres ingevulde en ondertekende (schriftelijke) aanvraagformulier (met bijlagen) bij het college ingeleverd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college vervolgens op 19 januari 2024 aan eiseres bijstand toegekend met terugwerkende kracht tot 17 november 2022.
13. Omdat de mail van 29 juni 2013 hoe dan ook niet als aanvraag kan worden aangemerkt was het college niet gehouden een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te nemen en is er geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Het college was dus niet in gebreke een besluit te nemen naar aanleiding van de mail van 29 juni 2023, zodat hij ook niet gehouden was tot het vaststellen van een dwangsom.
14. Hieruit volgt dat ingevolge artikel 8:1 van de Awb, geen beroep kon worden ingesteld tegen het uitblijven van een besluit naar aanleiding van de mail van 29 juni 2023. De rechtbank is dan ook onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiseres op dit punt.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
16. Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vragen die zijn gerezen rond de verzending en de ontvangst van de mail van 29 juni 2023. Wel merkt de rechtbank in dit verband op dat het - op zijn minst ‑ opmerkelijk is dat de gemachtigde van eiseres naar aanleiding van zijn mail van 29 juni 2023 van het college geen melding heeft ontvangen dat dit e-mailadres niet langer is gebruik is vanwege het vertrek van de betreffende medewerker.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2269, en 5 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2433).