ECLI:NL:RBMNE:2024:7564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3084
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [plaats]. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 604.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift concludeerde dat de vastgestelde waarde niet kon standhouden en verzocht om de waarde te verlagen naar € 570.000,-, wat eiser accepteerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil meer was over de WOZ-waarde en heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de woning verlaagd tot € 570.000,-. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 877,76, en het griffierecht van € 50,-. De rechtbank heeft de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding bepaald en de vergoeding voor het ingebrachte taxatierapport vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: B.A.M. Slockers),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 28 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] , (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 604.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
4 april 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift concludeert de heffingsambtenaar dat de vastgestelde waarde van € 604.000,- in beroep geen stand kan houden. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en de waarde te verlagen naar € 570.000,-, waar eiser mee akkoord is gegaan.
1.4.
In zijn brief van 29 juli 2024 geeft eiser aan dat er geen geschil meer is over de waarde en dat enkel de hoogte van de proceskostenvergoeding nog voor ligt.
1.5.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 moet worden vastgesteld op € 570.000,-.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van de woning per waardepeildatum
1 januari 2022 voor het belastingjaar 2023 verlagen tot € 570.000,-.
Proceskosten en griffierecht
4. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Dit betekent dat de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden.
5. De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [1] De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024 [2] , maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin de uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank is ook niet gehouden aan afspraken die hierover tussen partijen onderling zijn gemaakt. De rechtbank berekent de vergoeding dus als volgt.
6. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,- [3] en in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiser heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft hij een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een zeer licht gewicht heeft, wordt de wegingsfactor 0,25 toegepast. De totale vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep bedraagt daarmee
€ 749,50. Overeenkomstig de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven (Stcrt. 2018/28796) inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties stelt de rechtbank de vergoeding voor het door eiser ingebrachte taxatierapport vast op € 128,26 (2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie à € 53,- per uur, verhoogd met BTW). De totale vergoeding bedraagt daarom € 877,76.
7. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Voor dit artikel geldt geen overgangsrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] tot
€ 570.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
  • bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 877,76 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet in lokale belastingzaken

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Digitaal verzet instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Verzet instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, Postbus 16005, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland, 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.
3.Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, moet de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase worden vastgesteld aan de hand van punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.