Overwegingen
5. De gemachtigde van eiseres heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan.Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten, voor zover deze niet zijn aangevoerd in strijd met de goede procesorde.
6. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de objecten op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de objecten is de waarde in het economisch verkeer.
Woningen
[adres 4] (UTR 23/2379)
7. Eiseres heeft het beroep met betrekking tot de woning [adres 4] op de zitting ingetrokken. Het beroep met betrekking tot deze woning hoeft dan ook niet te worden besproken.
8. In deze zaak gaat het om een in 1904 gebouwde benedenwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 35 m2. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van deze woning te hoog vastgesteld.
9. De heffingsambtenaar heeft om de waarde van [adres 3] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van deze woning niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
10. Eiseres voert aan dat de gebruiksoppervlakten van de referentiewoningen niet overeenkomen met de BAG-gegevens en de iWOZ-documenten. De heffingsambtenaar heeft hierover toegelicht dat de gebruiksoppervlakten worden berekend aan de hand van de bouwvergunningen en de bouwtekeningen. Dit wordt volgens de meetinstructie opgemeten. Eiseres heeft dit niet onderbouwd weersproken. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de door de heffingsambtenaar gehanteerde gebruiksoppervlakten te twijfelen, omdat eiseres’ betwisting niet op diezelfde bouwtekeningen berust. Ook is onbekend op welke informatie de afwijkende gebruiksoppervlaktes in de BAG-registraties zijn gebaseerd en of deze nog actueel zijn. Daarnaast bestaat er geen verplichting voor de heffingsambtenaar om de BAG-gebruiksoppervlakte te gebruiken bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres stelt dat de referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn omdat de woning van eiseres geen tuin heeft terwijl drie van de vier referenties wel over een tuin beschikken. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat het enkele feit dat een woning geen tuin heeft niet maakt dat referenties met tuin niet bruikbaar zouden zijn in de vergelijking. Bovendien heeft er een correctie plaatsgevonden, waarbij een bedrag van € 150 per vierkante meter tuin in mindering is gebracht op de gecorrigeerde transactieprijs van de referentie om de waarde van de opstal te bepalen. Volgens de heffingsambtenaar is daarmee voldoende gecorrigeerd voor de tuin van de desbetreffende referenties. De rechtbank kan dit volgen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat die referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn of dat onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning aan de [adres 3] . Bovendien heeft ook de referentiewoning aan de [adres 13] geen tuin, en alsnog een hogere m2-prijs
(€ 7.483,-) dan [adres 3] (€ 7.102,-). Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat dit verschil verklaard wordt doordat de referentiewoning [adres 13] een betere ligging heeft. Eiser heeft dat standpunt echter niet onderbouwd. Bovendien zijn zowel de referentiewoning [adres 13] als de woning aan de [adres 3] gelegen in het centrum van [plaats] . Ook gelet daarop valt niet in te zien dat [adres 13] een betere locatie heeft die een hogere prijs per vierkante meter zou rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook aannemelijk dat de waarde van de [adres 3] niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
12. In deze zaak gaat het om een in 1904 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 24 m2. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van deze woning te hoog vastgesteld.
13. De heffingsambtenaar heeft om de waarde van [adres 5] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van deze woning niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
14. Eiseres stelt dat twee van de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn nu deze – anders dan de woning aan de [adres 5] – een balkon en/of dakterras hebben. Ook heeft een derde referentieobject twee dakkapellen. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat het enkele feit dat een woning over andere objectonderdelen beschikt, niet maakt dat deze minder goed vergelijkbaar zijn. Bovendien heeft er een correctie plaatsgevonden om rekening te houden met deze verschillen. Daarbij is een bedrag van € 200,- per vierkante meter dakterras of balkon en een bedrag van €1.250,- per dakkapel in mindering gebracht op de gecorrigeerde transactieprijs van de desbetreffende referenties om de waarde van de opstal te bepalen. Volgens de heffingsambtenaar is daarmee voldoende gecorrigeerd voor de afwezigheid van een dakterras of balkon en dakkapellen bij de woning. De rechtbank kan dit volgen. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn of dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning aan de [adres 5] .
15. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bedrag per dakkapel van €1.250,- waar de heffingsambtenaar mee rekent veel te laag is. Zoals de heffingsambtenaar terecht heeft aangevoerd ligt de kostprijs van een dakkapel uiteraard hoger dan €1.250,-. Het gaat in dit verband echter over iets anders, namelijk de waardevermeerdering die van een dakkapel uitgaat. Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat €1.250,- in dát verband te laag is, en de rechtbank ziet daarvoor ook overigens geen aanknopingspunten. Bovendien liggen niet de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw ter beoordeling voor, maar gaat het om de eindwaarde van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat die waarde niet te hoog is vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook de referentiewoning [adres 14] geen dakterras, balkon of dakkapellen heeft en alsnog een (veel) hogere m2-prijs (€ 8.710,86) heeft dan [adres 5] (€ 6.729,-). De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil over [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] en [adres 12] (UTR 23/2381, UTR 23/2381, UTR 23/2383, UTR 23/2384, UTR 23/2385, UTR 23/2386, UTR 23/2387)
16. In deze zaken gaat het om in 1904 gebouwde appartementen met een gebruiksoppervlakte variërend van 12 m2 tot 18 m2. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waardes van deze appartementen te laag vastgesteld.
17. De heffingsambtenaar heeft om de waarden van de objecten aan de [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] en [adres 12] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woningen wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarden van deze woningen niet te laag zijn vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de m2-prijs van de woning aan de [adres 11] (te weten € 6.539,-) ook zou moeten worden gehanteerd voor de waardebepaling van de overige appartementen op dit adres. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. De heffingsambtenaar heeft er in dat verband terecht op gewezen dat de appartementen niet volstrekt gelijk zijn, alleen al omdat ze niet allemaal dezelfde gebruiksoppervlakte hebben. Afhankelijk van de omvang van het appartement kan er in meer of mindere mate sprake kan zijn van afnemend grensnut. Dat maakt dat, in tegenstelling tot wat eiseres bepleit, de eindwaarde van de appartementen niet met één en dezelfde m2-prijs berekend kunnen worden. Eiseres heeft ter zitting verder gesteld dat gelet op het afnemend grensnut het appartement aan de [adres 12] de hoogste prijs per m2 zou moeten hebben, nu dit appartement de kleinste gebruiksoppervlakte heeft (van slechts 12 m2). De heffingsambtenaar heeft daar tegenover gesteld dat dit appartement zodanig klein is dat de gemiddelde waarde per m2 juist toeneemt als er een vierkante meter bij zou komen. De rechtbank begrijpt dit zo dat volgens de heffingsambtenaar de doelmatigheid van dit appartement vanwege de zeer kleine gebruiksoppervlakte minder is dan die van de andere appartementen, wat zich vertaalt in een lagere prijs per m2. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om hier aan te twijfelen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de heffingsambtenaar pas op de zitting met deze nieuwe stelling is geconfronteerd en dus slechts een beperkte mogelijkheid had om daarop te reageren. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Verder stelt eiseres dat de heffingsambtenaar de dakkapel van de verschillende appartementen (te weten [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] en [adres 12] ) onjuist heeft gewaardeerd. De heffingsambtenaar gaat voor een dakkapel uit van een eenheidsprijs van € 1.500,-. Volgens eiseres is dat een te laag bedrag.
20. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals hierboven aangegeven gaat het niet om de kostprijs van een dakkapel, maar om de waardevermeerdering die een dakkapel met zich brengt. Eiseres heeft niet onderbouwd dat een dakkapel een grotere waardevermeerdering dan €1.500,- vertegenwoordigt, en de rechtbank ziet daar ook overigens geen aanknopingspunten voor. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Niet-woningen21. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waardes van de niet-woningen aan de [adres 1] en de [adres 2] te hoog vastgesteld.
22. Om de waarde van deze niet-woningen te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar taxatierapporten overgelegd, waarin hij de waarde berekent met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de brutohuurwaarde en de kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten.
23. Om de huurwaardes te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een vergelijking gemaakt met gerealiseerde huurprijzen uit de markt van drie soortgelijke objecten in dezelfde buurt rondom de waardepeildatum. De heffingsambtenaar heeft de kapitalisatiefactoren van de objecten bepaald op basis van verkoopcijfers van verkochte referentieobjecten in de omgeving en getaxeerde huurwaarden van deze referentieobjecten.
Het geschil over [adres 1] (UTR 23/2376)
24. De heffingsambtenaar heeft voor het object [adres 1] de huurwaarde vastgesteld op € 17.460 per jaar (€ 246,- per m2). De getaxeerde huurwaarde per m2 van het object ligt onder de huurwaardes per m2 van de referentieobjecten (€ 266,- tot € 319,-). De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de huur van de referentiepanden en de toelichting van de heffingsambtenaar voldoende onderbouwd is dat de brutohuurwaarde van de objecten waarvan de heffingsambtenaar uitgaat niet te hoog is vastgesteld. Voor de kapitalisatiefactor is de heffingsambtenaar voor de [adres 1] uitgegaan van 12,4. De kapitalisatiefactor van het object is, in vergelijking met de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten, de laagste. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de huurwaarde en de kapitalisatiefactor van het object niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
25. Eiseres stelt dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde kooptransacties onvoldoende vergelijkbaar zijn vanwege de ligging. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de referentieobjecten in hetzelfde waardegebied gekwalificeerd zijn, namelijk waardegebied ‘centrum’. Dit betekent dat de locatie-score hetzelfde is. De rechtbank kan deze uitleg volgen en ziet onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen huurkorting heeft toegepast en dat om die reden het getaxeerde huurcijfer te hoog is vastgesteld. Zoals door de heffingsambtenaar is toegelicht is ook het eigen huurcijfer van € 22.500,- meegewogen in de waardering. Nu de getaxeerde huurwaarde onder dit eigen huurcijfer ligt, acht de rechtbank het aannemelijk dat het huurcijfer niet te hoog is getaxeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil over [adres 2] (UTR 23/2388)
27. Voor het object aan de [adres 2] is de heffingsambtenaar uitgegaan van een huurwaarde van € 23.120,- per jaar (€ 289,- per m2). Ook voor deze huurwaarde heeft de heffingsambtenaar een vergelijking gemaakt met gerealiseerde huurprijzen uit de markt van drie soortgelijke objecten in dezelfde buurt rondom de waardepeildatum. De getaxeerde huurwaarde per m2 van het object ligt binnen de bandbreedte van de huurwaardes per m2 van de referentieobjecten (€ 216,- tot € 324,-). De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de huur van de referentiepanden en de toelichting van de heffingsambtenaar voldoende onderbouwd is dat de brutohuurwaarde van de objecten waarvan de heffingsambtenaar uitgaat niet te hoog is vastgesteld. Voor de [adres 2] is de heffingsambtenaar uitgegaan van een kapitalisatiefactor van 11,2. De kapitalisatiefactor van het object is, in vergelijking met de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten, de laagste. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de huurwaarde en de kapitalisatiefactor van het object niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
28. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde kooptransacties onvoldoende vergelijkbaar zijn vanwege de ligging en de bestemming. Zo zou de locatie van de referentieobjecten minder zijn en kan men volgens eiseres een “afhaal-sushitent” die in de [adres 2] is gevestigd niet vergelijken met winkels zoals die zijn gevestigd in de referentieobjecten. Zoals door de taxateur op de zitting echter terecht is aangegeven gaat het bij de waardebepaling niet om het daadwerkelijk gebruik maar om de mogelijkheden. De taxateur heeft uitgelegd dat een horeca-bestemming bovendien juist een plus is op de winkelbestemming. De rechtbank kan deze uitleg volgen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
29. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
30. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
31. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023, stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
32. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 22 maart 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
33. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft op de zitting het verzoek om eiseres in de proceskosten te veroordelen, vanwege misbruik van procesrecht door de gemachtigde van eiseres, ingetrokken. Nu dit verzoek is ingetrokken zal de rechtbank dit buiten beschouwing laten.