ECLI:NL:RBMNE:2024:7246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/1740
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres was per 7 februari 2022 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt verklaard. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de medische beoordeling door het Uwv. Eiseres had eerder een tussenuitspraak ontvangen waarin werd vastgesteld dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op haar bezwaren, met name met betrekking tot haar klachten van fibromyalgie. De rechtbank heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om de motiveringsgebreken te herstellen, maar concludeert dat het Uwv niet in staat is gebleken om een deugdelijke motivering te geven voor de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam is en herroept het besluit van het Uwv. Eiseres heeft recht op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 7 februari 2022. De rechtbank veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: J. Bel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het gewijzigde besluit van het Uwv waarin eiseres per 7 februari 2022 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht.
1.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 7 december 2023 (tussenuitspraak) [1] , waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet gereageerd op de bezwaargrond van eiseres over haar klachten aan de handen als gevolg van fibromyalgie. Verder had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende toegelicht waarom er in de functie schadecorrespondent geen sprake was van het verwerken van ‘complexe materie’ en daarmee ondanks de aangenomen beperking op item 1.8.7 passend is voor eiseres.
1.2.
De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Procesverloop
2.1.
Voor het procesverloop tot de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat hierin is overwogen, de geconstateerde motiveringsgebreken in het bestreden besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit I) te herstellen.
2.3.
In reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv op 2 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit II). Daarbij is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en eiseres per 7 februari 2022 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
2.4.
Eiseres heeft met de brief van 1 maart 2024 aangegeven dat zij het niet eens is met het bestreden besluit en aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.5.
Op 4 april 2024 heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2024 ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd met de brief van 22 april 2024.
2.6.
De rechtbank heeft de gronden van eiseres gericht tegen het bestreden besluit II behandeld op de zitting van 2 mei 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.7.
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en het Uwv verzocht om een nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen. [2] Op 27 mei 2024 heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2024 ingediend. Eiseres heeft hierop met de brief van 25 juni 2024 gereageerd.
2.8.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 29 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit I
3. De rechtbank stelt vast dat het Uwv met het besluit van 2 februari 2024 een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft genomen. Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 februari 2024 omdat eiseres daarbij voldoende belang heeft. Omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bestreden besluit II
Het beoordelingskader
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Stappenplan ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’
4.2.
Volgens het beoordelingskader duurzaamheid is sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks te verwachten is. Daarnaast bevat het beoordelingskader duurzaamheid een stappenplan om de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde vast te stellen. Er wordt daarbij gekeken naar de medische situatie op de beoordelingsdatum.
4.3.
Er is sprake van stap één als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Hiervan is sprake bij een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten. Dan volgt de tweede stap. In stap twee geeft de verzekeringsarts aan hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts in het kader van stap drie of, en zo ja, in hoeverre, die verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
4.4.
Er zijn dan weer twee mogelijkheden, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (hiervan is alleen sprake bij een behandeling, waarvan vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) of wel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Vaste rechtspraak over duurzaamheid
4.5.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [3] volgt dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Verder is van belang dat bij de vraag of de bij de werknemer vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, slechts verbeteringen van de belastbaarheid van de werknemer die van invloed zijn op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid relevant zijn. [4]
De beoordeling van het geschil
5.1.
Eiseres voert aan dat zij het Uwv niet kan volgen in het oordeel dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres verwijst naar het formulier ‘Medische informatie WIA’ van bedrijfsarts [bedrijfarts] van 13 november 2021. Hierin staat dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat sprake is van een stabiele situatie. Deze verklaring is gebaseerd op een verklaring van de behandelend specialist. Het is eiseres niet duidelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot een ander oordeel komt dan de bedrijfsarts. Verder verwijst eiseres naar de medische informatie van internist [internist] van 1 november 2021 die aangeeft dat ook met behandeling niet is te verwachten dat de klachten snel en veel zullen verbeteren. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de verwachting verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet toegelicht wat de behandeling (multidisciplinair traject) inhoudt en hoe of welke beperkingen daardoor zullen afnemen.
5.2.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2024 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er niet gesteld kan worden dat bij eiseres sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen per 7 februari 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat geen sprake is van stabiele ziektebeelden zonder behandelmogelijkheden noch progressieve behandelmogelijkheden. Verder geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over fibromyalgie aan dat daarvoor geen specifieke behandelmogelijkheden zijn, maar dat het gaat om te leren omgaan en te leren leven met fibromyalgie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een multidisciplinair traject hiervoor aangewezen. Echter, omdat de ernst van symptomen verschillen en omdat het verschilt hoe een individu zich per dag kan voelen, is het voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeilijk om een stellige uitspraak te doen over de verwachting na het eerste jaar/tweede jaar na een dergelijk traject. Omdat wordt beschreven dat het grootste deel van de patiënten na een fluctuerend beloop van twee tot drie jaar na de start van adequate behandeling een min of meer vorm van stabiliteit bereikt en daarmee op een redelijk niveau van functioneren terecht komen, kan niet gesteld worden dat er een geringe kans bestaat op verbetering van de belastbaarheid noch uitgesloten zijn van verbetering van de belastbaarheid.
5.3.
Ten aanzien van COPD, astma en OSAS verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2022 waarin verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] het heeft over een multidisciplinair traject. Dit traject is volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] gericht op verbetering van klachten, beperkingen en functioneren. Op basis hiervan kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen duurzaamheid van beperkingen in belastbaarheid worden verondersteld ten tijde van datum in geding.
5.4.
In het aanvullend rapport van 22 mei 2024 rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de multidisciplinaire behandeling kan leiden tot verbetering van de (vermoeidheids)klachten in het kader van CVS en fibromyalgie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt daarbij op dat verbetering kan worden verwacht ten aanzien van de fysieke en psychische situatie van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst hiervoor ook naar de medische informatie van internist [internist] . Ten aanzien van de belastbaarheid voor arbeid rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet met zekerheid kan worden aangegeven welke beperkingen zullen verbeteren, maar dat de blijvende beperkingen ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen wel kunnen afnemen. Ook het aantal werkuren zou kunnen toenemen. Omdat er geen medisch substraat bestaat voor de trillende handen bij eiseres, is tot slot niet uitgesloten dat deze klachten zullen afnemen en de beperkingen ten aanzien van het handgebruik daarmee zullen afnemen of zelfs verdwijnen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een redelijk of goede verwachting is dat na het eerstkomende jaar verbetering van de belastbaarheid van eiseres zal optreden. Door de verzekeringsarts bezwaar wordt in de nadere reactie gewezen op de inzet van een multidisciplinair traject als gevolg waarvan het grootste deel van patiënten met fibromyalgie na twee tot drie jaar na inzet van de behandeling een min of meer vorm van stabiliteit bereikt en daarmee op een redelijk niveau van functioneren terecht komen. In het geval van eiseres is relevant, zoals zij zelf ook heeft opgemerkt, dat in de medische informatie niet wordt gesproken over de verwachting tot substantiële verbetering of vermindering van de klachten door de inzet van een multidisciplinair traject. In de informatie van de Vermoeidheidskliniek staat het volgende: “Er is sinds 2007 sprake van vermoeidheid en een complex beeld van secundaire klachten. Klachten zijn chronisch van aard en al eerder geanalyseerd. (…) Ook met behandeling is het niet te verwachten dat klachten snel en veel zullen verbeteren. Als er verbetering komt zal dit waarschijnlijk langzaam gaan en in kleine stapjes. Er is geen bewezen effectieve behandeling voor genezing. De multidisciplinaire behandeling is eveneens gericht op het verminderen van klachten. Door tegelijk met verschillende therapeuten op verschillende gebieden aan het werk te gaan willen we verbetering bereiken.” Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig dát er in het geval van eiseres als gevolg van deze behandeling daadwerkelijk een verbetering zal optreden. De internist wijst erop dat er sinds 2007 sprake is van vermoeidheidsklachten, maar ook een complex beeld van secundaire klachten die chronisch van aard zijn. Los hiervan blijkt uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende dat eventuele verbetering in klachten als gevolg van deze behandeling óók een verbetering voor de belastbaarheid voor arbeid betekent. Doel van de behandeling is, zo staat in het schrijven van de internist, dat eiseres leert omgaan met haar klachten. De inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van herstel van de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding is gebaseerd op algemene verwachtingen van een multidisciplinair traject voor een groep patiënten, maar het mogelijke resultaat daarvan voor de belastbaarheid van eiseres is niet voldoende concreet toegelicht.
5.6.
Gelet hierop bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op voorgaande overwegingen bestaat geen verwachting dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering kan worden voorzien en moet ervan worden uitgegaan dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 7 februari 2022 ook duurzaam is. Daarmee voorziet de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak. De rechtbank doet dit mede vanwege het procesverloop tot nu toe, waarbij er eerder een tussenuitspraak is gedaan vanwege motiveringsgebreken en een aanhouding na een tweede zitting de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals in de gelegenheid is gesteld om nader te motiveren. Het besluit van 2 februari 2024 wordt herroepen, en de rechtbank zal bepalen dat eiseres met ingang van 7 februari 2022 recht heeft op een
IVA-uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit II.
5.7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
5.8.
Het Uwv moet ook de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.248,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en met een wegingsfactor 1). De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 3.062,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en met een wegingsfactor 1). Van andere kosten is niet gebleken. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 4.310,50.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept de met het bestreden besluit II toegekende loongerelateerde uitkering, kent in plaats daarvan aan eiseres een IVA-uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid toe met ingang van 7 februari 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II ;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 4.310,50,- (€ 1.248,- + € 3.062,50) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie het verkort proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2024.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:535 en 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896
4.CRVB 9 mei 2014, ECLI:NL:2014:1729.