ECLI:NL:RBMNE:2024:7216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1739
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente. Verweerder had op 24 februari 2023 een besluit genomen waartegen verzoeker in beroep ging. Op 21 mei 2024 heeft verzoeker aan de rechtbank medegedeeld dat hij overeenstemming had bereikt met verweerder over de WOZ-waarde, waarna hij zijn beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van proceskosten heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming was over de proceskosten in bezwaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat zij partijen niet heeft uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Verweerder heeft op 30 mei 2024 gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij alleen het bedrag volgens de geldende wettelijke normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wilde vergoeden, in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker door de WOZ-waarde te verlagen, en dat er sprake was van een situatie als bedoeld in de artikelen 8:75a en 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft de proceskosten van verzoeker in bezwaar vastgesteld op € 298,50, en verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

(gemachtigde: D. van der Locht),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 30 mei 2024 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft op 24 februari 2023 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 21 mei 2024 heeft verzoeker aan de rechtbank medegedeeld dat hij overeenstemming met verweerder heeft bereikt over de waarde. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten in bezwaar. Over die proceskosten bestaat namelijk geen overeenstemming tussen verzoeker en verweerder. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de conclusie [A] (ECLI:NL:PHR:2024:335).
3. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij in de bezwaarprocedure laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb in combinatie met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb).
4. Verweerder heeft op 30 mei 2024 gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij, in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad, alleen het bedrag volgens de geldende wettelijke normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wil vergoeden.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker door de WOZ-waarde te verlagen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 8:75a en 7:15, tweede lid, van de Awb.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker in bezwaar die verweerder moet betalen vast op € 298,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 0,5). Ten aanzien van de waarde per punt wijkt de rechtbank daarbij, in navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1060) af van het bepaalde in het Bpb.
7. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 298,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.