ECLI:NL:PHR:2024:335

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
22/03817
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03817

Zitting26 maart 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 11 oktober 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 “
medeplichtigheid aan moord” en onder 2 “
witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sv. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 22/03836. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel komt met een vijftal motiveringsklachten op tegen het oordeel van het hof dat medeplichtigheid aan moord bewezen kan worden verklaard.

De zaak

5. Het gaat in deze zaak om de moord op [slachtoffer] (64) op 17 oktober 2018 te Rotterdam. [slachtoffer] werd door de bestuurder van een scooter ( [medeverdachte] ) met een pistoolmitrailleur beschoten op een moment dat hij zich bevond in een VW Polo die stilstond op een druk kruispunt. [slachtoffer] overleed acht dagen later aan zijn schotverwondingen. Na de moord is de schutter op de scooter gevlucht en is daarbij een iPhone verloren. In aanloop naar de moord op [slachtoffer] en vlak daarvoor werd door de schutter telkens een notitie op die iPhone bekeken. Die notitie bevatte voor de schutter cruciale informatie over de identiteit van het slachtoffer en over zijn adres, vervoermiddel en kenteken. De voor de notitie gebruikte foto’s bevonden zich op diverse locaties in het geheugen van de iPhone. Blijkens de bewijsvoering van het hof heeft de verdachte uitdrukkelijk erkend dat de iPhone van hem was. Dit is in cassatie onbetwist gebleven. Volgens het hof heeft de verdachte de notitie aangemaakt en de iPhone vervolgens bewust afgegeven zodat de schutter van de notitie kennis kon nemen. De verdachte is veroordeeld voor (onder meer) medeplichtigheid aan moord.

De bewijsconstructie van het hof

6. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, zal ik eerst – voor zover relevant – de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen weergeven.
7. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“1. [medeverdachte] op 17 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgeschoten op het hoofd van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 25 oktober 2018) is overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door
- door middel van anderen er voor te zorgen dat die [medeverdachte] in het bezit is gekomen van een telefoon met daarin drie foto’s, te weten een foto van de achterkant van een grijze auto met in de kofferbak een kentekenplaat met het kenteken [kentenen] en een foto met het adres [a-straat 1] , [postcode] [plaats] en een foto van een identiteitsbewijs, zijnde de auto en het adres en het identiteitsbewijs van het slachtoffer [slachtoffer] , door middel van anderen er voor te zorgen dat die [medeverdachte] in het bezit is gekomen van de pincode van die telefoon”.
8. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
“4. Nadere bewijsoverweging
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is aan de moord op [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het hiernavolgende stelt het hof vast dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) de schutter is geweest.
4.1 12
12 Oktober 2018 ’s avonds – [verdachte] in het NH hotel
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 oktober 2018 ‘s ochtends is aangekomen op Schiphol. Omstreeks 19:33 uur arriveert hij samen met zijn zwager [betrokkene 1] bij het NH Hotel Capelle, gevestigd aan de Barbizonlaan te Capelle aan den IJssel (hierna: het NH-hotel). Uit de camerabeelden van het NH-hotel blijkt dat de auto direct bij de ingang van het NH-hotel geparkeerd staat. Voorts is te zien dat eerst [betrokkene 1] met een koffer het NH-hotel binnenkomt, direct gevolgd door de verdachte. Het is [betrokkene 1] die zich bij de receptie meldt en communiceert met de medewerkster van het NH-hotel, terwijl de verdachte zich niet met het inchecken bemoeit en zijn aandacht op het scherm van een telefoon gericht heeft. Het is vervolgens de verdachte die een aantal bankbiljetten aan de medewerkster aanbiedt. [betrokkene 1] verlaat vervolgens vrijwel direct na het inchecken weer het hotel en de koffer die hij bij zich heeft wordt meegenomen door de verdachte. [betrokkene 1] rijdt weg in 'de auto van de verdachte.
De verdachte heeft over de reden dat door [betrokkene 1] is ingecheckt verklaard dat hij zijn paspoort in de auto had laten liggen. Het hof acht dat volstrekt onaannemelijk. De verdachte was immers in zijn eigen auto bij het hotel gearriveerd, welke direct bij de ingang van het NH-hotel stond geparkeerd. Hij was aldus in de gelegenheid om, direct bij het bemerken dat zijn paspoort nog in zijn auto lag, deze alsnog te pakken. Evenmin verklaart dit waarom [betrokkene 1] bij binnenkomst direct naar de receptie loopt en incheckt, terwijl de verdachte eerst na hem het NH-hotel binnen gaat en zich vervolgens afzijdig houdt. Waarom [betrokkene 1] samen met de verdachte het NH-hotel binnen is gegaan, is geheel niet duidelijk. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat op voorhand vaststond dat de verdachte zich niet onder zijn eigen naam wilde inschrijven bij het NH-hotel en aldus om ‘onzichtbaar/niet traceerbaar’ te zijn.
Uit de locatiegegevens van de iPhone blijkt dat het toestel van 12 oktober 2018 te 19:39:37 uur tot 13 oktober 2018 te 02:03:29 uur het NH-hotel als locatie aangeeft. Dit is de laatst bekende locatie van het telefoontoestel tot het schietincident.
4.2
Nacht van 12 op 13 oktober 2018 – Marconiplein gevolgd door twee trajecten
In de nacht van 12 oktober 2018 naar de vroege ochtend van 13 oktober 2018, hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 3] vanaf 21:43 uur telefonisch contact met elkaar. Daaropvolgend zijn in een tijdspanne van slechts 13 minuten (tussen 23:58 uur en 00:11 uur) de auto's in gebruik bij [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , welke elk vanuit een afzonderlijke richting kwamen, door dezelfde ARS-camera geregistreerd nabij het Marconiplein te Rotterdam. Enkele minuten later wordt door het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 3] naar het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 4] gebeld. Op dat moment zijn zowel [betrokkene 3] als [betrokkene 2] in de omgeving van het Marconiplein. [medeverdachte] zit bij [betrokkene 4] in de auto, zo valt af te leiden uit de telefoongegevens van [medeverdachte] die passen bij de reisbewegingen van de Volkswagen Golf, in gebruik bij [betrokkene 4] .
Vlak daarna, om 00:36 uur, wordt zowel de auto in gebruik bij [betrokkene 2] als die in gebruik bij [betrokkene 4] met 3 seconden na elkaar en komende vanuit dezelfde richting door de ARS-camera aan het Marconiplein geregistreerd.
Het hof gaat er van uit dat aldaar een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , gelet op de auto- en telefoonregistraties en de omstandigheid dat zij drie seconden na elkaar vertrekken. Dat daar een ontmoeting is geweest leidt het hof ook af uit het hierna te bespreken verloop van de feiten die uiteindelijk uitmonden in het neerschieten van [slachtoffer] .
Na het vertrek van beide auto's ontstaan er twee trajecten.
Traject 1: [betrokkene 2] en [betrokkene 3] — de iPhone met notitie
Nadat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 13 oktober 2018 omstreeks 00:36 uur zijn weggereden vanuit de richting Marconiplein, gaan zij direct naar het NH-hotel. Omstreeks 01:18 uur laat de verdachte de twee mannen binnen in het NH-hotel. Zij zijn bekenden van de verdachte.
Op 13 oktober 2018 om 02:00:59 uur wordt op de iPhone - die tot dat moment nog in gebruik is bij de verdachte - de notitie aangemaakt. De laatste modificatie van de notitie is om 02:02:08 uur. Op vijf momenten tussen 02:00:35 uur en 02:06:19 uur is de applicatie notitie in beeld(focus) op de iPhone te zien. Om 02:05:23 is de simkaart met het telefoonnummer van de verdachte uit de iPhone gehaald. Hierna is er, in tegenstelling tot het gebruik daarvoor, met de iPhone geen verbinding meer tot stand gekomen met het wifi-netwerk van het NH-hotel. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verlaten omstreeks 02:08 uur het NH-hotel.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat de verdachte gebruik maakte van Touch ID om de iPhone te ontgrendelen en dat op 11 oktober 2018 17 keren en op 12 oktober 2018 23 keren gebruik is gemaakt van Touch ID om de iPhone te ontgrendelen. Vervolgens is er op 13 oktober 2018 nog maar één keer een succesvolle Touch ID geweest. Vanaf 02:00 uur, het moment waarop de notitie is aangemaakt, is de telefoon alleen nog maar ontgrendeld door het intoetsen van de toegangscode [001] . Uit onderzoek naar de gebruikersdata van de iPhone is gebleken dat deze code ook voorkwam bij inloggegevens terzake van Vodafone, Eneco en Parkmobile welke aan de verdachte als gebruiker zijn toe te schrijven. Vanaf 15 tot en met 17 oktober 2018 is meerdere keren een foutieve toegangscode ingetoetst terwijl dat eerder niet of nauwelijks, het geval is geweest en is in die periode 43 keer succesvol ingelogd met de toegangscode.
Het hof gaat er op grond van voorgaande feiten en omstandigheden vanuit dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de nacht van 13 oktober 2018 de iPhone hebben meegenomen na de ontmoeting met de verdachte in het NH-hotel, terwijl op die iPhone kort voor de afgifte een notitie is aangemaakt met daarop cruciale informatie omtrent de identiteit van het slachtoffer alsmede zijn adres, vervoermiddel en kenteken.
Het hof gaat er voorts vanuit dat deze notitie is aangemaakt door de verdachte. De voor de notitie gebruikte foto's bevonden zich immers op diverse locaties in de iPhone (waarvan de verdachte ook uitdrukkelijk heeft erkend dat dit zijn iPhone was) en zijn 'in' die iPhone in één notitie bij elkaar gezet. Vaststaat bovendien dat de iPhone daarbij steeds werd ontgrendeld met de Touch-ID van de verdachte. Eerst daarna is de simkaart uit de iPhone gehaald en enkel nog met de toegangscode [001] geopend. Ook volgt, uit de technische gegevens dat de notitie tot het moment dat [slachtoffer] wordt neergeschoten, op diverse momenten wordt geopend zonder dat er ook op andere wijze van de iPhone gebruik wordt gemaakt. Dit alles wijst op bewuste afgifte van de iPhone als opslagmedium, onmiskenbaar ten behoeve van een derde. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte de beschikking bleef houden over de simkaart, hetgeen diefstal of verlies feitelijk uitsluit.
De notitie is naar het oordeel van het hof doorslaggevend geweest bij de voorbereiding en afwikkeling van het vooropgezette plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. De notitie bevat informatie die rechtstreeks naar het slachtoffer heeft geleid, hetgeen tevens bevestiging vindt in het gegeven dat de iPhone in het bezit is geweest van de schutter ten tijde van het schietincident. De notitie is daarmee zwaarwegend redengevend voor de tenlastegelegde moord op [slachtoffer] .
De verdachte heeft niet willen antwoorden op vragen over de precieze toedracht bij de totstandkoming en het doel van de notitie, noch over de afgifte van de notitie in de van de simkaart ontdane iPhone. Bij gebrek van een, deze redengevende omstandigheid ontzenuwende verklaring door de verdachte, gaat het hof dan ook uit van het voorgaande.”
(..)
“6. Opzet van de verdachte
Het hof stelt voorop, dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van de drugswereld en -handel. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer "iets deed wat te maken had met de Opiumwet" en dat de verdachte een werkrelatie met hem had. Zo hielp de verdachte het slachtoffer door boodschappen "te vertolken" en hij tolkte bij - naar eigen zeggen - “schimmige zaken". Ook leverde de verdachte in opdracht van het slachtoffer berichten af aan mensen. Het ging dan om deals. De verdachte heeft verklaard dat hij daar genoeg geld voor kreeg. Bij de verdachte werd in zijn woning een grote som geld gevonden alsmede zeer veel luxe/kostbare lifestyle artikelen. Van enige connectie tussen [medeverdachte] , de schutter, en het slachtoffer tot het moment dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft neergeschoten, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [medeverdachte] en het slachtoffer eerder contact met elkaar hebben gehad, direct danwel indirect. Wel is door verschillende personen op de dag van het schietincident en de dag erna waargenomen dat [medeverdachte] in het bezit was van veel bankbiljetten respectievelijk een dikke stapel vijftigjes. Het heeft er, gelet op alle feiten en omstandigheden, dan ook alle schijn van dat er sprake is geweest van een liquidatie binnen het drugsmilieu. In dit milieu is geld de spil waar het om draait. Waar in het drugsmilieu in de regel (zeer) grote financiële belangen op het spel staan, worden liquidaties zorgvuldig voorbereid en de keten van 'actoren' zo veel mogelijk opgeknipt. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat bij zo'n complex proces van het optuigen en uitvoeren van een liquidatie meerdere personen betrokken zijn. Dergelijke zaken, waaronder ook de onderhavige, laten zich voorts, kenmerken door met name technisch bewijs.
6.1
Opzet op de medeplichtigheid
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de notitie met cruciale informatie met betrekking tot het slachtoffer heeft aangemaakt in zijn iPhone en dat hij deze iPhone met bijbehorende toegangscode vervolgens opzettelijk heeft meegegeven aan een ander of anderen, onmiskenbaar ten behoeve van een derde. Deze notitie is uiteindelijk terecht gekomen bij de schutter en in de aanloop naar de moord en kort daarvoor (veelvuldig) bekeken waarna het slachtoffer uiteindelijk is neergeschoten, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Daarmee is naar het oordeel van het hof bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het verschaffen van middelen en inlichtingen als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 2 Wetboek van Strafrecht en daarmee is aan het eerste opzetvereiste voor medeplichtigheid voldaan.
6.2
Opzet op het gronddelict
Met betrekking tot het opzet op het gronddelict ontbreekt het in deze zaak aan een verklaring van de verdachte danwel een ander, waaruit het opzet van de verdachte rechtstreeks kan worden gedestilleerd. Het hof neemt bij de beantwoording van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het (grond)delict, het volgende in overweging.
Wat betreft de aard van het gronddelict en de aard van de gedraging van de verdachte verwijst het hof naar hetgeen het reeds hiervoor heeft overwogen. Er is sprake van een op planmatige wijze uitgevoerde liquidatie - naar het zich laat aanzien binnen het drugsmilieu — waarbij de verdachte opzettelijk cruciale gegevens heeft verschaft omtrent de identiteit van het slachtoffer alsmede zijn adres, vervoermiddel en kenteken, immers is deze notitie diverse keren geraadpleegd in aanloop naar (de verkenning) en kort, voor de moord (in de vroege ochtend van 17 oktober 2018).
Wat betreft de omstandigheden waaronder dit is geschied, stelt het hof vast dat de verdachte zelf werkzaam was in het drugsmilieu, onder een andere naam in een hotel verbleef zonder aannemelijke verklaring hiervoor, en tijdens een korte nachtelijke ontmoeting aldaar de iPhone met daarop de notitie met daarop cruciale gegevens heeft afgegeven aan personen, die in ieder geval eerder die avond in contact zijn geweest met de schutter. Niet is gebleken van enig ander eerder verband tussen de schutter en het slachtoffer voordat de schutter in het bezit van de iPhone met notitie is gekomen, en het is juist de verdachte die als enige een directe link naar het, slachtoffer heeft.
Gelet op deze omstandigheden en op het korte tijdsverloop tussen het aanmaken van de notitie door of met behulp van de verdachte en de moord, is het hof van oordeel dat, naar uiterlijke verschijningsvorm, het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarbij betrekt het hof voorts de omstandigheid dat de verdachte geen de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven over (het doel van en de reden voor het afgeven van) de notitie, alsmede dat niet is gebleken van contra-indicaties met betrekking tot het misdrijf en de rol en de wetenschap van de verdachte daaromtrent.”

De eerste deelklacht: het opzet op de medeplichtigheid

9. De eerste deelklacht ziet op het bewezen verklaarde opzet op de medeplichtigheid. Geklaagd wordt dat het hof het opzet van de verdachte op de medeplichtigheid slechts heeft afgeleid uit het gevolg van de gedraging van de verdachte.
10. Ten aanzien van het opzet van de verdachte op de medeplichtigheid heeft het hof – samengevat – vastgesteld
(1) dat de verdachte een notitie heeft aangemaakt in zijn iPhone met informatie (beeldmateriaal) over het slachtoffer die voor de schutter bij de uitvoering van het delict cruciaal is,
(2) dat hij die iPhone met bijbehorende toegangscode heeft meegegeven aan anderen, “
onmiskenbaar ten behoeve van een derde”, en
(3) dat deze notitie uiteindelijk terecht is gekomen bij de schutter, die deze in de aanloop naar de moord veelvuldig heeft bekeken (en dus daadwerkelijk heeft benut).
Op grond hiervan acht het hof bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het verschaffen van middelen en inlichtingen als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 2 Sr.
11. Bij gebreke van enige andere plausibele verklaring voor deze reeks van feiten en omstandigheden heeft het hof het opzet van de verdachte op de medeplichtigheid bij de moord m.i. hieruit kunnen afleiden. De eerste deelklacht faalt.

De tweede deelklacht: het opzet op de dood van het slachtoffer

12. De tweede deelklacht richt zich tegen de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Op dit punt heeft het hof gebruikgemaakt van een onjuiste maatstaf, aldus de stellers van het middel. Het hof heeft de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van de verdachte bij zijn oordeel betrokken, maar heeft niet vastgesteld dat en waarom de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer alleen op de dood van [slachtoffer] gericht zijn dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
13. Het hof heeft overwogen dat het opzet van de verdachte niet rechtstreeks kan worden gedestilleerd uit een verklaring van de verdachte zelf of van een ander. Het hof leidt het opzet van de verdachte op het gronddelict af uit de volgende feiten en omstandigheden:
(i) het slachtoffer was de oom van de verdachte;
(ii) beiden waren werkzaam in het drugsmilieu;
(iii) de verdachte heeft op zijn iPhone een notitie opgesteld met gegevens over de identiteit, het adres, het vervoermiddel en het daarbij behorende kenteken van het slachtoffer;
(iv) in een hotelkamer, waar de verdachte zich onder een valse naam bevond, heeft hij de iPhone met de notitie aan anderen afgegeven;
(v) deze andere personen ( [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) zijn op de avond dat zij de iPhone van de verdachte ontvingen nog in contact geweest met de schutter;
(vi) er bestond een kort tijdsverloop tussen het opstellen van de notitie en de moord op het slachtoffer;
(vii) in aanloop naar en kort voor de moord is de notitie door de schutter diverse keren geraadpleegd;
(viii) niet gebleken is dat – voordat de schutter in bezit kwam van de notitie – een ander eerder verband bestond tussen de schutter en het slachtoffer.
14. Anders dan de stellers van het middel naar voren brengen, wijst de bewijsmotivering niet uit dat het hof bij de bewezenverklaring van het opzet op het gronddelict het oog heeft gehad op (slechts) ‘voorwaardelijk opzet’. Het hof leidt het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] af uit vaststaande feiten en omstandigheden. Er is geen rechtsregel die aan het gebruik van dergelijk ‘indirect bewijs’ in de weg staat.
15. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte van alle deelnemers aan de liquidatie als enige een directe link had met het slachtoffer. Niet gebleken is van enig verband tussen de schutter en [slachtoffer] . De verdachte heeft de notitie opgesteld met daarin informatie die voor de schutter cruciaal was voor het plegen van de moord op [slachtoffer] . Die notitie is op een hotelkamer waar de verdachte zich onder een valse naam bevond afgegeven aan anderen die op diezelfde avond nog in verband kunnen worden gebracht met de schutter. Het hof verbindt aan de vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie dat het bij de moord op [slachtoffer] gaat om een op planmatige wijze uitgevoerde liquidatie waaraan de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen door informatie over het slachtoffer te verschaffen die bij de daadwerkelijke uitvoering van de moord onmisbaar was.
16. Ik vat het oordeel van het hof zo op dat de vastgestelde feiten en omstandigheden zich niet laten verklaren door een ander plausibel scenario dan dat waarin de handelingen van de verdachte op essentiële wijze bijdragen aan de moord op [slachtoffer] . Daarbij constateert het hof dat de verdachte zelf niet heeft voorzien in een plausibel alternatief scenario. Het oordeel van het hof dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , geeft, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, bij deze stand van zaken geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

De derde deelklacht: geen plausibel alternatief scenario?

17. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte bij zijn oordeel omtrent het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] heeft betrokken dat de verdachte geen de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor (het doel van en de reden voor het afgeven van) de notitie met informatie over [slachtoffer] . Kort gezegd voeren de stellers van het middel daartoe aan dat het bewijs van opzet niet kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat een verdachte geen aannemelijke verklaring aflegt. Daarmee zou de verdachte worden belast met het bewijzen van zijn onschuld, hetgeen onverenigbaar is met artikel 6 EVRM.
18. Het hof heeft het ontbreken van een de redengevendheid ontzenuwende verklaring betrokken bij zijn oordeel over het bewijs van opzet op de dood van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof vindt het voor de hand liggende scenario – waarin de verdachte opzet had op de dood – bevestiging in de vastgestelde feiten en omstandigheden. Tegelijkertijd constateert het hof dat de verdachte geen scenario naar voren heeft gebracht dat correspondeert met de vastgestelde feiten en omstandigheden maar waarin hij, de verdachte, aan het delict géén rechtens relevante bijdrage heeft geleverd. Een dergelijke redenering is niet in strijd met artikel 6 EVRM, aangezien de constatering dat een de redengevendheid ontzenuwende verklaring ontbreekt niet zelfstandig aan het bewijs bijdraagt. [1] Alleen de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden dragen daaraan zelfstandig bij. Het middel faalt ook in zoverre.

De vierde deelklacht: contra-indicaties voor medeplichtigheid aan de moord?

19. De vierde deelklacht heeft betrekking op het oordeel van het hof dat niet is gebleken van contra-indicaties met betrekking tot het misdrijf. Volgens de stellers van het middel is dat oordeel onjuist althans onbegrijpelijk omdat de verdachte zeer goed betaalde werkzaamheden voor [slachtoffer] verrichtte en het niet aannemelijk is dat hij die heeft willen beëindigen.
20. Ten aanzien van de inhoud van werkrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer heeft het hof overwogen dat [slachtoffer] volgens de verdachte “
iets deed wat te maken had met de Opiumwet”, dat de verdachte [slachtoffer] hielp door boodschappen “
te vertolken”, dat hij tolkte bij “
schimmige zaken” en dat hij in opdracht van [slachtoffer] berichten afleverde aan derden. Ook zou de verdachte verklaard hebben dat hij voor deze werkzaamheden genoeg geld kreeg. De omstandigheid dat de verdachte zeer goed betaalde werkzaamheden voor [slachtoffer] verrichtte heeft het hof niet aangemerkt als contra-indicatie van opzet, maar als bevestiging van hun beider werkzaamheden binnen het drugsmilieu. Gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld over de werkrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer, acht ik het kennelijke oordeel van het hof dat zich hier géén contra-indicatie voordoet verre van onbegrijpelijk.

De vijfde deelklacht: de rol van tussenpersonen

21. De vijfde en laatste deelklacht ziet op de rol van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , degenen aan wie de verdachte de iPhone met de notitie heeft afgegeven. De stellers van het middel betogen dat het hof ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van de rol en het opzet van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
22. In zijn pleitnota gaat de raadsman in op het feit dat de verdachte door het OM wordt gezien als de opdrachtgever van de moord. De raadsman wijst in dat kader op de rollen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Volgens hem zou het niet terecht zijn om de verdachte als opdrachtgever te bestempelen zonder daarbij acht te slaan op het aandeel dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hadden bij de totstandkoming van het delict.
23. Het hof heeft wat betreft de rol van andere actoren dan de verdachte bij het delict in het algemeen overwogen dat in het drugsmilieu de keten van actoren zo veel mogelijk wordt opgeknipt en dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij zo’n complex proces van het optuigen en uitvoeren van een liquidatie meerdere personen betrokken zijn. Tot een verdergaande motivering van de rollen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] was het hof niet gehouden, gelet op het feit dat het hof onvoldoende bewijs zag voor de vaststelling dat de verdachte de opdrachtgever was van de moord. Ook de vijfde deelklacht faalt.

Slotsom

24. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
25. Ambtshalve wijs ik erop dat de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Dit dient te leiden tot matiging van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
26. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vaste rechtspraak. Zie vrij recent nog HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864,