Uitspraak
2.
[eiser],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de uitleg van de FLP-regeling centraal, die door de gedaagde partij wordt uitgevoerd. De eisende partijen, de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en een individuele eiser, stellen dat de FLP-bijdrage, die een percentage van het laatstverdiende functieloon is, moet worden verhoogd met cao-loonsverhogingen. De gedaagde partij, een vervoersmaatschappij, betwist dit en stelt dat de FLP-bijdrage geen loon is en dus niet onderhevig is aan dergelijke verhogingen.
De procedure begon met een dagvaarding van FNV en de eiser, gevolgd door een conclusie van antwoord van de gedaagde. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2024 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van de FLP-regeling zodanig is dat de FLP-bijdrage inderdaad een percentage van het laatstverdiende functieloon is, waarop cao-loonsverhogingen van toepassing zijn. De vorderingen van FNV en de eiser worden grotendeels toegewezen, wat betekent dat de gedaagde partij verplicht is om de FLP-bijdrage met terugwerkende kracht te verhogen.
De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde partij niet kan volhouden dat de FLP-bijdrage geen loon is, aangezien de deelnemers aan de regeling voor 100% in dienst blijven en slechts 80% van hun contracturen werken. De rechter concludeert dat de FLP-bijdrage dus wel degelijk als een tegenprestatie voor arbeid kan worden aangemerkt. De gedaagde wordt veroordeeld tot het betalen van achterstallige bedragen en het verstrekken van correcte berekeningen aan de betrokken werknemers.