ECLI:NL:RBMNE:2024:6999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/3989
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging woonkostentoeslag met afbouwperiode en proceskostenvergoeding

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de RDWI. Eiseres, die sinds 1991 een bijstandsuitkering ontving, had in juli 2023 opnieuw een woonkostentoeslag (WKT) aangevraagd, welke aanvraag door verweerder werd afgewezen. Na bezwaar werd de WKT voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 toegekend, maar met een afbouwperiode. Eiseres stelde dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel handelde, omdat zij al dertig jaar WKT ontving en erop vertrouwde dat deze niet zou worden ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen onvoorwaardelijke toezegging was gedaan en dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor WKT, aangezien zij ook recht had op huurtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de WKT gerechtvaardigd was, maar dat de proceskostenvergoeding in bezwaar te laag was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskostenvergoeding betrof, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep. Eiseres kreeg een proceskostenvergoeding van € 624,- in bezwaar en € 1.750,- in beroep toegewezen, evenals het griffierecht van € 51,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres.

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI,

(gemachtigde: A.G. Hoekerd en A.C. Hogendoorn).

Voorgeschiedenis

1. Eiseres ontving vanaf 18 maart 1991 een bijstandsuitkering. Met ingang van 1 juli 2023 is deze uitkering beëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In juni/juli 1993 is eiseres in verband met fysieke beperkingen verhuisd naar een meer geschikte woning. Vanaf 1 mei 1993 ontving eiseres bijzondere bijstand voor de woonkosten in de vorm van WKT. [1] Dit is daarna ieder jaar opnieuw toegekend naar aanleiding van door eiseres ingediende aanvragen.

Huidige procedure

2. Op 27 juli 2023 heeft eiseres opnieuw WKT aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 augustus 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en voor de laatste keer WKT toegekend over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024. De hoogte van de WKT bedraagt over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023 € 28,32 per maand. Over de periode 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 bedraagt de WKT € 14,16 per maand. Verweerder heeft een proceskostenvergoeding ter hoogte van € 624,- toegekend.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Bestreden besluit (in essentie weergegeven)

6. Verweerder stelt dat de WKT op termijn mag worden beëindigd. Er is namelijk een passende en toereikende voorliggende voorziening in de vorm van huurtoeslag. Deze was er in de afgelopen 30 jaar. Eiseres had dus eigenlijk al die tijd geen recht op WKT. Verder is thans de financiële noodzaak voor WKT niet vast te stellen, omdat eiseres haar financiële situatie niet heeft onderbouwd. Wel is bekend dat eiseres met het overgaan van een bijstandsuitkering naar AOW [2] een netto inkomensstijging heeft gehad van € 93,65 per maand. Verweerder vindt het niet langer verstrekken van de WKT gerechtvaardigd. Nu er al 30 jaar een WKT aan eiseres is toegekend is een afbouwperiode wel aangewezen.
Er is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft geen onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging gedaan waaruit volgt dat de WKT blijvend zou worden verstrekt. Eiseres verwijst naar passages in eerdere besluiten, maar deze gaan over de betreffende besluiten die op de toen voorliggende periode betrekking hadden. Er volgt niet uit dat deze ook over toekomstige besluiten gaan. Dit strookt ook niet met de omstandigheid dat eiseres ieder jaar opnieuw WKT aanvraagt en dat deze dan wordt toegekend voor een nieuwe toekenningsperiode.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

7. Eiseres stelt dat verweerder handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Zij ontvangt al sinds 1993 WKT onder de onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging dat dit een blijvende compensatie is voor de hogere woonlasten als gevolg van een verhuizing naar een aangepaste woning. Deze toezegging is in ieder geval gedaan in een beslissing op bezwaar van 21 maart 1995. Dat sprake is van een toezegging blijkt volgens eiseres ook uit het gegeven dat de WKT dertig jaar is verstrekt. Eiseres mag er vanwege deze toezegging op vertrouwen dat zolang zij in de woning woont de WKT niet wordt ingetrokken. Eiseres voert verder aan dat verweerder gelet op artikel 21 van de Beleidsregels in haar geval had moeten afwijken van de regels nu er sprake is van een onevenredig nadeel voor eiseres. Daarbij doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule. [3] Eiseres wordt na dertig jaar opeens geconfronteerd met een aanzienlijke verhoging van haar bestaanskosten. De situatie van eiseres is niet veranderd. Zij woont nog steeds op hetzelfde adres en heeft nog steeds een inkomen ter hoogte van het voor haar geldende sociaal minimum. Dat het sociaal minimum voor een pensioengerechtigde wat hoger ligt is een bewuste keuze van de wetgever. Ouderen hebben bijvoorbeeld te maken met specifieke uitgaven, zoals zorgkosten. Tot slot stelt eiseres dat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is vastgesteld. Er is namelijk maar één punt toegekend met een waarde van € 624,-, terwijl er twee punten toegekend hadden moeten worden, namelijk één voor het bezwaarschrift en één voor de (telefonische) hoorzitting. Er had dus een bedrag van € 1.248,- toegekend moeten worden.

Beoordeling door de rechtbank

De aard van de woonkostentoeslag en criteria om in aanmerking te komen
8. Woonlasten worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan die in het algemeen moeten worden voldaan uit het inkomen. Hiervoor wordt alleen bijzondere bijstand in de vorm van WKT verleend, als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De WKT is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomensterugval. De WKT wordt gedurende een beperkte periode verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Van een betrokkene kan worden verlangd dat binnen die bepaalde periode een oplossing wordt gezocht voor zijn of haar relatief hoge woonlasten. [4]
9. Verweerder heeft in artikel 14 van de Beleidsregels bijzondere bijstand RDWI 2021 (de Beleidsregels) opgenomen dat iemand alleen in aanmerking kan komen voor WKT als er geen aanspraak gemaakt kan worden op een (volledige) bijdrage op grond van de Wet op de huurtoeslag. In artikel 21 van de Beleidsregels is een hardheidsclausule opgenomen. Dit artikel bepaalt dat verweerder in zeer bijzondere gevallen kan afwijken als strikte toepassing van de bepalingen een onevenredig nadeel voor de belanghebbende tot gevolg hebben.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor WKT. Eiseres ontvangt namelijk al vanaf de eerste toekenning van de WKT de volledige huurtoeslag. Er is dus sprake van een voorliggende voorziening. De vraag is of eiseres een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel
11. Een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door bestuursrechters beoordeeld aan de hand van een stappenplan met drie stappen. De eerste stap gaat over de vraag of er een toezegging is gedaan, de tweede stap over de vraag of degene die dat heeft gedaan bevoegd was om die toezegging te doen en de derde stap over de vraag of een belangenafweging ertoe moet leiden dat de toezegging moet worden nagekomen. In tegenstelling tot wat eiseres stelt is uit de beslissing op bezwaar van 1995 niet de toezegging af te leiden dat de WKT tot in lengte van jaren en zelfs na de pensioengerechtigde leeftijd zou worden toegekend. In dit besluit is namelijk een beslissing genomen over de toen voorliggende periode. Uit het dossier blijkt verder ook niet van enige toezegging die aan eiseres is gedaan dat zij, zolang zij op hetzelfde adres woont, WKT wordt verleend.
12. Eiseres heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat door verweerder (of diens rechtsvoorganger) een toezegging is gedaan waaruit volgt dat zolang zij op hetzelfde adres woont WKT wordt verleend. Dit maakt al dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
13. Eiseres heeft weliswaar ruim dertig jaar WKT ontvangen, maar zij kan hier niet de rechtens te honoreren verwachting op baseren dat de WKT zolang zij op hetzelfde adres woont, zou ontvangen. Ook hier is van belang dat de WKT door verweerder uitdrukkelijk steeds voor bepaalde tijd is toegekend. Eiseres kon er dus rekening mee houden dat deze op enig moment niet meer zou worden toegekend. Daarnaast mag verweerder de voortzetting van een vergoeding als de WKT op enig moment heroverwegen. Er moet dan wel sprake zijn van een behoorlijke afbouwregeling. Verweerder heeft hierin voorzien door de WKT nog een jaar lang toe te kennen (van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024) met een verlaging in het tweede halfjaar (zie onder 4). Het beroep op het rechtzekerheidsbeginsel slaagt niet.
Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel
14. Eiseres stelt dat zij onevenredig benadeeld wordt, omdat zij na dertig jaar opeens wordt geconfronteerd met een aanzienlijke verhoging van haar bestaanskosten.
15. De rechtbank overweegt dat eiseres de stelling dat haar bestaanskosten sterk stijgen niet heeft onderbouwd. Dat sprake zou zijn van hogere (medische) kosten dan voorheen blijkt evenmin. Uit het dossier blijkt wel dat eiseres met ingang van 1 juli 2023 een huurverlaging heeft gekregen van € 74,65 per maand. Verder ontvangt eiseres per 1 juli 2023 een AOW-uitkering, waardoor zij een hoger inkomen heeft dan toen zij algemene bijstand ontving, namelijk € 93,65 per maand. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Ook is er geen aanleiding om te concluderen dat verweerder gehouden was de hardheidsclausule toe te passen.
De hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar
16. Eiseres voert aan dat verweerder voor de procedure in bezwaar een te lage proceskostenvergoeding heeft toegekend. Er heeft immers een hoorzitting plaatsgevonden en hiervoor is ten onrechte in bezwaar geen vergoeding toegekend.
17. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener in het kader van een bezwaarprocedure geldt als een hoorzitting. [5] De mogelijkheid bestaat echter dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). In dat geval kan een telefoongesprek op één lijn worden gesteld met een hoorzitting.
18. Uit de e-mail van verweerder van 1 november 2023 aan de gemachtigde van eiseres blijkt dat hij een aantal inhoudelijke vragen heeft. De gemachtigde van eiseres heeft dezelfde dag geantwoord dat zij op 8 november 2023 beschikbaar is voor een telefonische toelichting (hoorzitting) namens eiseres. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres verduidelijkt dat zij tijdens het telefoongesprek vragen over het bezwaarschrift heeft beantwoord.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder dit telefoongesprek had moeten aanmerken als een telefonisch hoorzitting. Het gesprek ging niet om een korte administratieve mededeling, maar over de inhoud van het bezwaar. Verweerder hiervoor ten onrechte geen proceskosten in bezwaar toegekend. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

20. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover daarin een te lage vergoeding van de proceskosten is toegekend. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat eiseres dus alleen gelijk krijgt voor zover het gaat om de hoogte van de proceskostenveroordeling in bezwaar.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder om alsnog de proceskosten in bezwaar te voldoen voor de hoorzitting. Het gaat hierbij om een bedrag van € 624,-.
22. Eiseres heeft in beroep moeten gaan om dit resultaat te bereiken. Om deze reden is er ook aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep. Deze wordt vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid van de gemachtigde van eiseres bij de zitting, met een waarde per punt van € 875,-).
23. De rechtbank draagt verweerder op het griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het bedrag van de proceskostenvergoeding te laag is vastgesteld;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar van € 624,-;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten in beroep van € 1.750,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Woonkostentoeslag.
2.Algemene Ouderdomswet.
3.Eiseres verwijst naar artikel 21 van de Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021.
4.Zie in dit kader de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596, en van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291 en meer recent van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1381.
5.Zie in dit kader onder andere de uitspraken van de Raad van 1 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0595 en 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6407.