ECLI:NL:RBMNE:2024:6988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/597
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging dienstverband en recht op WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van een WW-uitkering. Eiseres, die in dienst was bij Stichting [naam werkgever], had op 19 juni 2023 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin het dienstverband per 1 juli 2023 werd beëindigd. Eiseres verzocht om een WW-uitkering met ingang van 1 juli 2023, maar het Uwv kende deze pas toe per 1 september 2023. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de beëindiging van het dienstverband schriftelijk was overeengekomen. De rechtbank stelde vast dat de e-mailwisseling tussen eiseres en haar ex-werkgever voldoende bewijs bood voor de schriftelijke overeenkomst. Het Uwv had niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit eerder dan januari 2024 was verzonden, waardoor de rechtbank oordeelde dat eiseres ontvankelijk was in haar beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv voor zover de WW-uitkering per 1 september 2023 was toegekend, en bepaalde dat eiseres recht had op een WW-uitkering met ingang van 1 juli 2023. Tevens werd het Uwv verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenstemming bij de beëindiging van een dienstverband en de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/597
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(
het Uwv),verweerder
(M.E. van Mourik)

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 16 november 2023 van het Uwv op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 november 2023 voor zover de WW-uitkering per
  • bepaalt dat eiseres met ingang van 1 juli 2023 recht heeft op een WW-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 november 2023 voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,00 dient te vergoeden.

Inleiding

1.1.
Eiseres was in dienst bij Stichting [naam werkgever] (ex-werkgever) op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ex-werkgever en eiseres hebben op 19 juni 2023 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin het dienstverband is beëindigd per 1 juli 2023.Eiseres heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Met het besluit van 10 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eisers een WW-uitkering toekend met ingang van 1 september 2023.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de WW-uitkering.
1.4.
Met het besluit van 16 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vaststellingsovereenkomst door eiseres is getekend op 19 juni 2023. Rekening houdend met opzegging tegen het einde van de maand en een opzegtermijn van twee maanden loopt de fictieve opzegtermijn in het geval van eiseres tot en met 31 augustus 2023.
1.5.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?

2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het bestreden besluit pas in januari 2024 voor het eerst heeft ontvangen. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank stelt ook vast dat het Uwv het bestreden besluit niet aangetekend heeft verzonden. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [1] volgt dat als eiseres in zo’n geval betwist dat zij het bestreden besluit heeft ontvangen, het Uwv aannemelijk moet maken dat het besluit is verzonden. Daartoe is vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en het Uwv moet een deugdelijke verzendadministratie hebben. Het Uwv heeft toegelicht dat hij niet beschikt over een verzendadministratie. Hierdoor heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit eerder dan in januari 2024 bekend is gemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 21 januari 2024 nog niet verstreken was. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarom ontvankelijk in haar beroep.

Heeft eiseres recht op een WW-uitkering per 1 juli 2023?

3. Het gaat in deze zaak om de vraag op welke dag de beëindiging van het dienstverband schriftelijk is overeengekomen. Op grond van artikel 19, derde lid, van de WW heeft de werknemer namelijk geen recht op uitkering zolang de rechtens geldende opzegtermijn niet is verstreken. Bij wederzijds goedvinden wordt onder de rechtens geldende opzegtermijn verstaan de termijn die de werkgever op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bij opzegging in acht behoort te nemen. Als datum waarop de dienstbetrekking wordt geacht te zijn opgezegd, geldt de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen.
4. Eisers stelt zich op het standpunt dat zij op 27 maart 2023 met ex-werkgever een gesprek heeft gehad over haar werkzaamheden. In dit gesprek is afgesproken dat eiseres zal stoppen met haar werkzaamheden en dat de ex-werkgever een vaststellingsovereenkomst zal opstellen. Volgens eiseres blijkt uit haar vaststellingsovereenkomst en de mailcorrespondentie met haar ex-werkgever dat haar overeenkomst al eerder dan 19 juni 2023 was beëindigd.
5. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat een vaststellingsovereenkomst dient te voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 19, derde lid, van de WW. Volgens het Uwv heeft eiseres de vaststellingsovereenkomst pas op 19 juni 2023 getekend, waardoor die datum gehanteerd dient te worden als de aanvangsdatum voor de opzegtermijn. In de mailwisseling ziet het Uwv geen reden om een eerdere datum aan te nemen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Na het gesprek van 27 maart 2023 heeft eiseres op 13 april 2023 een e-mail gestuurd naar haar ex-werkgever met als onderwerp ‘Ontslag [eiseres] ’, met daarin de volgende tekst:
“Na een geruime tijd werkzaam te zijn geweest bij Stichting [naam werkgever] , hebben we maandag 27 maart 2023 het gesprek gehad om het komen tot een eventuele vaststellingsovereenkomst, door het verschil in inzicht. Zoals ik al eerder aangaf wil ik bij [naam werkgever] zo afronden, dat ik hopelijk nog een nieuwe teammanager kan inwerken en dat ik het zo achterlaat, dat de nieuwe teammanager snel is ingewerkt. (…) Ik zie de vaststellingsovereenkomst graag tegemoet.”
8. De ex-werkgever van eiseres heeft hierop per mail gereageerd op 17 april 2023 met daarin als volgt:
“Ik heb met [A] afgesproken dat ze bij je terugkomt met de vaststellingsovereenkomst. Ik kijk uit naar onze laatste periode samenwerking. Ik ben van 4-19 mei op vakantie. Wil je in die periode op de mail zetten waar je behoefte aan hebt voor je afscheid. Dan maken we er een bijzonder moment van.”
9. Bij de uitleg van wat overeengekomen is, gaat het niet alleen om een zuiver taalkundige uitleg. Beslissend is de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [2]
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mailwisseling van eiseres en haar ex-werkgever blijkt dat zij schriftelijk zijn overeengekomen het dienstverband te beëindigen. Uit de e-mail van eiseres van 13 april 2023 blijkt wat de intentie was van het gesprek op 27 maart 2023 en blijkt ook voldoende dat, in ieder geval volgens eiseres, zij hebben afgesproken het dienstverband te beëindigen. Dit is vervolgens op 17 april 2023 door de ex-werkgever bevestigd. Eiseres en ex-werkgever hebben het in deze e-mails allebei over het afronden van de werkzaamheden, over de samenwerking tijdens de laatste periode en over een afscheidsmoment. Daaruit blijkt dat een schriftelijke overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de overeenkomst.
10. De stelling van het Uwv dat uit de mailwisseling nog geen volledige overeenstemming blijkt over alle essentialia van de vaststellingsovereenkomst, is op zichzelf juist maar leidt niet tot een ander oordeel. Uit artikel 19 van de WW volgt enkel dat overeenstemming moet zijn bereikt ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst. Uit deze bepaling volgt niet dat ook alle essentialia van de vaststellingsovereenkomst schriftelijk vastgelegd moeten zijn. De rechtbank wijst in dit kader ook op een uitspraak van de CRvB waarin werd aangevoerd dat niet van belang is op welke datum (algehele) wilsovereenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar op welke datum de beëindiging schriftelijk werd overeengekomen. [3] De CRvB ging daarin mee, maar oordeelde dat in die zaak niet vast was komen te staan dat de beëindiging op een bepaalde datum schriftelijk was overeengekomen omdat betrokkene niet tijdig had teruggemaild. De stelling van het Uwv dat de uitspraak van de CRvB uit 2013 niet relevant is in deze zaak, omdat destijds geen schriftelijkheidsvereiste gold, kan de rechtbank niet volgen. De eis van schriftelijkheid gold ook toen, maar dan op grond van artikel 16, derde lid, vijfde volzin en onder c, van de WW (oud).
12. De conclusie is daarom dat eiseres en haar ex-werkgever op 17 april 2023 de beëindiging schriftelijk zijn overeengekomen. Rekening houdend met opzegging tegen het einde van de maand en een opzegtermijn van twee maanden liep de fictieve opzegtermijn in het geval van eiseres tot en met 31 juni 2023 en had zij per 1 juli 2023 recht op een WW-uitkering. Het beroep is gegrond.
12. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar daarom vernietigen, voor zover de WW-uitkering per 1 september 2023 is toegekend. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de WW-uitkering per 1 juli 2023 toekennen. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het Uwv het griffierecht moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:208.
2.Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4185 (Haviltex
3.Centrale Raad van Beroep, 6 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2319