In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van een WW-uitkering. Eiseres, die in dienst was bij Stichting [naam werkgever], had op 19 juni 2023 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin het dienstverband per 1 juli 2023 werd beëindigd. Eiseres verzocht om een WW-uitkering met ingang van 1 juli 2023, maar het Uwv kende deze pas toe per 1 september 2023. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de beëindiging van het dienstverband schriftelijk was overeengekomen. De rechtbank stelde vast dat de e-mailwisseling tussen eiseres en haar ex-werkgever voldoende bewijs bood voor de schriftelijke overeenkomst. Het Uwv had niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit eerder dan januari 2024 was verzonden, waardoor de rechtbank oordeelde dat eiseres ontvankelijk was in haar beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv voor zover de WW-uitkering per 1 september 2023 was toegekend, en bepaalde dat eiseres recht had op een WW-uitkering met ingang van 1 juli 2023. Tevens werd het Uwv verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenstemming bij de beëindiging van een dienstverband en de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering.