ECLI:NL:RBMNE:2024:6930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/16/566992 / HA ZA 23-754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicaties, rectificatie, delisting, herhalingsverbod

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2024, hebben eisers, bestaande uit drie personen en hun vennootschap, Mediahuis Noord B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatige publicaties in het Dagblad van het Noorden. De eisers beschuldigden Mediahuis Noord van het publiceren van artikelen die hen onterecht beschuldigden van valsheid in geschrifte en een opzetje om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de beschuldigingen van valsheid in geschrifte onrechtmatig waren, zowel ten aanzien van de eerste twee eisers als de derde eiser. De rechtbank stelde vast dat Mediahuis Noord onvoldoende feitelijke basis had voor deze beschuldigingen en dat de publicaties ernstige gevolgen hadden voor de reputatie van de eisers. De rechtbank beval Mediahuis Noord om rectificaties te plaatsen in de krant en op hun website, en om de artikelen te de-indexeren bij zoekmachines zoals Google en Bing. Daarnaast werd een herhalingsverbod opgelegd voor de onrechtmatige beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op schadevergoeding, die in een aparte procedure zou worden vastgesteld. De zaak benadrukt de balans tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de goede naam van individuen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/566992 / HA ZA 23-754
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaten mr. J.A. Schaap en mr. P. de Leeuwe te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIAHUIS NOORD B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Leeuwarden,
2.
[gedaagde sub 2],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Groningen,
3.
[gedaagde sub 3],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Groningen,
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Gevers te Groningen.
Eisende partijen worden hierna gezamenlijk [eisers] c.s. genoemd en afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] . Gedaagde partijen zullen gezamenlijk worden aangeduid als Mediahuis Noord c.s. en afzonderlijk Mediahuis Noord, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 november 2023,
  • de akte van [eisers] c.s. van 6 december 2023 met producties 1 tot en met 47,
  • de door Mediahuis Noord c.s. op 23 januari 2024 ingediende incidentele conclusie tot verwijzing tevens conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9,
  • de door [eisers] c.s. op 6 februari 2024 ingediende conclusie van antwoord in het incident met productie 48,
  • de door Mediahuis Noord c.s. op 20 februari 2024 ingediende akte uitlaten productie,
  • de door [eisers] c.s. op 13 maart 2024 ingediende antwoordakte,
  • het vonnis in incident van 17 april 2024,
  • het door [eisers] c.s. op 22 juli 2024 ingediende B16-formulier,
  • het door Mediahuis Noord c.s. op 23 juli 2024 ingediende B11-formulier,
  • het door [eiser sub 1] op 24 juli 2024 ingediende B11-formulier,
  • het door Mediahuis Noord c.s. op 25 juli 2024 ingediende B11-formulier,
  • het bericht van de rechtbank van 13 augustus 2024 waarin partijen wordt medegedeeld dat de rechter heeft beslist dat elke partij tijdens de mondelinge behandeling een spreektijd krijgt van 20 minuten,
  • de op 22 augustus 2024 door [eisers] c.s. ingediende akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering,
  • de op 22 augustus 2024 door Mediahuis Noord c.s. ingediende akte bezwaar,
  • het op 23 augustus 2024 ingediende B16-formulier met een reactie van [eisers] c.s. op het bezwaar van Mediahuis Noord c.s. tegen de akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering,
  • het bericht van de rechtbank van 23 augustus 2024 waarin partijen wordt medegedeeld dat de behandeld rechter de akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering van [eisers] c.s. niet toestaat,
  • de e-mail van 26 augustus 2024 van de rechtbank waarin een rechterwisseling wordt aangekondigd,
  • het bericht van 27 augustus 2024 van [eisers] c.s. waarin zij bezwaar maken tegen de weigering van hun akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering,
  • de e-mail van 27 augustus 2024 van Mediahuis Noord c.s. waarin zij verzoeken het bezwaar van [eisers] c.s. tegen de weigering van hun akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering af te wijzen,
  • het bericht van de rechtbank van 28 augustus 2024 waarin partijen is medegedeeld dat de rechter bij de eerdere beslissing tot weigering van de akte houdende aanvullende producties 49 tot en met 52 en eisvermeerdering blijft, met dien verstande dat producties 49 tot en met 52 wel aan het dossier zullen worden toegevoegd,
  • de akte van [eisers] c.s. van 29 augustus 2024 houdende aanvullende producties 49 tot en met 52,
  • de akte overleggen producties 10 tot en met 14 van Mediahuis Noord c.s. van 29 augustus 2024,
  • het B11-formulier van 29 augustus 2024 waarin [eisers] c.s. bezwaar maken tegen producties 11 en 12 van Mediahuis Noord c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2024 plaatsgevonden. Aan de kant van [eisers] c.s. zijn verschenen de heer [eiser sub 1] , de heer [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 3] , bijgestaan door mr. Schaap en mr. De Leeuwe. Aan de kant van Mediahuis Noord c.s. zijn de heer [gedaagde sub 3] en de heer [gedaagde sub 2] verschenen. Zij werden vergezeld door de heer [A] , bedrijfsjurist bij Mediahuis Noord en bijgestaan door mr. Gevers. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
In het Dagblad van het Noorden (hierna: het DvhN) zijn diverse artikelen verschenen waarin [eisers] c.s. (en bedrijven waaraan zij zijn verbonden) worden beschuldigd van het plegen van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om geld aan publieke middelen te onttrekken. Volgens [eisers] c.s. zijn deze beschuldigingen onjuist, en hebben Mediahuis c.s. door het publiceren van de artikelen en deze te blijven herhalen onrechtmatig tegenover hen gehandeld.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat Mediahuis Noord c.s. te ver is gegaan met de (herhaaldelijke) beschuldiging van valsheid in geschrifte aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en dat dit onrechtmatig tegenover hen is. Ten aanzien van [eiser sub 3] vindt de rechtbank de berichtgeving van Mediahuis Noord c.s. over zowel een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken als valsheid in geschrifte onrechtmatig. De schade wordt begroot in een aparte procedure.

3.De achtergrond van het geschil

Het Suikerterrein

3.1.
[eiser sub 1] (vastgoedontwikkelaar) en [eiser sub 2] (architect) zijn de oprichters en indirect bestuurders van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), een adviesbureau op het gebied van ruimtelijke, maatschappelijke en duurzame ontwikkeling. Na het winnen van een aanbesteding, hebben de gemeente Groningen (hierna: de Gemeente) en [bedrijf 1] op
20 april 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin was afgesproken dat [bedrijf 1] tot 20 april 2030 verantwoordelijk zou zijn voor de invulling en het beheer van het voormalige industrieterrein van de SuikerUnie (hierna: het Suikerterrein), dat eigendom is van de Gemeente.
3.2.
[bedrijf 1] wilde van het Suikerterrein een plek maken waar onder andere tijdelijke nieuwe bebouwing zou worden ontwikkeld en waarvoor duurzame nutsvoorzieningen, waaronder zonnepanelen, zouden worden aangelegd. [bedrijf 1] zou de door haar of de Gemeente voorgestelde investeringen uitvoeren en ook verantwoordelijk zijn voor het aanvragen van de daarvoor benodigde subsidies en vergunningen. [bedrijf 1] was ook verantwoordelijk voor de aanleg van basisinfrastructuur en nutsvoorzieningen, waarvoor de Gemeente een krediet ter beschikking stelde en de kapitaallasten tijdens de exploitatieperiode door [bedrijf 1] zou worden gedragen.
3.3.
Voor het beheer van het Suikerterrein heeft [bedrijf 1] [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht. [bedrijf 1] is bestuurder van [bedrijf 2] . Op 20 april 2015 heeft de gemeente met [bedrijf 2] een huurovereenkomst voor het Suikerterrein en de daarop aanwezige opstallen, waaronder het Zeefgebouw, gesloten voor een periode van 15 jaar ten behoeve van tijdelijke onderhuur, en op 28 juli 2017 heeft de Gemeente ten behoeve van [bedrijf 2] een opstalrecht gevestigd op het perceel waar het Zeefgebouw op staat, dat ‘
alle in, op en/of boven de Grond aan te (doen) brengen gebouwen, werken en beplantingen’ omvat.
De subsidiegarantieregeling en de dakgebruikersverklaring
3.4.
In 2018 heeft [bedrijf 1] met medeweten van de Gemeente [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ), een bedrijf dat is gespecialiseerd in zonneparken, ingeschakeld om zonnepanelen op het dak van het Zeefgebouw te laten plaatsen. [eiser sub 3] was van mei 2018 tot september 2022 betrokken bij [bedrijf 3] . Tot november 2020 was de heer [B] (hierna: [B] ) directeur van [bedrijf 3] , daarna heeft [eiser sub 3] die functie overgenomen. [bedrijf 3] zou een zonnestroominstallatie, een zogenoemd ‘smart energy systeem’, aanleggen en [bedrijf 2] zou dat afbetalen vanuit opbrengsten uit groene stroom. Voor het plaatsen van zonnepanelen was destijds een aflopende subsidiegarantieregeling bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO) beschikbaar, de zogenoemde SDE+ regeling (hierna: de Subsidie), waarop halfjaarlijks kon worden ingeschreven. Omdat het garantiebedrag iedere ronde een stuk lager was, was het zaak om de Subsidie tijdig aan te vragen. Zonder de Subsidie zou de zonnestroominstallatie niet kunnen worden bekostigd. Daarom is, in overleg met de Gemeente, besloten om de Subsidie in oktober 2018 aan te vragen.
3.5.
In het kader van de subsidieaanvraag hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] namens [bedrijf 2] en [B] namens [bedrijf 3] op 12 oktober 2018 een overeenkomst betreffende dakgebruikersverklaring (hierna: de Verklaring) ondertekend. In de Verklaring staat onder andere:

In aanmerking nemende:

[bedrijf 2] BV eigenaar is van het pand gelegen aan de [adres] (voorheen [adres] )(toevoeging rechtbank: het Zeefgebouw)
te Groningen;

[bedrijf 3] BV voornemens is zonnepanelen te plaatsen en te exploiteren op de daken van [bedrijf 2] BV.’
[bedrijf 2] was echter geen eigenaar van het Zeefgebouw, maar de Gemeente. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dachten zij dat ze deze verklaring konden ondertekenen omdat ten behoeve van [bedrijf 2] een opstalrecht was gevestigd op het Suikerterrein, zij het volledige beheer over dit terrein en (onder andere) het Zeefgebouw had en de Gemeente toestemming had gegeven voor het aanvragen van de Subsidie.
3.6.
Op 14 februari 2019 is de subsidiebeschikking afgegeven, maar de toegekende Subsidie (ruim € 3,5 ton) is nooit ontvangen omdat de zonnepanelen nooit zijn geplaatst.
De Gemeente heeft op 4 november 2019 een e-mail naar RvO gestuurd waarin zij bezwaar maakte tegen de verstrekte subsidiebeschikking omdat zij eigenaar is van het Zeefgebouw en zij ‘
nooit toestemming(heeft, toevoeging rechtbank)
gegeven voor het op deze wijze in gebruik geven van het dak en dat ook niet(zal, toevoeging rechtbank)
doen. De gemeente Groningen wil hier zelf zonnepanelen realiseren.’ In de e-mail stelt de Gemeente voor om de subsidie aan haar over te dragen of om de Subsidie in te trekken zodat de Gemeente een nieuwe subsidie kan aanvragen. [bedrijf 2] wist hiervan. Op 19 september 2023 heeft de Gemeente [bedrijf 2] overgenomen.
De artikelen in het DvhN
3.7.
In het DvhN en op de website [website] (hierna: de Website) zijn artikelen verschenen over de tijdelijke exploitatie en het beheer door [bedrijf 2] van het Suikerterrein. Deze artikelen zijn geschreven door [gedaagde sub 3] , een journalist. [gedaagde sub 2] is hoofdredacteur van het DvhN. Volgens [eisers] c.s. worden zij in een aantal van deze artikelen beschuldigd van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken (hierna: de Beschuldigingen). Het gaat daarbij volgens [eisers] c.s. om de volgende artikelen (hierna: de Artikelen):
1) ‘
[artikel 1];
2) ‘
[artikel 2];
3) ‘
[artikel 3];
4) ‘
[artikel 4];
5) ‘
[artikel 5];
6) ‘
[artikel 6];
7) ‘
[artikel 7];
8) ‘
[artikel 8];
9) ‘
[artikel 9]. [1]
De vorderingen en het verweer
3.8.
[eisers] c.s. vorderen – samengevat –
  • een verklaring voor recht dat Mediahuis Noord c.s. ieder voor zich onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door de Beschuldigingen te (blijven) publiceren,
  • een bevel voor DvhN tot rectificatie van de Beschuldigingen in het DvhN en op de Website,
  • een bevel voor DvhN tot de-indexatie van de betreffende artikelen en het doen van een verzoek tot de-indexatie (of de-listing) van de betreffende artikelen bij Google en Bing, en een verbod voor Mediahuis c.s. om de Beschuldigingen te herhalen,
een en ander op straffe van een dwangsom.
  • vergoeding van de door [eisers] c.s. geleden schade, nader op te maken bij staat,
  • hoofdelijke veroordeling van Mediahuis Noord c.s. in de buitengerechtelijke kosten en
  • veroordeling van Mediahuis Noord c.s. in de proceskosten inclusief nakosten.
3.9.
Mediahuis Noord c.s. betwisten dat de Beschuldigingen in de Artikelen onrechtmatig zijn, waardoor de vorderingen van [eisers] c.s. volgens hen moeten worden afgewezen.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] c.s. gedeeltelijk toewijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing komt.
De eiswijziging van [eisers] c.s. en de aanvullende producties 11 en 12 van Mediahuis Noord c.s.
4.2.
Voordat de rechtbank overgaat tot de inhoudelijke beoordeling, merkt zij het volgende op. [eisers] c.s. hebben op 22 augustus 2024 een eiswijziging ingediend, waartegen Mediahuis Noord c.s. op 23 augustus 2024 gemotiveerd bezwaar hebben gemaakt. Op dezelfde dag heeft de rechtbank de eiswijziging niet toegestaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank de goede procesorde/het beginsel van hoor en wederhoor bij het toestaan van de eisvermeerdering niet geborgd was. Mediahuis Noord c.s. moest namelijk in de gelegenheid worden gesteld om in een antwoordakte op de eiswijziging te reageren en daarvoor moest zij een termijn krijgen van vier weken. Door het late tijdstip waarop de eisvermeerdering is ingediend, kon deze antwoordakte niet meer vóór de mondelinge behandeling van 2 september 2024 worden genomen.
4.3.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de eisvermeerdering veel eerder had kunnen worden genomen, omdat de artikelen van [gedaagde sub 3] die aanleiding gaven tot de eisvermeerdering van 3 januari 2024 en 9 april 2024 zijn. [eisers] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van hun eisvermeerdering en Mediahuis Noord c.s. hebben verzocht dit bezwaar van [eisers] c.s. af te wijzen. Op 28 augustus 2024 is partijen medegedeeld dat de rechtbank bij de eerdere beslissing tot weigering van de eisvermeerdering blijft, met dien verstande dat de producties 49 tot en met 52 wel aan het dossier zullen worden toegevoegd. Deze weigering is tijdens de mondelinge behandeling nogmaals aan de orde gekomen. De rechtbank benadrukt dat zij bij haar afwijzing van de eisvermeerdering blijft en verwijst naar de redenen die zij hier eerder voor heeft gegeven.
4.4.
Het bezwaar van [eisers] c.s. ten aanzien van de toelaatbaarheid van de door Mediahuis Noord c.s. ingediende productie 11 wordt afgewezen omdat dit een reactie is op de door [eisers] c.s. ingediende producties bij eiswijziging. Dit had niet eerder gekund en [eisers] c.s. zijn hierdoor niet in hun verweer geschaad. De door Mediahuis Noord c.s. ingediende productie 12 wordt geweigerd omdat dit geen reactie is op de door [eisers] c.s. ingediende producties bij eiswijziging en omdat deze productie veel eerder in de procedure had kunnen worden ingebracht.
Toetsingskader
4.5.
De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of de Beschuldigingen in de Artikelen onrechtmatig zijn tegenover [eisers] c.s. in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank hanteert bij deze beoordeling het volgende juridische kader.
4.6.
In deze zaak staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar. Enerzijds beroepen [eisers] c.s. zich op het recht op eerbiediging van hun eer en goede naam, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), waarbij het gaat om het belang van [eisers] c.s. om niet op lichtvaardige wijze te worden blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen die zijn gebaseerd op onjuiste dan wel onvolledige feiten of suggesties. Anderzijds beroept Mediahuis Noord c.s. zich op het recht op vrijheid van meningsuiting neergelegd in artikel 10 lid 1 EVRM. Meer specifiek gaat het hier om het belang van Mediahuis Noord c.s. om zich, als nieuwsblad, informerend, kritisch, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan alleen worden beperkt als dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, als de Beschuldigingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
4.7.
Het is vaste rechtspraak dat de fundamentele rechten op vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de eer en de goede naam in beginsel gelijkwaardig zijn. Niet kan worden gezegd dat het ene recht in het algemeen zwaarder weegt dan het andere recht. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt (en dus of al dan niet sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW), moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets. [2]
4.8.
In dit geval worden met name de volgende omstandigheden (gezichtspunten) van belang:
  • de aard van de uitlatingen,
  • dragen de uitlatingen bij aan een debat over een zaak van algemeen belang?
  • wie doet de uitlatingen?
  • hebben de uitlatingen voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal?
  • de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
  • over wie gaan de uitlatingen?
  • de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben.
De verschillende omstandigheden zullen hierna niet afzonderlijk, maar in samenhang worden besproken.
Inhoudelijke beoordeling
Vorderingen van [eisers] c.s. zien ook op [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] , en de namen van [eisers] c.s. worden in de Artikelen genoemd
4.9.
Voordat de rechtbank overgaat tot toepassing van het hierboven genoemde toetsingskader, wijst zij op het standpunt van Mediahuis Noord c.s. dat alle vorderingen tegenover [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] – ook zonder inhoudelijke beoordeling – moeten worden afgewezen omdat de vorderingen van [eisers] c.s. zien op de publicaties van Mediahuis Noord. De rechtbank gaat hier niet in mee: de Artikelen zijn geschreven door [gedaagde sub 3] en zijn onder eindverantwoordelijkheid van [gedaagde sub 2] in het DvhN en op de Website geplaatst. Daarnaast was [gedaagde sub 2] betrokken bij een discussie die tussen [eisers] c.s. en [gedaagde sub 3] over de Artikelen was ontstaan, waarbij hij achter de publicatie van de Artikelen is blijven staan.
4.10.
Ook het standpunt van Mediahuis Noord c.s. dat de Artikelen voornamelijk ingaan op het handelen van de ondernemingen van [eisers] c.s., en dat de betrokkenheid van [eisers] c.s. een enkele keer aan bod is gekomen waardoor de vorderingen van [eisers] c.s. zouden moeten worden afgewezen, volgt de rechtbank niet. Zoals hierna zal blijken, worden [eisers] c.s. regelmatig in de Artikelen genoemd (van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] worden ook hun portretten en Cv’s getoond), al dan niet in verband met hun ondernemingen, en zien de Beschuldigingen (ook) op hen. [eisers] c.s. stellen dat zij ook persoonlijk schade lijden als gevolg van de Beschuldigingen.
De standpunten van partijen
4.11.
Volgens [eisers] c.s. zijn de Beschuldigingen onrechtmatig tegenover hen, omdat:
het gaat om een reeks van snel opeenvolgende publicaties waarin ernstige uitlatingen over [eisers] c.s. worden gedaan (de beschuldiging van valsheid in geschrifte en de beschuldiging dat er sprake zou zijn van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken) waarbij de algehele teneur is dat [eisers] c.s. en hun ondernemingen niet deugen en geprobeerd hebben zichzelf ten koste van de Gemeente te verrijken en zelfs strafbare feiten plegen, en daarvoor vanwege vriendjespolitiek niet worden gestraft,
[eisers] c.s. met naam en toenaam worden genoemd, van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] zelfs portretten worden getoond en uitgebreid wordt toegelicht welke andere functies [eisers] c.s. hebben, terwijl [eisers] c.s. geen publieke figuren zijn,
[eiser sub 3] wordt aangeduid als de directeur van [bedrijf 3] en ‘grote man van [bedrijf 3] ’ terwijl dit niet juist was, hetgeen ook voor publicatie al aan [gedaagde sub 3] was verteld,
[eiser sub 1] wordt aangeduid als ‘de grote man bij [bedrijf 2] ’ die toch vanwege zijn ervaring heel goed het verschil tussen een huurder en een eigenaar van een pand weet, waarmee de indruk van opzet wordt gewekt,
de zeer ernstige beschuldigingen geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal,
niet of zeer beperkt wederhoor door Mediahuis Noord c.s. is toegepast,
DvhN een betrouwbare krant is en via internet een groot bereik heeft, en [gedaagde sub 3] bekend staat als een goede onderzoeksjournalist waardoor de Beschuldigingen door het publiek serieus genomen zullen worden, en
dat de Beschuldigingen ernstige gevolgen hebben voor de reputatie van [eisers] c.s
.
4.12.
Volgens Mediahuis Noord c.s. zijn de Artikelen onderdeel van een breder verhaal, namelijk dat er sprake is van een grote mate van verwevenheid en vriendjespolitiek tussen [eisers] c.s., hun bedrijven en de Gemeente met betrekking tot de exploitatie van het Suikerterrein. Er is sprake van (mogelijke) bevoordeling van de bedrijven van [eisers] c.s., en daarmee van [eisers] c.s. zelf, aldus Mediahuis Noord c.s. De Artikelen zijn volgens Mediahuis Noord c.s. geschreven en gepubliceerd om dit verhaal te onderzoeken, te duiden en te vertellen, en om vanuit hun rol van journalistiek medium informerend en waarschuwend op te treden voor misstanden waarbij de overheid betrokken is en bedrijven mogelijk ten onrechte zouden kunnen profiteren ten koste van gemeenschapsgeld.
Oordeel van de rechtbank
4.13.
De rechtbank wijst er op dat de Beschuldigingen ernstige verdenkingen zijn, en dat als deze verdenkingen juist zijn, een waarschuwing aan het publiek op zijn plaats is. Mediahuis Noord c.s. moeten zich daarbij wel realiseren dat het uiten van zulke verdenkingen ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de personen op wie de verdenkingen zien, en dat van hen mag worden verwacht dat zij hun verdenkingen extra zorgvuldig onderzoeken en onderbouwen.
4.14.
Ten aanzien van [eiser sub 3] is de rechtbank van oordeel dat zowel de beschuldiging van valsheid in geschrifte als de beschuldiging dat er sprake zou zijn van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken tegenover [eiser sub 3] onrechtmatig is. Ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is de rechtbank van oordeel dat alleen ten aanzien van de beschuldiging van valsheid in geschrifte sprake is van onrechtmatig handelen van Mediahuis Noord c.s. Hieronder wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing komt. Bij deze uitleg zal waar dit relevant is nader worden ingegaan op de inhoud van de Artikelen.
Het ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken: niet onrechtmatig ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in strijd met de waarheid in de Verklaring hebben verklaard eigenaar van het Zeefgebouw te zijn. [eiser sub 1] komt in het artikel ‘
[artikel 1]in een aparte vetgedrukte kolom aan het woord en daarin erkent hij dat er sprake was van een onjuiste verklaring:

[eiser sub 1] van [bedrijf 2] BV zegt dat onder de subsidieaanvraag ‘wellicht, formeel gezien een handtekening van een ambtenaar had moeten staan’.(…)
Natuurlijk weet ik wel dat ik niet juridisch eigenaar ben van het Zeefgebouw. We zijn huurder. Maar ik dacht, we hebben de aanvraag overlegd met de gemeente en dus is het oké.(…).’
Ook als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dachten dat ze de Verklaring konden ondertekenen omdat ten behoeve van [bedrijf 2] een opstalrecht was gevestigd op het terrein waarop het Zeefgebouw staat, zij WOZ-aanslagen voor het Zeefgebouw hadden ontvangen, zij het volledige beheer over dit terrein hadden en de Gemeente toestemming had gegeven voor het aanvragen van de Subsidie waarvoor de Verklaring werd afgegeven, dan nog blijft het een onjuiste, of in de woorden van Mediahuis Noord c.s. valse, verklaring. In de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] c.s. toegegeven dat de Verklaring formeel gezien niet juist was. Door ten opzichte van de RvO, die de Subsidie moest verstrekken, te verklaren dat zij eigenaren van het Zeefgebouw waren, waren de bedrijven van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (en [bedrijf 3] ) begunstigde van de Subsidie, terwijl dat officieel de Gemeente had moeten zijn. In die zin zouden zij – als het tot uitkering van de Subsidie was gekomen – ten onrechte geld aan publieke middelen hebben onttrokken.
4.16.
Hoewel de uitlating van Mediahuis Noord c.s. dat sprake zou zijn van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken een stevige beschuldiging is, wijst de rechtbank erop dat de pers een vitale rol van publieke waakhond vervult, en dat uitingen in de pers ook schokkend, verontrustend of beledigend mogen zijn. De wijze waarop de pers te werk gaat bij de vervulling van zijn rol van publieke waakhond, is in beginsel vrij (‘journalistieke vrijheid’). De journalistieke vrijheid, zoals beschermd in art. 10 lid 1 EVRM, strekt verder dan de bescherming van een objectieve en ingetogen wijze van verslaggeving van feiten. De journalistieke vrijheid kan ook een bepaalde mate van overdrijving of zelfs provocatie omvatten. [3]
4.17.
Van groot belang is of de betreffende publicatie bijdraagt aan een debat over aangelegenheden van publiek belang. Als dat het geval is, zal minder ruimte bestaan voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting. De ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die men met de uitlatingen aan de kaak beoogt te stellen, speelt dus een belangrijke rol. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ten onrechte hebben verklaard dat zij eigenaren van het Zeefgebouw waren en zij daarmee – als het tot uitkering van de Subsidie was gekomen – ten onrechte geld aan publieke middelen zouden hebben onttrokken, is een misstand waarbij een maatschappelijk belang wordt gediend bij het naar buiten brengen ervan. Voor een beperking van de uitingsvrijheid van Mediahuis Noord c.s. moet dan ook een zwaarwegende reden zijn.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke zwaarwegende reden geen sprake. Op basis van het beschikbare feitenmateriaal mochten Mediahuis Noord c.s. concluderen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich ten onrechte hebben voorgedaan als eigenaar van het Zeefgebouw, en ook met de (daarmee samenhangende) beschuldiging dat er sprake is van een ‘opzetje’ hebben Mediahuis Noord c.s. niet de grens van het betamelijke overschreden. Daarbij is (ook) van belang dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bekenden zijn in de (Groningse) vastgoedsector, en vanwege die hoedanigheid en maatschappelijke positie meer publiciteit moeten tolereren dan de ‘gewone burger’, en dat het gaat om berichtgeving die (vanwege het feit dat wordt geschreven over [eisers] c.s., de Gemeente en hun rol bij de exploitatie van het Suikerterrein) nieuwswaardig is ten aanzien van de specifieke doelgroep van het DvhN, namelijk de bewoners van Groningen en Drenthe. De beschuldiging van Mediahuis Noord c.s. dat er sprake is van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken is ten opzichte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarom niet onrechtmatig.
Het ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken: wel onrechtmatig ten aanzien van [eiser sub 3]
4.19.
Ten aanzien van [eiser sub 3] vindt de rechtbank de berichtgeving over een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken, voor zover hij in dit verband wordt genoemd, wel onrechtmatig. Ten tijde van het afgeven van de Verklaring was [eiser sub 3] namelijk (alleen) minderheidsaandeelhouder van [bedrijf 3] . Niet [eiser sub 3] , maar [B] heeft toentertijd (in de hoedanigheid van directeur van [bedrijf 3] ) de Verklaring getekend. Als [bedrijf 3] al wist van dat [bedrijf 2] geen eigenaar was van het Zeefgebouw en betrokken was bij het ‘opzetje’, dan betekent dit nog niet dat [eiser sub 3] dat was (of in ieder geval dat dit in de Artikelen mocht worden gesuggereerd). Toen [gedaagde sub 3] [eiser sub 3] voorafgaand aan de publicatie van de Artikelen heeft benaderd over het zonnedak op het Zeefgebouw, heeft [eiser sub 3] ook aangegeven dat hij vanwege zijn beperkte rol en het tijdsverloop eerst het een en ander moest uitzoeken, en is aan de orde gekomen dat [gedaagde sub 3] het telefoonnummer van [B] had, maar dat hij [B] nog niet had gesproken.
4.20.
Er is niet gebleken dat [gedaagde sub 3] contact met [B] heeft opgenomen, terwijl dit volgens de rechtbank wel op zijn weg had gelegen in verband met de beschuldiging van het ‘opzetje’ aan het adres van [eiser sub 3] . Voor het noemen van [eiser sub 3] als grote man van [bedrijf 3] in 2018 in verband met het ‘opzetje’ was dan ook onvoldoende steun in het feitenmateriaal en hiervoor hebben Mediahuis Noord c.s. te weinig oog gehad bij de totstandkoming van de Artikelen. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat niet alleen de naam van [eiser sub 3] wordt genoemd, maar dat in het artikel ‘
[artikel 3]ook de foto en het (beknopte) CV van [eiser sub 3] centraal en uitgelicht op de pagina is weergegeven.
4.21.
De te verwachten gevolgen van de Beschuldigingen zijn ernstig. [eiser sub 3] heeft aangegeven dat hij ook daadwerkelijk persoonlijke gevolgen heeft ondervonden als gevolg van de Artikelen. [eiser sub 3] stelt dat hij als gevolg van de Beschuldigingen (1) door zijn bank vanwege de vermeende subsidiefraude is gevraagd om opheldering te geven, (2) hem in verschillende functies die hij bekleedt de vraag is gesteld of hij nog wel aan kan blijven, (3) hij een invloedrijke bestuursfunctie aan zich voorbij heeft zien gaan en (4) dat hij voor toekomstige (publieke) functies en financieringsaanvragen hinder kan ondervinden zolang de Beschuldigingen online te vinden zijn. Het van [eiser sub 3] geschetste beeld tast hem aan in zijn eer en goede naam.
4.22.
Op grond van hiervoor is overwogen is een rectificatie van de beschuldigingen ten aanzien van [eiser sub 3] over een ‘opzetje’ door Mediahuis Noord c.s. op zijn plaats.
Valsheid in geschrifte: onrechtmatig ten aanzien van [eisers] c.s.
4.23.
In een aantal artikelen wordt het handelen van [eisers] c.s. bestempeld als valsheid in geschrifte. Het eerste artikel waarin dit het geval is, is het artikel ‘
[artikel 2]’. Ook in het artikel ‘
[artikel 5]wordt deze kwalificatie herhaalt, en ook in de artikelen ‘
[artikel 6]en ‘
[artikel 7]wordt deze kwalificatie genoemd. Volgens [eisers] c.s. is hiermee sprake van een zeer ernstige strafrechtelijke beschuldiging, die onjuist is en daarmee onrechtmatig.
De gemiddelde lezer zal [eisers] c.s. in verband brengen met valsheid in geschrifte
in strafrechtelijke zin
4.24.
De rechtbank stelt voorop dat de vrijheid van meningsuiting in het kader van publieke informatievoorziening niet onbeperkt is. Met het oog op de bescherming van rechten van anderen, gaat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) uit van een journalistieke plicht om te goeder trouw op basis van accuraat onderzocht feitenmateriaal, aan betrouwbare en nauwkeurige verslaggeving te doen in overeenstemming met de ‘
ethics of journalism’. [4] Hoe ver die plicht gaat, hangt onder meer af van de aard van de uitlating en de te verwachten gevolgen voor degene op wie deze uitlating ziet. Hoe ernstiger een feitelijke beschuldiging van aard is, hoe meer eisen worden gesteld aan de feitelijke basis waarop die beschuldiging steunt. Daarbij kan ook een rol spelen welke mate van vertrouwen de pers mag toedichten aan de bron(nen) op wie zij zich in verband met de beschuldiging baseert. Verder moet worden gelet op de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM. [5]
4.25.
In dit geval meent de rechtbank dat de ernstige (strafrechtelijke) beschuldiging van valsheid van geschrifte aan het adres van [eisers] c.s. onrechtmatig is. Doorslaggevend is wat een gemiddelde lezer die met gemiddelde aandacht het artikel leest eruit opmaakt. [6] Hoewel de rechtbank de mogelijkheid open houdt dat aan de term valsheid in geschrifte in het dagelijks spraak- en taalgebruik een negatieve, maar niet automatisch een strafrechtelijke betekenis wordt toegekend, wordt de beschuldiging van valsheid in geschrifte in de betreffende artikelen juist als zodanig ingekleed. Met de juridisch strafrechtelijke kwalificatie van het handelen van [eisers] c.s. als valsheid in geschrifte, in combinatie met de andere omstandigheden van het geval, gaan Mediahuis Noord c.s. een stap te ver, nu Mediahuis Noord c.s. ten aanzien van deze zeer forse beschuldiging het een en ander heeft laten liggen als het gaat om de totstandkoming en inkleding van de beschuldiging, en het bieden van gelegenheid tot (voldoende) weerwoord, terwijl de kwalificatie dat er sprake zou zijn van valsheid in geschrifte niet van toegevoegde waarde was bij het aan de kaak stellen van de vermeende misstand (hetgeen op dat moment al was gebeurd). De rechtbank werkt dit hieronder uit.
De (totstandkoming en inkleding van de) relevante passages uit de Artikelen
4.26.
In het artikel ‘
[artikel 2]refereren Mediahuis Noord c.s. in de kop en in de tekst van het artikel naar een gesprek dat [gedaagde sub 3] heeft gehad met mr. [C] (hierna: [C] ), docent strafrecht en criminologie aan de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG). [C] wordt in dit artikel in deze hoedanigheid aangekondigd. De in een groter lettertype weergegeven introtekst van dit artikel luidt:

Tonnen subsidie binnenhalen door je voor te doen als eigenaar van een pand. Bestuurders van [bedrijf 2] bv hebben volgens strafrechtdeskundigen valsheid in geschrifte begaan. Met een handtekening verklaarden ze eigenaar te zijn van het Zeefgebouw op het Suikerterrein in Groningen.’
In het lichaam van het artikel wordt [C] geciteerd:

Dit lijkt me zonder enige twijfel een geval van valsheid in geschrifte’,
doelend op het eerder verschenen artikel ‘
[artikel 1]waarin staat dat [bedrijf 2] zich had voorgedaan als eigenaar van het Zeefgebouw.
[C] wordt verder als volgt geciteerd:

Wie in een subsidieaanvraag met handtekening verklaart een pand in eigendom te hebben dat niet van jou is, heeft een document opgesteld met een zogeheten ‘bewijsbestemming’. Doel is een rijksdienst ervan te overtuigen dat jij de eigenaar bent en daarom subsidie moet krijgen. Hier is denk ik niet veel speelruimte voor onduidelijkheid.’
Het artikel vervolgt (met een citaat van [C] ):

Valsheid in geschrifte wordt behandeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. “Iemand die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrifte gestraft”. Het wetboek voorziet in een maximale gevangenisstraf van zes jaren of een geldboete van 90 mille.’
In het artikel wordt genoemd dat [eiser sub 3] destijds (ten tijde van de Verklaring) directeur bij [bedrijf 3] was (terwijl dit niet het geval was). [eiser sub 1] wordt genoemd als een van de bestuurders van [bedrijf 2] , de naam van [eiser sub 2] wordt niet in dit artikel genoemd.
4.27.
In daarna verschenen artikelen wordt door Mediahuis Noord c.s. op de kwalificatie van valsheid in geschrifte voortgeborduurd. In het artikel ‘
[artikel 5]wordt ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] herhaalt dat volgens strafrechtdeskundigen van de RUG sprake is van valsheid in geschrifte. Zo luidt de (in groter lettertype weergegeven) introtekst van dit artikel:

Met een maximumstraf van zes jaar geldt valsheid in geschrifte als een ernstig misdrijf. Behalve in Groningen, lijkt het. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verklaarden valselijk dat ze juridisch eigenaar waren van het Zeefgebouw om een subsidie te krijgen. Toch doet de overheid geen aangifte. Hoe kan dat?
en verderop in het artikel:

Zonder twijfel is dit een geval van valsheid in geschrifte, menen strafrechtdeskundigen van de RUG. Wie in een subsidieaanvraag met handtekening valselijk verklaart een pand in eigendom te hebben, heeft immers een document opgesteld met een zogeheten bewijsbestemming. Doel was de rijksdienst ervan te overtuigen dat ze de eigenaar waren en daarom subsidie moesten krijgen. En dat lukte.’
In het artikel wordt genoemd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , samen met [bedrijf 3] , de Subsidie verwierf omdat ze in 2018 met hun handtekeningen verklaarden dat het Zeefgebouw hun eigendom was, en

De rijksdienst trok de subsidie een jaar later in toen de gemeente over de kwestie aan de bel trok: de twee heren waren niet de rechtmatige eigenaren van het gebouw.’
Verder vraagt [gedaagde sub 3] zich in het artikel af waarom niemand aangifte heeft gedaan, en schrijft hij:

Nu gemeente en RVO beide geen aangifte hebben gedaan, hoeven [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich dus geen zorgen te maken. Hoewel? Het Groninger college, met een jurist als burgemeester en bestuurders die wethouders heten, zou ertoe geïnspireerd kunnen worden door de CDA-vragen.’
4.28.
Ook in het artikel ‘
[artikel 6]
wordt aangehaald dat strafrechtdeskundigen van de RUG de valse verklaring van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als valsheid in geschrifte hebben gekwalificeerd, en in het artikel ‘
[artikel 7]staat over de exploitatie van het Suikerterrein door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (in welk verband de namen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd):
‘”
Het belangrijkste wat mij in deze rommelige hap-snap-zaak opvalt”, zegt prof. [D] , integriteitsdeskundige en oud-hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, “is dat er sprake is van valsheid in geschrifte, onder andere bij de zonnepanelen”.’
Ook staat in dit artikel:

De Gemeente zegt dat van valsheid in geschrifte geen sprake is omdat ze haar huurder ‘mondelinge toestemming’ gaf om subsidie aan te vragen. Uit niets blijkt echter dat de gemeente de twee toestaat om als eigenaren handtekeningen te zetten.’
4.29.
De belastende uitlating dat sprake was van valsheid in geschrifte is gebaseerd op een telefoongesprek dat [gedaagde sub 3] op 23 januari 2023 had met [C] . Naar aanleiding van het artikel ‘
[artikel 2]heeft de toenmalige advocaat van [bedrijf 2] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] navraag gedaan bij [C] . In een schriftelijke reactie stelt [C] dat hij naar aanleiding van een door [gedaagde sub 3] gepresenteerde casus kort en in algemene zin de vereisten voor strafbaarheid van het delict valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) heeft besproken, met de nadruk op de delictsgedraging en de bewijsbestemming die het geschrift moet hebben, en dat er dan wel sprake moet zijn van opzet/oogmerk. Daarna stelt [C] te hebben aangegeven dat als de aan hem voorgelegde feiten zouden kloppen, en er sprake zou zijn van opzet, de casus een goed voorbeeld zou kunnen zijn van valsheid in geschrifte, maar hij stelt dat hij zich niet heeft uitgelaten over de vraag of deze feiten en omstandigheden ook daadwerkelijk kloppen of bewezen zouden kunnen worden. Daarbij heeft hij ook niet met zekerheid gesteld dat de betrokkenen in concreto pleger zouden zijn van valsheid in geschrifte, aldus [C] . De inhoud van het telefonische gesprek dat hij met [gedaagde sub 3] had was bedoeld ‘
bij wijze van uitleg en niet als oordeel, maar als juridische achtergrondinformatie ten behoeve van de journalist, derhalve vanuit strafrechtelijke kennis, en niet om uitvergroot als speerpunt van een artikel te dienen. Zoals dat soms gaat, lijkt de krant hier een eigen, meer concrete op de partijen gerichte, draai aan te hebben gegeven’. De inhoud van het artikel is volgens [C] niet met hem besproken of ter goedkeuring voorgelegd, en als dit wel het geval was geweest, dan had hij daarmee niet ingestemd.
4.30.
Vanwege de ernstige aard van de stellige beschuldiging in zowel de kop als de tekst van het artikel van 27 januari 2023 dat er zonder twijfel sprake was van valsheid in geschrifte, had op de weg van Mediahuis Noord c.s. gelegen om dit artikel voorafgaand aan het publiceren aan [C] voor te leggen. Hoewel [gedaagde sub 3] tegen de toenmalige advocaat van [bedrijf 2] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gezegd dat hij meerdere keren per e-mail contact heeft gehad met [C] en dat hij het artikel van 27 januari 2023 voorafgaand aan publicatie aan [C] heeft gemaild, is dit gemotiveerd weersproken. Ook ten aanzien van de andere artikelen waarin wordt aangehaald dat strafrechtdeskundigen van de RUG de onjuiste verklaring van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als valsheid in geschrifte hebben gekwalificeerd, had van Mediahuis Noord c.s. mogen worden verwacht dat zij navraag bij [C] hadden gedaan.
4.31.
De bewering dat sprake is van valsheid in geschrifte in strafrechtelijke zin moet steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, ook als daarvoor een ander wordt aangehaald. In dit geval is de bewering gebaseerd op onjuiste informatie, want het blijkt dat de belastende uitlating toch geen steun vindt in de informatie van [C] . Mediahuis Noord c.s. hadden moeten bedenken dat de conclusie dat er volgens [C] sprake was van valsheid in geschrifte door [eisers] c.s. niet zomaar kon worden getrokken, terwijl [C] de voornaamste bron was voor de uitlating. Op dit punt mocht van Mediahuis Noord c.s. worden verwacht dat zij voldoende waren nagegaan dat voor de uitlating dat dat [eisers] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit, en de manier waarop (stellig – ‘zonder twijfel’), voldoende steun in de feiten bestond voordat zij dit in de betreffende artikelen zouden publiceren.
4.32.
Hierbij wijst de rechtbank nog op het citaat aan het eind van het artikel van
27 januari 2023 van strafrechtadvocaat mr. De [E] :
‘”
Als je het krantenartikel leest, riekt de constructie naar oplichting of bedrog.” (…)
De [E] plaatst wel een kanttekening. “Voor een goed oordeel is dossierkennis nodig.” Volgens haar wordt een bezitter van een gebouw vaak al snel geacht eigenaar te zijn, maar dat moet wel goed onderzocht worden. “Het argument van de toestemming is in ieder geval geen aperte onzin.”
In later verschenen artikelen wordt dit niet meer genoemd en wordt uitgegaan van valsheid in geschrifte, maar (ook) naar aanleiding van deze meer genuanceerde benadering had het op de weg van Mediahuis Noord c.s. gelegen om nadere informatie op te halen. Bovendien zijn [gedaagde sub 3] en een collega op 22 februari 2023 in een gesprek tussen de voormalig advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] erop gewezen dat [C] had aangegeven dat hij niet juist is geciteerd en dat dit zonder voorinzage was gebeurd, en deze reactie van [C] is op 22 februari 2023 door de voormalig advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan Mediahuis Noord verstrekt, terwijl in het artikel van 23 februari 2023 nog steeds (als feit) wordt gesteld dat strafrechtdeskundigen de onjuiste verklaring als valsheid in geschrifte hebben gekwalificeerd. In het artikel van 3 juni 2023 lijkt de aangehaalde integriteitsdeskundige zich bij zijn uitspraak dat onder andere bij de zonnepanelen sprake is van valsheid in geschrifte te baseren op de eerder verschenen artikelen waarin deze bewering aan de orde kwam.
4.33.
Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan het artikel van 27 januari 2023, en ook daarna, genoeg aanleiding voor Mediahuis Noord c.s. om te twijfelen of de ernstige beschuldiging dat [eisers] c.s. valsheid in geschrifte hadden gepleegd wel voldoende feitelijk gefundeerd was, en heeft Mediahuis c.s. onzorgvuldig gehandeld door deze beschuldiging te publiceren op de manier (stellig en weinig of niet genuanceerd) waarop zij dit heeft gedaan. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een onjuiste verklaring verstrekt, maar dat [eisers] c.s. daarmee ook een strafbaar feit in de vorm van valsheid van geschrifte hebben begaan, vindt onvoldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Het vermoeden van onschuld weegt zwaar, zeker als [eisers] c.s. tot nu toe niet als verdachten in een strafrechtelijk onderzoek zijn aangemerkt. Mediahuis Noord c.s. hebben daarmee niet voldaan aan de eisen van journalistieke zorgvuldigheid. De rechtbank acht voorts van belang dat het strafrechtelijke label in dit geval geen toegevoegde waarde heeft, aangezien in de artikelen al werd bericht over het feit dat er een onjuiste verklaring was afgegeven.
Onvoldoende weerwoord
4.34.
In het kader van hoor en wederhoor mocht van [gedaagde sub 3] ook worden verwacht dat hij [eisers] c.s., in het licht van de ernstige aard van de beschuldiging dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, voorafgaand aan het publiceren ervan (voldoende) in de gelegenheid had gesteld tot het geven van een weerwoord op dit punt voordat de betreffende artikelen werden gepubliceerd. Dit heeft hij onvoldoende gedaan. Weliswaar leidt het niet toepassen van wederhoor als zodanig niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de betrokken publicatie, maar het is wel een van de factoren die bij de beoordeling daarvan een rol speelt.
4.35.
In augustus 2022 heeft [gedaagde sub 3] met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesproken over de zonnepanelen en zij hebben toen aangegeven dat de aanvraag van de Subsidie met instemming van de Gemeente was gedaan. Voorafgaand aan de eerste artikelen (‘
[artikel 1],
[artikel 2]en ‘
[artikel 3]) heeft [gedaagde sub 3] telefonisch vragen aan [eiser sub 1] gesteld over de gang van zaken ten aanzien van de Subsidie, maar hierbij is de beschuldiging van valsheid in geschrifte niet aan de orde gekomen. Wel heeft [gedaagde sub 3] op basis van dit gesprek in het artikel
[artikel 1]een reactie van [eiser sub 1] geplaatst, met de kop ‘
We hebben naar eer en geweten gehandeld’. In deze reactie geeft [eiser sub 1] toe dat hij weet dat hij geen juridisch eigenaar is van het Zeefgebouw, maar dat de Gemeente toestemming voor de aanvraag had gegeven. [eiser sub 2] is verder niet door [gedaagde sub 3] voorafgaand aan de eerste artikelen benaderd. Pas na de eerste artikelen is er medio februari vanuit [eiser sub 1] en [eiser sub 2] contact ontstaan met [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] . Toen was het kwaad echter al geschied.
4.36.
Ook ten aanzien van [eiser sub 3] heeft [gedaagde sub 3] voorafgaand aan de eerste artikelen geen openheid van zaken over de beschuldiging van valsheid in geschrifte gegeven in het telefonisch contact dat hij toen met [eiser sub 3] heeft gehad, waarbij [eiser sub 3] heeft aangegeven dat hij alleen vanaf de zijlijn was betrokken en vanwege zijn beperkte rol en het tijdsverloop eerst het een en ander moest uitzoeken (zie hierover onderdelen 4.19-4.20). Pas na publicatie van de eerste artikelen (‘
[artikel 1],
[artikel 2]en ‘
[artikel 3]) heeft [gedaagde sub 3] via Whatsapp weer contact met [eiser sub 3] opgenomen over de afwikkeling van het [bedrijf 2] / [bedrijf 3] zonnedakplan. Door [eiser sub 3] zelf is na het verschijnen van de eerste artikelen actief contact gezocht met [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] om zijn kant van het verhaal te kunnen doen, maar hij kreeg daarbij niet veel voet aan de grond.
4.37.
In deze context vindt de kwalificatie van valsheid in geschrifte volgens de rechtbank geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. Dit telt vanwege de aard van de verklaring zwaar mee bij de belangenafweging. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de argumenten van Mediahuis Noord c.s. dat er geen andere, voor [eisers] c.s. minder schadelijke, wijze was om de misstand aan de kaak te stellen en dat [eisers] c.s. bekenden zijn in de (Groningse) vastgoedsector. Wat dit laatste betreft, wijst de rechtbank erop dat [eisers] c.s. vanwege die hoedanigheid en maatschappelijke positie meer publiciteit moeten tolereren dan de ‘gewone burger’, maar dit betekent nog niet dat zij moeten dulden dat ze worden beschuldigd van valsheid in geschrifte, terwijl niet (voldoende) vast is komen te staan dat hier sprake van zou kunnen zijn.
Negatieve gevolgen voor [eisers] c.s.
4.38.
De rechtbank wijst erop dat deze beschuldiging zoals hij in de betreffende artikelen is geuit, [eisers] c.s. onnodig (extra) schaadt, en dat Mediahuis c.s. konden verwachten dat deze beschuldiging negatieve gevolgen voor [eisers] c.s. zouden hebben. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het gaat om publicaties in een regionale kwaliteitskrant (en op diens website) die een aanzienlijk bereik heeft, en waarvan lezers zullen verwachten dat een daarin geplaatst artikel een bepaalde journalistieke waarde heeft.
4.39.
Het is goed denkbaar – Mediahuis c.s. hebben dat op zichzelf ook niet betwist – dat [eisers] c.s. als gevolg van de beschuldiging van valsheid in geschrifte op zakelijk en/of persoonlijk vlak negatieve gevolgen hebben (gehad). Volgens [eisers] c.s. is hun eer en goede reputatie is op onherstelbare wijze aangetast: zoals zij hebben toegelicht op de mondelinge behandeling en in de processtukken, worden zij niet alleen in het professionele leven, maar ook in de privésfeer aangesproken.
4.40.
[eiser sub 1] stelt dat hij als gevolg van de Beschuldigingen (1) is gestopt met een bestuursfunctie, (2) dat zijn accountant, banken en relaties hem om opheldering hebben gevraagd en (3) dat hij zakelijk minder aanvragen krijgt. Volgens [eiser sub 2] is hij afhankelijk van zijn goede naam en hij stelt dat deze goede naam door de Beschuldigingen zodanig is aangetast dat hij het afgelopen jaar, in tegenstelling tot voorgaande jaren, voor geen enkele opdracht binnen de stad Groningen is benaderd. Ook [eiser sub 3] stelt (ernstige) gevolgen te hebben ondervonden van de Beschuldigingen, waarbij de rechtbank verwijst naar onderdeel 4.21. [eisers] c.s. hebben voldoende gesteld om aan te nemen dat zij in hun goede naam en eer zijn aangetast en dat zij schade hebben geleden.
Conclusie ten aanzien van de beschuldiging van valsheid in geschrifte: het belang
bij bescherming van goede naam en persoonlijke levenssfeer weegt zwaarder
4.41.
De conclusie van de belangenafweging is dat de rechtbank wat betreft de beschuldiging dat [eisers] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, gelet op alle omstandigheden van het geval, vindt dat het belang van [eisers] c.s. om niet op lichtvaardige wijze te worden blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen zwaarder weegt dan het belang van Mediahuis Noord c.s. om misstanden aan de kaak te stellen. Dit brengt mee dat het belang van [eisers] c.s. bij de bescherming hun goede eer en naam prevaleert boven het belang van Mediahuis Noord c.s. bij hun uitingsvrijheid. Het gebruik van de term ‘valsheid in geschrifte’ kan dan ook onrechtmatig worden geacht tegenover [eisers] c.s.
Wat betekent dit voor de vorderingen?
4.42.
Niet alle Artikelen zijn onrechtmatig ten aanzien van [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , maar een aantal passages uit een aantal Artikelen wel, althans de indruk die met die passages wordt gewekt. De vervolgvraag is welke consequenties dat heeft.
Vordering tot verklaring voor recht zal deels worden toegewezen
4.43.
De gevorderde verklaring voor recht dat Mediahuis Noord c.s. ieder voor zich onrechtmatig tegenover [eisers] c.s. hebben gehandeld door de Beschuldigingen te (blijven) publiceren is toewijsbaar, voor zover dit ten aanzien van [eiser sub 3] ziet op de beschuldigingen van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken en voor zover dit ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ziet op de beschuldiging van valsheid in geschrifte.
Bevel tot (verzoek tot) de-indexactie zal deels worden toegewezen
4.44.
Met betrekking tot de vordering van [eisers] c.s. om DvhN te bevelen om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum in Google en Bing het verzoek te doen tot de-indexatie (of de-listing) van de Artikelen, op zo’n manier dat als op de namen van [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] wordt gezocht, de Artikelen niet tot de zoekresultaten behoren (onder toezending van een bewijs van dat verzoek aan de advocaten van [eisers] c.s.), overweegt de rechtbank dat deze vordering wat [eiser sub 3] betreft kan worden toegewezen ten aanzien van de volgende artikelen:
- ‘ ‘
[artikel 1]
;
Immers, de rechtbank is van oordeel dat zowel de beschuldiging van Mediahuis Noord c.s. van valsheid in geschrifte als de beschuldiging dat er sprake zou zijn van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken ten aanzien van [eiser sub 3] onrechtmatig is, en in deze artikelen worden deze beschuldigingen in meer of mindere mate geuit dan wel gesuggereerd.
4.45.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat (alleen) de beschuldiging van valsheid in geschrifte tegenover [eiser sub 1] onrechtmatig is, kan de hiervoor genoemde vordering ten aanzien van [eiser sub 1] worden toegewezen ten aanzien van de volgende artikelen, omdat deze beschuldiging ten aanzien van hem hier in meer of mindere mate wordt geuit dan wel gesuggereerd:
4.46.
Ook ten aanzien van [eiser sub 2] is de rechtbank van oordeel dat (alleen) de beschuldiging van valsheid in geschrifte onrechtmatig is. Daarom kan de hiervoor genoemde vordering met betrekking tot [eiser sub 2] worden toegewezen ten aanzien van de volgende artikelen, omdat deze beschuldiging ten aanzien van hem hier in meer of mindere mate wordt geuit dan wel gesuggereerd:
4.47.
De rechtbank vindt dit proportioneel: in deze gevallen blijven de hierboven genoemde artikelen wel vindbaar als via andere zoektermen wordt gezocht. Volgens Mediahuis Noord c.s. zal een dergelijk verzoek van DvhN door Google en Bing niet in behandeling worden genomen, maar dit standpunt hebben zij verder niet onderbouwd. Afgezien daarvan vorderen [eisers] c.s. slechts dat DvhN een verzoek doet tot de-indexatie (of de-listing) (en daarvan bewijs overleggen aan [eisers] c.s.). Dat het doen van zo’n verzoek niet mogelijk zou zijn zoals Mediahuis Noord c.s. betogen, blijkt nergens uit. Een termijn van vijf dagen voor het doen van het verzoek lijkt de rechtbank redelijk.
4.48.
Met betrekking tot de vordering van [eisers] c.s. om DvhN te bevelen om de Artikelen te de-indexeren op zo’n manier dat als op de namen van [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] wordt gezocht, de Artikelen niet tot de zoekresultaten behoren (onder toezending van een bewijs van dat verzoek aan de advocaten van [eisers] c.s.), overweegt de rechtbank dat dit een te vergaande en onevenredige beperking van de uitingsvrijheid oplevert, aangezien DvhN al zal worden veroordeeld om ten aanzien van de hierboven genoemde publicaties in haar krant en op haar Website een rectificatie te plaatsen met de tekst en op de wijze zoals in de beslissing in dit vonnis staat (zie hierover onderdeel 4.49), en hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan de belangen van [eisers] c.s. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Rectificatie
4.49.
Uitgangspunt bij een onrechtmatige publicatie is dat de benadeelde een rectificatie kan vorderen. DvhN zal rectificaties moeten plaatsen in de papieren editie van de krant, op de homepage van de Website en bij een aantal artikelen die op de Website staan.
4.50.
Het is vaste rechtspraak dat het gebruikelijk is dat een rectificatie op dezelfde plaats dient te worden gepubliceerd als waar het te rectificeren bericht stond. Aangezien de artikelen met de beschuldigingen die onrechtmatig tegenover [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden geacht, op verschillende plaatsen in DvhN zijn verschenen, vindt de rechtbank het afdoende om DvhN te bevelen om een rectificatie op de tweede pagina in de papieren editie op te nemen.
4.51.
De rectificatie zal verder worden toegewezen zoals uiteengezet in de beslissing. Om aan de veroordeling tot rectificatie te voldoen zal DvhN zowel ten aanzien van de papieren editie als de homepage van de Website en bepaalde artikelen die op de Website staan een termijn worden gegeven van vijf werkdagen na betekening van het vonnis.
Herhalingsverbod zal gedeeltelijk worden toegewezen
4.52.
Ten aanzien van de vordering van [eisers] c.s. om Mediahuis Noord c.s. met onmiddellijke ingang te verbieden de Beschuldigingen te herhalen, overweegt de rechtbank dat dit geen onevenredige beperking van de persvrijheid oplevert, voor zover het verbod ten aanzien van [eiser sub 3] ziet op de beschuldigingen van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken en voor zover het verbod ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ziet op de beschuldiging van valsheid in geschrifte, en voor zover voor dit verbod geldt dat de Beschuldigingen niet mogen worden gedaan op basis van de nu bekende feiten. Deze vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
De mogelijkheid van schade van [eisers] c.s. is aannemelijk: verwijzing naar de schadestaat
4.53.
Mediahuis Noord c.s. hebben aangevoerd dat [eisers] c.s. geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die aannemelijk maken dat zij daadwerkelijk enige schade lijden, en dat [eisers] c.s. onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waarom de schadebegroting in deze procedure niet mogelijk is.
4.54.
De rechtbank stelt voorop dat de door [eisers] c.s. gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure alleen toewijsbaar is, als zij daarbij belang hebben (artikel 3:303 BW). Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet vereist dat [eisers] c.s. bewijzen dat ze schade hebben geleden. De vraag is of [eisers] c.s. de
mogelijkheiddat zij schade hebben geleden of zullen leiden voldoende
aannemelijkhebben gemaakt. [7] Dit houdt niet in dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden. [8]
4.55.
Zoals uit het voorgaande volgt, zal de rechtbank voor recht verklaren dat Mediahuis Noord c.s. met een aantal beschuldigingen aan het adres van [eisers] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] c.s. De rechtbank oordeelt dat [eisers] c.s. de mogelijkheid dat zij schade hebben geleden of zullen leiden als gevolg van het onrechtmatig handelen door Mediahuis Noord c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Hiervoor verwijst de rechtbank naar wat er hierboven in onderdelen 4.21 en 4.40 door [eisers] c.s. is aangevoerd over de gevolgen van de Artikelen die zij stellen te hebben ervaren. Hiermee hebben [eisers] c.s. voldoende gesteld en onderbouwd dat er sprake is van de mogelijkheid van schade door het onrechtmatig handelen van Mediahuis Noord c.s. Partijen worden daarom verwezen naar de schadestaat, zoals door [eisers] c.s. gevorderd.
De dwangsom
4.56.
De gevorderde dwangsom zal op onderstaande wijze worden beperkt en gemaximeerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.57.
[eisers] c.s. maken aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 2.500,-. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, aangezien de grondslag onrechtmatige daad is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] c.s. onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
De proceskosten
4.58.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren (artikel 237 lid 1 Rv), in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt omdat beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld. De proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Mediahuis Noord c.s. ieder voor zich onrechtmatig tegenover [eiser sub 3] hebben gehandeld door de beschuldigingen van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken te (blijven) publiceren;
5.2.
verklaart voor recht dat Mediahuis Noord c.s. ieder voor zich onrechtmatig tegenover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gehandeld door de beschuldiging van valsheid in geschrifte te (blijven) publiceren;
5.3.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum in Google en Bing het verzoek te doen tot de-indexatie (of de-listing) van de volgende artikelen,
- ‘ ‘
[artikel 1]
;
zodanig dat als op de naam van [eiser sub 3] wordt gezocht, deze artikelen niet tot de zoekresultaten behoren, onder toezending van een bewijs van dat verzoek aan de advocaten van [eisers] c.s.;
5.4.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum in Google en Bing het verzoek te doen tot de-indexatie (of de-listing) van de volgende artikelen,
zodanig dat als op de naam van [eiser sub 1] wordt gezocht, deze artikelen niet tot de zoekresultaten behoren, onder toezending van een bewijs van dat verzoek aan de advocaten van [eisers] c.s.;
5.5.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum in Google en Bing het verzoek te doen tot de-indexatie (of de-listing) van de volgende artikelen,
zodanig dat als op de naam van [eiser sub 2] wordt gezocht, deze artikelen niet tot de zoekresultaten behoren, onder toezending van een bewijs van dat verzoek aan de advocaten van [eisers] c.s.;
5.6.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum in DvhN, op de tweede pagina, rechtsboven, in het gebruikelijke lettertype van de krant en in zwarte letters tegen een neutrale achtergrond, en in een zwart kader de volgende rectificatie op te nemen, een en ander niet voorzien van enig verder (redactioneel) commentaar en/of opmerkingen in schrift en/of beeld:

RECTIFICATIE
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 11 december 2024 geoordeeld dat Dagblad van het Noorden en [gedaagde sub 3] onrechtmatig tegenover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gehandeld door hen in berichtgeving over het Suikerterrein te beschuldigen van het plegen van valsheid in geschrifte en onrechtmatig tegenover [eiser sub 3] hebben gehandeld door hem te beschuldigen van het plegen van valsheid in geschrifte en van een ‘opzetje’ om met een onjuiste eigendomsverklaring subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken. Volgens de rechtbank bestaat op grond van het nu beschikbare feitenmateriaal voor deze beschuldigingen onvoldoende feitelijke basis.
5.7.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum rechtsboven op de homepage van de Website, in het daar gebruikelijke lettertype (en grootte) bovenaan de website tegen een neutrale achtergrond en in een zwart kader, gedurende vijf dagen de volgende rectificatie op te nemen, een en ander niet voorzien van enig verder (redactioneel) commentaar en/of opmerkingen in schrift en/of beeld, en op zodanige wijze dat de rectificatie ook bij scrollen zichtbaar blijft,

RECTIFICATIE
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 11 december 2024 geoordeeld dat Dagblad van het Noorden en [gedaagde sub 3] onrechtmatig tegenover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gehandeld door hen in berichtgeving over het Suikerterrein te beschuldigen van het plegen van valsheid in geschrifte en onrechtmatig tegenover [eiser sub 3] hebben gehandeld door hem te beschuldigen van het plegen van valsheid in geschrifte en van een ‘opzetje’ om met een onjuiste eigendomsverklaring subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken. Volgens de rechtbank bestaat op grond van het nu beschikbare feitenmateriaal voor deze beschuldigingen onvoldoende feitelijke basis.’
5.8.
gebiedt DvhN om binnen vijf werkdagen na vonnisdatum en voor zolang als de artikelen die zijn genoemd in de onderdelen 5.3, 5.4 en 5.5 op de Website staan ervoor zorg te dragen dat de rectificatie zoals weergegeven in onderdeel 5.7 automatisch en duidelijk leesbaar in beeld verschijnt zodra één van deze artikelen door een gebruiker online wordt geraadpleegd;
5.9.
verbiedt Mediahuis c.s. ieder voor zich om op basis van het nu beschikbare feitenmateriaal ten aanzien van [eiser sub 3] de beschuldigingen van valsheid in geschrifte en een ‘opzetje’ om subsidiegeld uit publieke middelen te onttrekken ter herhalen;
5.10.
verbiedt Mediahuis c.s. ieder voor zich om op basis van het nu beschikbare feitenmateriaal ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de beschuldiging van valsheid in geschrifte te herhalen;
5.11.
veroordeelt Mediahuis Noord c.s. om aan [eisers] c.s. een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere schending en per dag dat zij de in de onderdelen 5.3 tot en met 5.8 genoemde bevelen schenden en/of niet (volledig) naleven, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.12.
veroordeelt Mediahuis Noord c.s. tot vergoeding van de door [eisers] c.s. als gevolg van de in de onderdelen 5.1 en 5.2 genoemde onrechtmatige daden geleden schade, nader op te maken bij staat;
5.13.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.14.
verklaart de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
wijst af wat verder gevorderd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, rechter, bijgestaan door mr. L. Leber, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024. [9]

Voetnoten

1.Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat het door [eisers] c.s. ingebrachte artikel ‘
2.Onder meer HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, r.o. 3.4.1 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, r.o. 3.3. In dit verband zijn onder meer van belang de gezichtspunten zoals vermeld in EHRM 7 februari 2012, nr. 40660/08, par. 108-112 (
3.EHRM 7 februari 2012, 39954/08, par. 81 (
4.EHRM 10 mei 2011, app. nr. 48009/08, par. 113
5.EHRM 17 december 2004, 49017/99, par. 72 (
6.Gerechtshof Amsterdam 30 juni 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2305, r.o. 3.4.
7.HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435, r.o. 3.4.
8.HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:428, r.o. 3.2.4.
9.type: LL5240