ECLI:NL:RBMNE:2024:6875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/4870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiseres, die in 2019 18 jaar werd, had in 2023 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het Uwv voldoende onderbouwd heeft dat eiseres, ondanks haar medische beperkingen, niet duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapporten die zij hebben opgesteld aan de vereisten voldoen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist is of dat er sprake is van een excessief verzuimrisico. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen verplichting is voor afstemming tussen het Uwv en andere bestuursorganen, zoals het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling ‘Werk en Inkomen Lekstroom’. De rechtbank concludeert dat het besluit van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen, terecht is genomen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: M.C. Puister).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiseres is in 2019 18 jaar geworden. In 2023 heeft zij een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Kort voor de zitting heeft eiseres nog een aanvullend stuk ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres, vergezeld door haar gemachtigde, deelgenomen. De partner, de begeleider en de zus van eiseres waren ook aanwezig. Verder was aanwezig de gemachtigde van het Uwv.

Hoe toetst de rechtbank?

2. Om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering moet vast komen staan dat eiseres op haar achttiende verjaardag, of binnen vijf jaar daarna, duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Van het ontbreken van arbeidsvermogen is sprake als eiseres:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie; of
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt; of
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij zij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. [1]
Deze criteria worden beoordeeld door een verzekeringsarts. De criteria onder a. en b. worden ook beoordeeld door een arbeidsdeskundige.
2.1.
Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsvermogen mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn.
2.2.
De rapporten en de besluiten die daarop zijn gebaseerd, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is dan wel aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
2.3.
De rechtbank neemt verder als uitgangspunt dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op het eigen medisch oordeel. [2] Het inwinnen van informatie bij de behandelend sector is alleen dan noodzakelijk als een behandeling is ingezet of zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden of als betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over de medische beperkingen.

Het geschil

3. In deze zaak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en dat zij ook ten minste vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren. Dit betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concluderen dat, ondanks de beperkingen, wel sprake is van arbeidsvermogen.
3.1.
Eiseres en het Uwv zijn het erover eens dat eiseres door haar medische omstandigheden beperkt is. Maar eiseres meent dat het Uwv haar omstandigheden onderschat en daarom ten onrechte aanneemt dat zij nog arbeidsvermogen heeft. Eiseres meent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is.

Wat vindt de rechtbank?

4. De rechtbank vindt dat eiseres in deze zaak geen gelijk heeft. Dat betekent dat de rechtbank geen reden ziet om aan te nemen dat de beslissing van het Uwv om aan eiseres geen Wajong-uitkering toe te kennen, onjuist is. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
5. Eiseres stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is, omdat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare informatie om meer informatie had moeten vragen en vervolgens meer beperkingen had moeten stellen.
5.1.
Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben veel medische informatie van de verschillende behandelaars van eiseres ontvangen. In de berichten van de psycholoog en de fysiotherapeut die eiseres bij het beroepschrift en nadien heeft overgelegd, wordt bevestigd wat in de stukken staat die de beide verzekeringsartsen al hadden ontvangen. De rechtbank leest, net als de verzekeringsartsen, in deze stukken dat de situatie van eiseres zeer complex is en dat behandeling daarom ook moeilijk en langdurig zal zijn. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat deze stukken niet zijn overgelegd omdat zij nieuwe informatie bevatten, maar om te onderstrepen hoe zwaar en complex de situatie is. In deze stukken wordt geen beredeneerd afwijkend idee over de medische beperkingen van eiseres gegeven. Ook is geen sprake van een behandeling die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden van eiseres. De stelling van eiseres dat uit deze stukken – voor zover die niet al bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend waren – blijkt dat de verzekeringsarts ten onrechte niet meer informatie heeft opgevraagd, is daarom onjuist.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
De verzekeringsgeneeskundige beoordeling
6. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen heeft onderschat. Ook ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar stukken die zij bij het beroepschrift heeft overgelegd.
6.1.
In deze stukken staat beschreven wat eiseres zelf bij de gynaecoloog heeft verklaard omtrent haar incontinentieproblematiek. In deze stukken staat niet hoe de gynaecoloog hierop heeft gereageerd, en evenmin of een diagnose is gesteld. Het is daarmee alleen het eigen verhaal van eiseres, zonder medische onderbouwing. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat de medische conclusie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft getrokken, onjuist is.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidsdeskundige beoordeling
7. Eiseres stelt dat zij, vanwege haar incontinentieproblematiek, een excessief verzuimrisico heeft. Als gevolg hiervan kan van een werkgever in redelijkheid niet worden verlangd haar aan te nemen. Op grond van het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) dient die arbeid dan buiten beschouwing te blijven. Het gevolg hiervan is dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft. Dit hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte niet onderkent en toegepast.
7.1.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond moet in een procedure over een Wajong-uitkering worden aangesloten bij de rechtspraak die in het kader van de overige arbeidsongeschiktheidswetten is ontwikkeld. [3] In die rechtspraak is voor de toepassing van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit, een verzuimrisico op werkdagen van 25% acceptabel geacht.
7.2.
Eiseres heeft niet met medische objectieve gegevens onderbouwd dat van zo frequent of langdurig toiletgebruik sprake is dat dit verzuimrisico zich voordoet. De overgelegde stukken laten alleen zien wat eiseres zelf heeft gemeld bij de gynaecoloog. Dat is onvoldoende voor de vaststelling dat sprake is van een excessief verzuimrisico. Daar kan daarom ook niet als conclusie aan worden verbonden dat van een werkgever niet kan worden verlangd eiseres te werk te stellen en dus ook niet dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beoordeling op grond van de Participatiewet
8. Eiseres verwijst naar een besluit van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling ‘Werk en Inkomen Lekstroom’ (WIL). Met dat besluit is eiseres op grond van persoonlijke omstandigheden tijdelijk vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Daarom hoeft zij niet actief naar werk te zoeken en aangeboden werk niet te accepteren. Dit is een besluit op grond van de Participatiewet.
8.1.
Eiseres stelt dat de besluiten van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen en om bij die afwijzing te blijven, ten onrechte niet zijn afgestemd op het besluit van het dagelijks bestuur van WIL op grond van de Participatiewet.
8.2.
Het Uwv heeft in reactie hierop er terecht op gewezen dat sprake is van twee verschillende wettelijke kaders, waarin op basis van verschillende beoordelingen verschillende besluiten door verschillende bestuursorganen worden genomen. Er is in de praktijk geen afstemming tussen het Uwv en het dagelijks bestuur van WIL en er is ook geen wettelijke plicht daartoe.
8.3.
Het standpunt van het Uwv is juist. Het Uwv is in haar beoordeling niet gebonden aan de beoordeling van WIL, en andersom is dat eveneens niet het geval. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres verwarrend kan zijn, is geen sprake van tegenstrijdige besluiten en is er geen verplichting tot onderlinge afstemming.
8.4.
De beroepsgrond slaagt niet.

Welke gevolgen heeft dit oordeel van de rechtbank?

9. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat het besluit van het Uwv om aan eiseres geen Wajong-uitkering te geven, onjuist is. Op basis van de rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat, hoewel de situatie van eiseres complex is en zeker sprake is van beperkingen, geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft daarom terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
9.1.
Dit betekent dat het beroep dat eiseres bij de rechtbank heeft ingesteld ongegrond is. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met deze procedure bij de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. Bijlhout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
2.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1581.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:952.