In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en meerdere gedaagde partijen, waaronder twee besloten vennootschappen. De eisende partij verzocht om schorsing van haar ontslag als bestuurder van de gedaagde vennootschappen, welke besluiten op 24 september en 17 oktober 2024 waren genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de oproepingen voor de vergaderingen waarin de ontslagbesluiten werden genomen, tijdig en op de juiste wijze waren gedaan, maar dat de besluiten tot ontslag niet geldig waren. Dit was het gevolg van een gebrek aan een bestuursbesluit dat de vergadering bijeenriep, en de schending van de hoorplicht, waardoor de eisende partij niet in de gelegenheid was gesteld om haar standpunt te verdedigen. De voorzieningenrechter schorste de ontslagbesluiten en beval de gedaagde vennootschappen om de eisende partij toe te laten tot haar bestuurstaken. De vordering om de gedaagde sub 3 te schorsen als bestuurder werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van wanbeleid. De gedaagde vennootschappen werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.