ECLI:NL:RBOBR:2021:294

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
363416 / KG ZA 20-601
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuurder van vennootschap in kort geding

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap, de schorsing van de gedaagde als statutair bestuurder van Unit17 B.V. De eiseres stelde dat de gedaagde de belangen van de vennootschap had verwaarloosd door grote geldbedragen van de bankrekening van Unit17 over te boeken naar zijn privérekening en door conservatoire beslagen te leggen. De gedaagde betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij handelde in het belang van de vennootschap. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor wanbeleid door de gedaagde. De voorzieningenrechter merkte op dat de gedaagde niet actief betrokken was bij de handel in mondkapjes en dat de administratie door een ander werd verzorgd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gegronde redenen waren om de gedaagde te schorsen en wees de vorderingen van de eiseres af. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/363416 / KG ZA 20-601
Vonnis in kort geding van 28 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaten mrs. J.J. Dingemans en F.L.A. Roosmale Nepveu te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Mascini te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 januari 2021 (abusievelijk staat op het exploot 5 januari 2020 vermeld) met 9 producties.
  • het herstelexploot van 5 januari 2021.
  • de brief van mr. Mascini van 11 januari 2021 met 10 producties.
  • de pleitnota van mr. J.J. Dingemans en mr. F.L.A. Roosmale Nepveu.
  • de pleitnotitie van mr. Mascini.
  • de mondelinge behandeling via Skype op 13 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de persoonlijke holding van mevrouw [eiser] (hierna te noemen: [eiser] ).
2.2.
[gedaagde] is de persoonlijke holding van de heer [gedaagde] (hierna te noemen: [gedaagde] ).
2.3.
[gedaagde] heeft in het verleden gewerkt bij Smartrepair B.V. (hierna te noemen: Smartrepair). Smartrepair hield zich bezig met de handel in refurbished elektronica (opgeknapte 2e hands elektronica).
2.4.
Bestuurder van Smartrepair was [A] (hierna te noemen: [A] ). [A] is de persoonlijke holding van de heer [A] (hierna te noemen: [A] ).
2.5.
In 2018 is Smartrepair in staat van faillissement verklaard.
2.6.
[gedaagde] en [A] hebben vervolgens op 18 december 2018 gezamenlijk de besloten vennootschap Unit17 B.V. (hierna te noemen: Unit17) opgericht. Ook Unit 17 is zich gaan bezighouden de handel in refurbished elektronica.
2.7.
Aanvankelijk hielden [A] en [gedaagde] ieder de helft van de aandelen in Unit 17. [gedaagde] werd benoemd tot enig bestuurder van Unit 17.
2.8.
Op 1 februari 2019 heeft [A] haar aandelen in Unit 17 overgedragen aan [eiser] . [eiser] is een schoonzus van [A] .
2.9.
[eiser] heeft aan [A] een volmacht verleend ter zake het uitoefenen van alle aan haar aandelen verbonden rechten, waaronder, maar niet beperkt tot, het uitoefenen van stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders. [A] (Beheer) bleef zodoende actief betrokken bij Unit17.
2.10.
Er is aanvankelijk ook een concept-aandeelhoudersovereenkomst opgemaakt, maar die is nooit namens [gedaagde] ondertekend.
2.11.
De taken binnen Unit17 waren aldus verdeeld dat [A] de administratie van Unit17 verzorgde en [gedaagde] zich voornamelijk bezighield met de in- en verkoop.
2.12.
Begin 2019 zijn [A] en [gedaagde] benaderd door [B] (hierna te noemen: [B] ) om de komen werken voor Minpex B.V. (hierna te noemen: Minpex). Minpex hield zich net als Unit17 bezig met de handel in refurbished elektronica. Eén van de bestuurders van Minpex is [B] (hierna te noemen: [B] ), de persoonlijke holding van [B] .
2.13.
Vanaf mei 2019 hebben [A] en [gedaagde] hun werkzaamheden voornamelijk verricht vanuit Minpex. De werkzaamheden binnen Unit17 kwamen als gevolg daarvan (nagenoeg) stil te liggen.
2.14.
[B] is zich in samenwerking met een aantal andere partijen, waaronder in elk geval DAW Beheer B.V., [C] en J+J Management B.V., (hierna gezamenlijk aangeduid met: “de Samenwerkingspartners”) in maart 2020, na het uitbreken van de corona-crisis, gaan richten op de handel in mondkapjes waarbij mondkapjes werden geïmporteerd uit (met name) China om te worden verkocht op de Europese markt.
2.15.
[gedaagde] heeft er op verzoek van [B] mee ingestemd dat de handel in mondkapjes via Unit17 zou verlopen. Dat was interessant voor [B] en de Samenwerkingspartners omdat Unit17 beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 23 Wet Omzetbelasting 1968. De houder van een dergelijke vergunning hoeft de BTW over ingevoerde goederen van buiten de EU pas af te dragen als die goederen zijn doorverkocht.
2.16.
Afgesproken werd dat Unit17 een vergoeding zou ontvangen van € 0,02 per verkocht medisch hulpmiddel, waaronder dus mondkapjes.
2.17.
Afgesproken werd tevens dat [A] de administratie zou verzorgen. Op verzoek van [gedaagde] keek VDG daarbij mee als boekhouder.
2.18.
Er werd door [gedaagde] een aparte bankrekening geopend bij de Rabobank (hierna aan te duiden als de separate bankrekening) op naam van Unit17 om specifiek deze handel in mondkapjes te faciliteren. [A] beschikte over de bankpas die behoorde bij die bankrekening en kon aldus ook over de rekening beschikken
2.19.
In mei 2020 is [gedaagde] benaderd door [B] met de mededeling dat de behaalde marges op de mondkapjes tegenvielen. Afgesproken werd dat [gedaagde] een vergoeding van € 50.000,-- ineens zou ontvangen. Het was de bedoeling van partijen dat over nadere (toekomstige) vergoedingen later nog afspraken worden gemaakt.
2.20.
Het bedrag van € 50.000,-- is vanaf de separate bankrekening van Unit17 aan [gedaagde] betaald met als omschrijving “managementfee”.
2.21.
Medio september 2020 heeft [gedaagde] geconstateerd dat er in zeer korte tijd grote geldbedragen (in orde van grootte van vele miljoenen euro’s) vanaf de separate bankrekening van Unit 17 werden overgeboekt naar aan [A] en [B] gelieerde vennootschappen.
2.22.
[gedaagde] heeft na constatering van deze betalingen de separate bankrekening van Unit17 laten blokkeren.
2.23.
[gedaagde] heeft vervolgens het saldo van de bankrekening, ruim € 230.000,--, overgemaakt naar een bankrekening op naam van [gedaagde] in privé.
2.24.
Unit17 heeft voorts conservatoir verhaalsbeslag gelegd ten laste van [B] en de hierboven genoemde Samenwerkingspartners en ten laste van [A] en [A] .
2.25.
Op 9 oktober 2020 heeft Unit17 [A] , [B] en genoemde Samenwerkingspartners gedagvaard in een bodemprocedure. Unit17 vordert in die procedure (terug-)betaling van aanzienlijke geldbedragen (miljoenen euro’s) die eerder vanaf de separate rekening van Unit 17 zijn overgeboekt naar deze partijen. Unit17 wordt in die procedure bijgestaan door advocatenkantoor Van Gelder uit [plaats 3] .
2.26.
Unit17 heeft facturen van [E] voldaan vanaf de separate bankrekening van Unit17.
2.27.
De belastingdienst is inmiddels bezig met een boekenonderzoek bij Unit17 over het tweede en derde kwartaal 2020. De Belastingdienst heeft in dat kader om nadere informatie verzocht. Op 20 januari 2021 stond een afspraak gepland voor een vervolgbespreking.
2.28.
Op 7 januari 2021 heeft gerechtsdeurwaarder [D] een proces-verbaal opgemaakt waarin zij verklaart te hebben geconstateerd dat [gedaagde] vanaf zijn privébankrekening per valutadatum 27 respectievelijk 29 oktober 2020 een bedrag van in totaal ruim € 230.000,-- heeft overgeboekt naar de separate bankrekening van Unit17.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te schorsen als statutair bestuurder van Unit17 voor de duur en onder de voorwaarden die de voorzieningenrechter geraden acht;
[gedaagde] te verbieden gedurende de schorsing bestuurshandelingen te verrichten;
[A] te benoemen tot bestuurder zolang de schorsing van [gedaagde] voortduurt;
[gedaagde] te veroordelen om, voor zover dat nog niet is gebeurd, aan [A] over te dragen:
- de bankpassen/creditcards van Unit17 met bijbehorende pincode;
- de administratie van Unit17
- alle andere benodigdheden om de bestuurstaken van Unit 17 te kunnen uitvoeren;
alles op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- per dag voor iedere overtreding, tot een maximum van € 25.000.000,--;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Van [eiser] kan niet worden gevergd dat zij nog langer duldt dat [gedaagde] bestuurstaken uitvoert voor Unit17. [gedaagde] heeft er blijk van gegeven de belangen van Unit17 en haar mede-aandeelhouder [eiser] grovelijk te schenden of te verwaarlozen ten guste van haar eigen belang.
[gedaagde] heeft door het blokkeren van de bankrekening van Unit17 en het leggen van de beslagen de handel in mondkapjes vanuit Unit17 feitelijk geblokkeerd. Daardoor kan Unit17 jegens de afnemers niet meer voldoen aan haar verplichtingen.
Daarnaast heeft [gedaagde] gelden onttrokken van de geblokkeerde bankrekening van Unit17. Zij heeft een bedrag van € 230.000,-- over gemaakt naar de privébankrekening van [gedaagde] en daarnaast is een bedrag van in totaal € 70.000,-- van de bankrekening overgemaakt naar [E] . Het geld op die bankrekening komt toe aan [B] en de Samenwerkingspartners.
[gedaagde] heeft er ook blijk van gegeven dat zij in strijd met haar wettelijke taak als enig bestuurder van Unit17 geen inzicht heeft in de administratie van Unit17.
[eiser] heeft geen minder ingrijpende middelen voor handen dan schorsing van [gedaagde] als bestuurder te vorderen. Omdat [eiser] en [gedaagde] als aandeelhouders ieder evenveel stemrecht hebben kunnen tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders geen besluiten worden genomen met de vereiste meerderheid van stemmen. Er is een patstelling ontstaan die moet worden doorbroken.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] . [eiser] had al lang een procedure bij de Ondernemingskamer aanhangig kunnen maken en in die procedure om een voorlopige voorziening kunnen vragen.
Er is geen grond om [gedaagde] te schorsen als bestuurder van Unit17. Van onbehoorlijk bestuur is geen sprake. De meeste verwijten die [eiser] maakt zijn door haar niet onderbouwd. [gedaagde] heeft juist in het belang van Unit17 gehandeld. In september 2020 heeft [gedaagde] geconstateerd dat er zonder duidelijke grondslag in korte tijd grote bedragen van de bankrekening van Unit17 werden overgeboekt naar partijen die zij niet kende maar die gelieerd bleken aan [A] en/of [B] . [gedaagde] heeft toen in het belang van Unit17 de bankrekening laten blokkeren en het nog op de separate bankrekening aanwezige saldo veilig gesteld door dit over te boeken naar de privérekening van [gedaagde] . Van een onrechtmatige onttrekking is geen sprake. [gedaagde] heeft het bedrag inmiddels ook al lang weer teruggestort op de bankrekening van Unit17.
Voor de betalingen aan [E] bestond een juridische grondslag, namelijk een overeenkomst van opdracht tussen dit advocatenkantoor en Unit 17. Van onrechtmatige onttrekkingen is dus ook in dat geval geen sprake.
De beslagen zijn ook in het belang van Unit17 gelegd. Daarmee is getracht om de verhaalsmogelijkheden van de overgeboekte gelden voor Unit17 zoveel mogelijk veilig te stellen zolang de grondslagen voor de overboekingen niet zijn opgehelderd.
[gedaagde] had niet eerder in de gaten wat er gaande was omdat [A] de administratie van Unit17 verzorgde. Aan sommaties door [gedaagde] om inzicht te geven in de administratie is geen althans onvoldoende gehoor gegeven.
[gedaagde] betwist dat door het blokkeren van de bankrekening de handel in mondkapjes is geblokkeerd. Dat blijkt nergens uit. [gedaagde] is ook altijd bereid geweest om noodzakelijk handelingen te verrichten ten behoeve van die handel.
[gedaagde] betwist ook dat zij als bestuurder in strijd heeft gehandeld met de wet ter zake haar verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie. Het enkele feit dat [gedaagde] de administratie liet uitvoeren door een ander betekent niet dat deze ondeugdelijk zou zijn. Daarvoor bestaan geen aanwijzingen.
[gedaagde] acht het op dit moment niet in het belang van Unit17 om vertrouwelijke informatie over haar bedrijfsvoering aan [eiser] te verstrekken, omdat deze dan ook terecht zal komen bij [B] en de Samenwerkingspartners.
Schorsing van [gedaagde] als bestuurder zou ertoe leiden dat Unit17 stuurloos wordt. [A] is ook niet geschikt om als tijdelijk bestuurder te worden benoemd. [A] heeft daarbij tegenstrijdige belangen gelet op de lopende bodemprocedure waarin [A] Holding door Unit17 is gedagvaard.

4.De beoordeling

4.1.
Strekking van dit kort geding is dat [gedaagde] wordt geschorst als bestuurder van Unit17 en tijdelijk wordt vervangen als [A] Holding. Uitgangspunt daarbij is dat schorsing van een bestuurder van een besloten vennootschap door een rechter in beginsel is voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Dat volgt uit artikel 2:349a lid 2 en 3 BW en artikel 2:355 j° artikel 2:356 sub b BW. Dat geldt ook voor een schorsing bij wijze van onmiddellijke tijdelijke voorziening. Schorsing is volgens laatstgenoemde bepalingen aan de orde indien het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan, volgens eerstgenoemde bepaling, ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van onmiddellijke voorziening een bestuurder schorsen. Deze voorziening moet wel - gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken - noodzakelijk zijn in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek. Deze voorziening kan, voorafgaand aan dat onderzoek, slechts wordt getroffen indien er naar voorlopig oordeel van de rechter gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
4.2.
In de aanloop naar een dergelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer kan ook de voorzieningenrechter in kort geding bij wege van ordemaatregel een bestuurder schorsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] in dit geval voldoende aangevoerd om haar spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter aan te kunnen nemen. Er is nog geen procedure aanhangig bij de Ondernemingskamer zodat een door die rechter te treffen voorlopige voorziening ook niet op korte termijn valt te verwachten. Van [eiser] kan onder de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een procedure bij de Ondernemingskamer afwacht. [eiser] stelt dat [gedaagde] als bestuurder van Unit17 de handel in mondkapjes blokkeert en de financiële afwikkeling daarvan belemmert. Als gevolg daarvan zou Unit17 grote financiële risico’s lopen. [gedaagde] stelt weliswaar terecht dat [eiser] inmiddels toch voldoende gelegenheid gehad lijkt te hebben om een bodemprocedure bij de Ondernemingskamer aanhangig te maken (en in dat kader een voorlopige voorziening uit te lokken), maar dat doet niet af aan haar spoedeisend belang op dit moment bij een in kort geding te verkrijgen voorlopige voorziening. Daarbij dient nog wel te worden aangetekend dat de voorzieningenrechter in veel beperktere mate dan de Ondernemingskamer is toegerust om een - gelet op de omstandigheden passende - ordemaatregel te treffen, hetgeen zo zijn beperkingen met zich brengt ten aanzien van de in dit kort geding mogelijk te treffen voorzieningen.
4.3.
Uitgangspunt is dat de voorzieningenrechter in kort geding bij de beoordeling van de vordering tot schorsing in beginsel dezelfde maatstaf dient toe te passen die voor de Ondernemingskamer geldt en zoals die hiervoor in 4.1. is uiteengezet. Dat betekent dat er gegronde redenen moeten zijn voor de voorzieningenrechter om aan te nemen dat [gedaagde] zich als bestuurder van Unit17 schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid. Het is aan [eiser] om dat voldoende aannemelijk te maken. [eiser] stelt in dat kader dat [gedaagde] Unit17 heeft lamgelegd en in ernstige liquiditeitsproblemen heeft gebracht door:
het blokkeren van de bankrekening van Unit17 die werd gebruikt voor de handel in mondkapjes;
het doen van betalingen van in totaal ruim € 70.000,-- vanaf die rekening aan advocatenkantoor [E] te [plaats 3] te zake door dit kantoor voor Unit 17 geleverde en aan haar gefactureerde diensten ;
het overboeken van het restantsaldo van die bankrekening naar een privébankrekening van [gedaagde] ;
het leggen van conservatoire beslagen ten laste van [A] , [B] Beheer en een aantal van de Samenwerkingspartners.
4.4.
[gedaagde] zou daarbij volgens [eiser] uitsluitend hebben gehandeld uit eigen belang en het belang van Unit17 grovelijk hebben veronachtzaamd. [eiser] heeft dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij merkt de voorzieningenrechter allereerst op dat de samenwerking ten behoeve van de handel in mondkapjes vanuit Unit17 kennelijk volledig is gebaseerd op mondelinge afspraken. Bij gebreke van schriftelijk vastgelegde of anderszins op betrouwbare wijze gedocumenteerde afspraken valt voor de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet goed vast te stellen wat er nu precies is afgesproken tussen partijen ter zake de internationale handel in mondkampjes en aanverwante (medische) hulpmiddelen. Ter zitting werd dit ook met zoveel woorden onderkend; er was vanwege de potentieel zeer aanzienlijke verdiensten grote haast gemoeid met de handel in mondkapjes waarbij de angst om ‘de boot te missen’ de overhand kreeg boven de noodzaak en wenselijkheid om deugdelijke en sluitende afspraken te maken (en vast te leggen) tussen alle bij die handel betrokken partijen. Dit heeft er toe geleid dat daarover onenigheid en onduidelijkheid is ontstaan. De voorzieningenrechter zal het daarom dus met name moeten doen met de verklaringen van partijen.
4.5.
Uit hetgeen partijen naar voren brengen ontstaat het beeld dat [gedaagde] slechts in beperkte mate op de hoogte was van het reilen en zeilen rondom de handel in mondkapjes vanuit Unit17. Vast staat dat [gedaagde] zelf bij die handel niet actief betrokken was; dat waren [A] , [B] en de Samenweringspartners die daartoe konden beschikken over de speciaal daartoe door [gedaagde] op naam van Unit 17 geopende bankrekening. Beschikkingshandelingen ten aanzien van de separate bankrekening konden worden uitgevoerd door [A] die daartoe beschikte over een bankpas. Voorts konden de Samenwerkingspartners kennelijk – zo blijkt uit de overgelegde emailberichten – beschikken over emailaccounts met de extensie @unit17. [gedaagde] hield voorts niet zelf de administratie van de handel in mondkapjes bij. De afspraak was dat [A] dit zou verzorgen ten behoeve van Unit 17, zij het dat op verzoek van [gedaagde] een boekhouder over de schouder mee keek. [eiser] stelt weliswaar dat [gedaagde] overal van op de hoogte werd gehouden, maar dat wordt door [gedaagde] betwist en is door [eiser] verder niet onderbouwd, anders dan aan de hand van flarden van in- en uitgaande berichten via Whatsapp. Ter zitting is door de advocaat van [eiser] ook zelf het beeld geschetst dat [gedaagde] slechts zeer globaal op de hoogte was van de handel en dat zij in feite niet meer wist dan dat er grote geldbedragen om gingen in de internationale mondkapjeshandel.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Unit17 bij de handel in mondkapjes fungeerde als inkopende en verkopende partij en dat alle daarmee gemoeide (financiële) risico’s juridisch bezien in beginsel door Unit17 werden gedragen en dus niet door [A] , [B] en/of de Samenwerkingspartners. Datzelfde geldt voor de aansprakelijkheid ter zake de afdracht van de BTW die met deze handel is gemoeid, nu de ratio voor de betrokkenheid van Unit 17 juist gelegen was in haar vergunning ingevolge artikel 23 Wet op de Omzetbelasting 1968. [eiser] stelt weliswaar dat er afspraken zijn gemaakt in (onder meer) de vorm van garantstellingen door de betrokken vennootschappen om de financiële risico’s voor Unit17 af te dekken, maar ook daaromtrent staat in het geheel niets op papier en het bestaan van dergelijke afspraken wordt door [gedaagde] betwist. [eiser] heeft voorts ook niet toegelicht wie voor welke bedragen c.q. welke risico’s garant zou staan jegens Unit 17. Het heeft er daarom op het eerste gezicht alle schijn van dat een groot deel van de risico’s van de feitelijk door derden gedreven handel in mondkapjes in overwegende mate bij Unit17 ligt. Er bestaat voldoende aanleiding om te veronderstellen dat die risico’s (zeer) aanzienlijk (kunnen) zijn. Vast staat namelijk dat met de handeling in mondkapjes vanuit Unit17 grote geldbedragen (miljoen euro’s) zijn gemoeid. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan de met deze transacties samenhangende fiscale verplichtingen, maar ook risico’s ter zake kwaliteits- of andere gebreken in de leveringen en daaruit voortkomende aansprakelijkheden.
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij medio september het gevoel had dat er iets niet in de haak was – kennelijk mede nadat hij [A] in een Porsche zag rijden - en naar aanleiding van de daarover desgevraagd door [A] verstrekte vage verklaring de separate bankrekening van Unit17 heeft geraadpleegd. Daarbij zou [gedaagde] hebben geconstateerd dat er in korte tijd grote geldbedragen van die bankrekening werden overgemaakt naar voor hem onbekende partijen die waren gelieerd aan [A] en [B] en waarbij de grondslag van die betalingen voor [gedaagde] onduidelijk was. De betalingen hadden als kenmerk onder meer “bemiddelingsfee”. Dat dergelijke aanzienlijke betalingen zijn verricht vanaf de rekening van Unit17 is door [eiser] niet betwist. Dat [gedaagde] als bestuurder van Unit17 onder de gegeven omstandigheden, gelet op de grote financiële risico’s die Unit17 loopt, vervolgens maatregelen heeft genomen om de boel te bevriezen door de bankrekening van waar af die betalingen hadden plaatsgevonden en waar anderen dan zijzelf toegang toe hadden te blokkeren, het saldo veilig te stellen door dat over te boeken naar een privébankrekening van [gedaagde] en conservatoire beslagen te leggen om verhaal ter zake de overgemaakte bedragen voor Unit17 zoveel mogelijk veilig te stellen, acht de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden – en met name ook gelet op de hoogte van de betrokken bedragen - dan geen onredelijke afweging van een bestuurder in de context van deze zaak.
Dit is eens te meer te begrijpen indien [gedaagde] een nadere toelichting vraagt op de achtergrond van de betalingen en daar vervolgens geen bevredigend antwoord op krijgt. Zo weigert [A] (nog steeds) om [gedaagde] inzicht te verschaffen in de door haar bijgehouden administratie van de handel in mondkapjes. Ook tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding heeft [eiser] (lees: haar gevolmachtigde [A] ) verklaard daartoe niet bereid te zijn. Dat valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet goed te rijmen met het verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt en ook niet met het feit dat [gedaagde] die inzage uiteindelijk toch zal krijgen in het kader van het inmiddels lopende boekenonderzoek door de Belastingdienst.
Voor zover [eiser] [gedaagde] verwijt geen inzicht te hebben in de administratie snijdt dat verwijt, voor zover dat ziet op de handel in mondkapjes, dan ook geen hout. Dat [gedaagde] anderszins tekortgeschoten is in de nakoming van haar met haar bestuurderschap samenhangende verplichting om een inzichtelijke administratie te voeren heeft [eiser] volstrekt niet onderbouwd.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde] het saldo van de geblokkeerde bankrekening van Unit17 voor eigen gewin heeft overgemaakt naar zijn privébankrekening. Uit het door [gedaagde] overgelegde proces-verbaal van constatering van de deurwaarder blijkt bovendien ook dat [gedaagde] het bedrag eind oktober 2020 weer heeft teruggeboekt naar de bankrekening van Unit17. Dat wordt door [eiser] ook niet betwist.
4.9.
Dat [gedaagde] van de bankrekening van Unit17 facturen heeft betaald van [E] uit [plaats 3] kan voorshands evenmin worden gekwalificeerd als een onrechtmatige onttrekking door [gedaagde] . [E] heeft diensten verricht voor Unit17 waarvoor zij bedragen aan Unit17 heeft gefactureerd. De juistheid van de facturen is door [eiser] niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Die facturen zijn kennelijk door Unit17 betaald van het saldo op de separate bankrekening. De bankrekening staat op naam van Unit17 en het saldo van die rekening behoort dus vermogensrechtelijk tot het vermogen van Unit17. Voor zover [eiser] stelt dat het saldo op de bankrekening ondanks het feit dat de bankrekening op naam staat van Unit17 niet aan Unit17 toekomt maar aan [B] en de Samenwerkingspartners, geldt dat [eiser] dat bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.10.
Slotsom is dat de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden onvoldoende redenen ziet om aan te nemen dat [gedaagde] zich als bestuurder van Unit17 schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid. De voorzieningenrechter ziet daarom ook geen grond om in te grijpen en [gedaagde] bij wijze van ordemaatregel te schorsen als bestuurder, al dan niet hangende een nog aanhangig te maken procedure bij de Ondernemingskamer. Ook de omstandigheid dat tussen de beide aandeelhouders aldus een impasse is ontstaan omtrent de koers van de vennootschap is één en andermaal onvoldoende om in te grijpen op de wijze zoals dat thans wordt gevorderd.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat, zo er al aanleiding zou zijn geweest om [gedaagde] te schorsen, [A] in elk geval niet de aangewezen (rechts)persoon zou zijn geweest om als tijdelijke vervanger van [gedaagde] te worden benoemd. [gedaagde] stelt in dat kader terecht dat [A] een zodanig tegenstrijdig belang heeft, gelet op de bodemprocedure tussen Unit17 en [A] , dat dit een blokkade oplevert om [A] met het (interim-)bestuur van Unit17 te belasten nu er – gezien dit onmiskenbaar tegenstrijdige belang – niet zonder meer op mag worden vertrouwd dat [A] zich in de uitoefening van haar bestuurstaken uitsluitend zal laten leiden door de belangen van Unit17. Het petitum van de vordering biedt voorts geen ruimte om een ander dan [A] als tijdelijke bestuurder aan te stellen. Ook om die reden zouden de vorderingen i) tot en met iii) niet kunnen worden toegewezen. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.11.
Nu [gedaagde] niet zal worden geschorst als bestuurder van Unit17 en [A] niet zal worden benoemd als haar tijdelijke vervanger, bestaat er ook geen grond om Unit17 te veroordelen om aan [A] de benodigdheden te verstrekken om de bestuurstaken van Unit17 uit te voeren, zoals gevorderd onder iv). Ook die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.289,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.289,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.