In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 mei 2024, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. Het verzet betreft een beroep dat de opposant had ingediend tegen het raadsbesluit van de gemeente Nieuwegein van 14 december 2023. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het raadsbesluit een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling was, waartegen geen beroep mogelijk is volgens artikel 8:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zitting voor het verzet vond plaats op 7 november 2024, maar zowel de opposant als de verweerder waren niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, waardoor zij het verzet zonder zitting kon afdoen. De opposant betwistte de eerdere uitspraak en stelde dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom het raadsbesluit onder artikel 8:3 van de Awb viel. De rechtbank verduidelijkte dat een rechtshandeling publiekrechtelijk is als deze is gebaseerd op een wettelijke grondslag voor het openbaar bestuur, en privaatrechtelijk als deze ook door niet-bestuursorganen kan worden uitgevoerd. Het raadsbesluit van 14 december 2023 betrof de voorgenomen aankoop van een bedrijfsperceel en het beschikbaar stellen van krediet, wat volgens de rechtbank een privaatrechtelijke handeling is.
De rechtbank concludeerde dat het raadsbesluit niet op een publiekrechtelijke grondslag was gebaseerd en dat artikel 6:3 van de Awb niet van toepassing was. Hierdoor was het niet mogelijk om beroep in te stellen tegen het raadsbesluit. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak van 24 mei 2024.