ECLI:NL:RBMNE:2024:669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
16.290944.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een vuurwapen in Almere

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 oktober 2021 in Almere een poging tot moord heeft gepleegd. De verdachte heeft met een geladen vuurwapen meerdere keren op het slachtoffer geschoten, nadat hij had vernomen dat het slachtoffer zijn broer had gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien hij zich voorafgaand aan de schietpartij had beraden en met een vuurwapen naar de locatie was gegaan waar het slachtoffer zich bevond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 15.260,97 heeft toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft benadrukt dat het plegen van geweldsmisdrijven niet wordt getolereerd en dat de verdachte geen respect heeft getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.290944.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting 30 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. F. Rethmeier en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, alsmede de advocaat van benadeelde partij [slachtoffer] , mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 4 oktober 2021 te Almere samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade van het leven te beroven door meerdere malen met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] af te vuren.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde poging moord wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde poging moord. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het bestandsdeel voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hetgeen zich heeft voorgevallen duidt namelijk eerder op een handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan op weloverwogen handelen na het zich gedurende enige tijd te hebben kunnen beraden. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde poging doodslag nu verdachte nooit de wil heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Dit feit kan daarom ook niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het
proces-verbaal van verdachte, houdende de verklaring van [getuige 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
lk zat met een bekende jongen, [A] te praten. En toen kwam [slachtoffer]
aan [A] om een sigaret vragen en deze kreeg hij. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn rechterhand, die in zijn zak zat, een mes pakte en [A] stak. [A] ging toen in de ambulance, hij belde toen met zijn broer. Met het telefonische contact hoorde ik dat de broer van [A] (de rechtbank begrijpt: verdachte) zei dat hij mijn nummer moest sturen zodat hij mij kon contacten. Ik werd vervolgens gebeld en hoorde dat hij zei ‘met de broer van [A] ’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) en vroeg mij waar ik was. Hij zei dat hij met een kwartiertje bij mij zou zijn. [2] lk zag dat er een auto aankwam rijden en ik zag dat het de broer van [A] was. Hij en [slachtoffer] kenden elkaar. [slachtoffer] was ongeveer 50 meter bij mij vandaan. Ik zag dat de broer van [A] rechtstreeks naar [slachtoffer] liep. Ik hoorde dat de broer van [A] zei: “Ik had je toch gewaarschuwd". Ik hoorde ineens dat er geschoten werd, 3 of 4 keer. [3]
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 4 oktober 2021 te Almere zag ik de meneer die mij had geschoten aan komen lopen. Het eerste wat ik hoorde: ‘ik heb je gewaarschuwd’. Toen hoorde ik de eerste knal. Toen ik dat hoorde, ik voelde iets in mijn gezicht. Van die eerste knal, kwam een tweede, derde, vierde en vijfde knal. Allemaal in mijn gezicht. Die eerste zat vast in mijn jukbeen, die hebben ze operatief weggehaald. Die tweede die kwam tegen mijn wenkbrauw. Het was een schampschot denk ik. Die derde heb ik wel gevoeld, die kwam tegen mijn neus en toen begon mijn neus te bloeden. Ik weet niet of het erin is gegaan. Die vierde kwam ook tegen mijn neus en die vijfde weet ik niet waar die is. [4] De afstand bij het eerste schot was vijf tot zes meter. De afstand bij het tweede schot was ik dichter bij hem gekomen. Ik denk drie meter. Bij het derde schot was ik echt dichtbij, een halve tot één meter. Bij het vierde en vijfde schot was de afstand hetzelfde als bij het derde schot. [5] Hij hield het wapen vast met gestrekte arm recht vooruit. [6]
Een schriftelijk bescheid,te weten een schrijven van het Amsterdam UMC, opgemaakt op 14 oktober 2021 door [B] , kaakchirurg i.o., voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Anamnese (via AIOS chirurgie en patiënt op traumakamer):
Patiënt is neergeschoten tijdens ruzie, in totaal 5 schoten, waarvan 2 schoten in het aangezicht. Pijn wang links en neus rechts.
Tweemaal schotverwonding aangezicht/hoofd, met:
- Een kogel links subcutaan, oppervlakkig van het zygoma gelegen. Geen fracturen.
- Tweede kogel in de retrofaryngeale ruimte, rechts van de midlijn, anterieur van de boog Cl gelegen. [7]
Het
proces-verbaal van verhoor aangever, houdende de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Dus u bent zes keer beschoten daarvan zijn er twee raak geweest?
A: Nee ik ben zes keer geraakt.
ik ben één keer boven mijn linker oog geraakt.
Eén keer aan de linkerkant van mijn neus.
Eén keer aan de rechterkant van mijn neus die is ook doorboort.
Eén keer aan de linkerkant van mijn gezicht bij mijn jukbeen
En ik ben geraakt aan mijn linkerarm en aan de rechterzijde bij mijn borst. [8]
Het
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van [getuige 2] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Kunt u mij vertellen wat er gebeurd is op 4 oktober 2021 te Almere?
A: Ik hoorde een schot. Ik zag toen een man met lang haar (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) de andere man slaan (de rechtbank begrijpt: verdachte). lk zag dat die andere man (de rechtbank begrijpt: verdachte), ik zag alleen de achterkant, ik zag dat hij twee keer op die andere man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) schoot.
V: Waarom denkt u dat het een vuurwapen was?
V: Ik zag die man staan met zijn arm omhoog en toen twee keer knal.
O: De getuige staat op. En doet voor wat er gebeurd is. Ik zie dat hij zijn rechterarm omhoog doet en met zijn hand een pistool maakt. En dan twee keer schiet.
V: Op hoeveel afstand stond de verdachte van het slachtoffer?
A: Ik denk ongeveer een halve meter tot één meter. [9]
Het
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van [getuige 3] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een oudere man die ik alleen van gezicht ken, stuurde mij weg. Ik hoorde hem zeggen : “Ga weg van hier anders krijg je mankementen”. Toen ik aan het eind van het grasveldje was, zag ik een man richting [bijnaam slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) aflopen. Ik zag en hoorde dat er ongeveer zeven keer op [bijnaam slachtoffer] geschoten werd. [10] lk zag dat de schutter op [bijnaam slachtoffer] schoot. lk zag dat de schutter namelijk zijn rechterarm strekte en ik hoorde een paf geluid. lk zag dat [bijnaam slachtoffer] , die op het bankje zat, op stond. Ik hoorde dat de schutter nog vier keer schoot, ik zag dat [bijnaam slachtoffer] geraakt werd. lk zag dat hij in zijn bovenlichaam en in zijn hoofd geraakt werd. lk zag geen bloed want ik stond op ongeveer 30 a 35 meter. lk zag dat terwijl dit gebeurde zowel [bijnaam slachtoffer] als de schutter op elkaar af liepen. lk zag dat de schutter en [bijnaam slachtoffer] op de grond vielen. lk hoorde en zag dat terwijl zij op de grond vielen er nog drie keer werd geschoten door de schutter. lk zag dat [bijnaam slachtoffer] op zijn bovenlichaam weer werd geraakt. lk zag dat daarna de schutter heel snel weg liep. [11]
Het
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van [getuige 4] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
lk zag [bijnaam slachtoffer] zitten. lk zag dat er een vreemde man op [bijnaam slachtoffer] af kwam lopen. lk zag dat de man gelijk begon te schieten. De afstand tussen de man en [bijnaam slachtoffer] betrof ongeveer 3 meter. Waarbij de man richting [bijnaam slachtoffer] bleef lopen. lk hoorde meerdere schoten. lk denk wel 5 à 6 schoten. [12]
Het
proces-verbaal van bevindingen,houdende de analyse historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoon] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
Te zien is dat het mobiele nummer [telefoon] omstreeks 17.43 uur de zendmast in Diemen aanstraalde en vervolgens omstreeks 18.15 uur de zendmast aanstraalde op de [straat] in Almere. Te zien is dat het nummer [telefoon] in gebruik bij [verdachte] op de dag van het incident veelvuldig contact heeft met het nummer [telefoon] , in gebruik bij [getuige 1] . Het toestel van [getuige 1] vlak voor het schietincident de Cell- ID van de [adres] aanstraalde. Omstreeks 18.31 uur straalde het toestel in gebruik bij [verdachte] dezelfde Cell-ID aan, [adres] in [woonplaats] . [13]
Het
proces-verbaal van bevindingen, houdende de analyse historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoon] , inhoudende, zakelijk weergegeven:
Voor de interpretatie is het van belang om te weten dat het schietincident bij de politie gemeld wordt op 4 oktober 2021 te 18.33 uur. [14]
Tijdstip
Inkomend of uitgaand
Duur in seconden
Tegencontact
Locatie zendmast
17:45
Uitgaand
32
[telefoon]
[straat] te [woonplaats]
18:15
Uitgaand
368
[telefoon]
[adres] te [woonplaats]
18:24
Uitgaand
3
[telefoon]
[adres] te [woonplaats]
18.25
Uitgaand
2
[telefoon]
[straat] te [woonplaats]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2024, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 4 oktober 2021 werd gebeld door mijn broer [A] dat hij door [slachtoffer] was gestoken. Ik wist hoe [slachtoffer] eruit zag. Ik ben met een vuurwapen, een pistool, naar Almere gegaan. Ik ging naar de plek was [getuige 1] was. Ik zag aldaar [slachtoffer] op een bankje zag zitten. Ik ben vervolgens naar hem toe gegaan.
Bewijsoverweging
Voorbedachte rade
Aangevoerd is dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, althans dat dit onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden, erop wijzen dat bij verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte zou [slachtoffer] toevallig zijn tegengekomen, waarna zij ruzie met elkaar kregen en in een worsteling terechtkwamen. Verdachte zou tijdens die worsteling hebben geschoten op [slachtoffer] . De rechtbank komt echter tot een ander oordeel en baseert dit op de wijze waarop de beschieting van het slachtoffer plaatsvond en hetgeen daaraan vooraf is gegaan, zoals uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat hoeft de rechter niet ervan te weerhouden een zwaarder gewicht toe te kennen aan contra-indicaties (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342; HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963; HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 4 oktober 2021 telefonisch contact had met zijn broer en dat zijn broer vertelde dat hij was gestoken door [slachtoffer] . Op het moment van dat telefoongesprek was [getuige 1] bij de broer van verdachte. Verdachte heeft tijdens het telefoongesprek het telefoonnummer gevraagd waarop [getuige 1] bereikbaar was. Verdachte is daarop naar Almere gegaan, met een geladen vuurwapen op zak. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij naar Almere ging omdat hij van [getuige 1] wilde horen wat er was gebeurd. Verdachte heeft, daarnaar gevraagd door de rechtbank, niet uitgelegd waarom dit niet telefonisch kon en waarom het nodig was om daarvoor – met een geladen vuurwapen – naar Almere te gaan. Onderweg heeft verdachte op meerdere momenten contact gehad met [getuige 1] . Een paar minuten voordat de politie de melding ontvangt van het schietincident, is er nog telefonisch contact tussen verdachte en [getuige 1] . Verdachte is naar de locatie gegaan waar [getuige 1] aanwezig was, namelijk een plein waar ook [slachtoffer] aanwezig was; [slachtoffer] zat op een bankje op ongeveer 50 meter afstand van [getuige 1] . Verdachte is bij aankomst op het plein direct op [slachtoffer] afgelopen en is meteen begonnen met schieten, waarbij duidelijk is dat verdachte richtte op [slachtoffer] . Verdachte heeft met gestrekte arm meerdere keren in de richting van [slachtoffer] geschoten terwijl hij op [slachtoffer] afliep. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij hem had gewaarschuwd. Ook verklaart [getuige 3] dat iemand – vlak voordat de schietpartij plaats vond – tegen hem zei dat hij beter kon vertrekken omdat hij anders ‘mankementen’ zou krijgen. Deze verklaringen vormen voor de rechtbank een onderbouwing van voorbedachte rade, omdat dit wijst op een vooropgezet plan.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte (1) wist dat [slachtoffer] zijn broer had neergestoken, (2) hij vervolgens veelvuldig telefonisch contact opneemt met [getuige 1] , terwijl (3) hij afreist naar Almere met een geladen vuurwapen op zak, waarna (4) [getuige 1] en verdachte elkaar vervolgens treffen op een plaats waar [slachtoffer] zich ook (nagenoeg) bevindt, (5) verdachte direct op [slachtoffer] afloopt, en (6) verdachte op korte afstand het geladen vuurwapen op [slachtoffer] richt en schiet. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte het plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven, en hij dus ook vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van contra-indicaties is onvoldoende gebleken. Zo is niet gebleken dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zou hebben gehandeld. Dat blijkt niet uit het dossier en ook niet uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarbij hij verklaarde dat hij niet boos was op [slachtoffer] en alleen met hem wilde praten. Daaruit blijkt niet dat bij verdachte sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De omstandigheid dat er – nadat verdachte op [slachtoffer] schoot – sprake is geweest van een worsteling, waarbij ook mogelijk enkele schoten zijn gelost, is evenmin een contra-indicatie dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Die worsteling vond immers plaats nadat verdachte van dichtbij, gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte niet de wil zou hebben gehad om verdachte van het leven te beroven wordt door de bewijsmiddelen en de hierboven genoemde overwegingen weersproken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging moord bewezen.

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 4 oktober 2021 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meerdere malen, met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] heeft afgevuurd en die [slachtoffer] , in het jukbeen en de keel en elders in het gezicht/hoofd en de arm heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot moord

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het procesdossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord door meerdere keren op enkele meters afstand gericht op [slachtoffer] te schieten met een vuurwapen, nadat hij van zijn broer hoorde dat hij door die [slachtoffer] was gestoken. Een dergelijke gewelddadig feit behoort tot de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukt dat het beantwoorden van geweld met nieuw geweld niet de juiste oplossing is. Verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en het recht in eigen hand genomen. [slachtoffer] is door meerdere kogels geraakt en heeft nog steeds last van de lichamelijke en psychische gevolgen van de schietpartij. Zo is een van de kogels die in zijn hoofd zat niet uit zijn lichaam verwijderd, wat leidt tot onzekerheid bij [slachtoffer] of deze kogel op zijn plek blijft of zal gaan bewegen. Het is een klein wonder te noemen dat het slachtoffer de schietpartij heeft overleefd en er (relatief) goed vanaf is gekomen, gelet op de lichaamsdelen die door de kogels zijn geraakt.
Verdachte heeft daarnaast geschoten op een plein waar meerdere mensen aanwezig waren. Daarmee heeft hij deze personen veel angst aangejaagd. Dat er geen omstanders zijn geraakt, is niet aan verdachte te danken. Een geweldsdelict als dit leidt bovendien tot grote maatschappelijke onrust en leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeelt onder meer tot langdurige gevangenisstraffen wegens drugsdelicten. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke geweldsmisdrijven;
  • een NIFP-consult van 3 juli 2023, uitgebracht door drs. V.I. Tiemens, GZ-psycholoog;
  • een advies van Reclassering Nederland van 30 september 2023, uitgebracht door W.M.G.M. van Kempen, reclasseringswerker.
In het NIFP-consult staat dat vanwege de geringe medewerking van verdachte en de geringe beschikbare dossierinformatie, geen zicht is verkregen op de vraag of er aanwijzingen zijn voor psychopathologie.
In het advies van Reclassering Nederland staat dat door de houding van verdachte geen goed beeld is verkregen van zijn persoon en zijn persoonlijke omstandigheden. Reclassering Nederland vermoedt dat verdachte beschikt over verminderde intellectuele vermogens en ziet op verschillende gebieden antisociaal gedrag. Beschermende factoren heeft Reclassering Nederland niet gevonden. Door de houding van verdachte kan het risico op recidive niet worden ingeschat. Reclassering Nederland adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doet aan de aard en ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf en de met strafoplegging na te streven doelen van enerzijds vergelding en anderzijds beveiliging van de maatschappij en de juiste normhandhaving. Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank een duidelijk signaal aan verdachte, en ook aan anderen, te geven dat het plegen van dit soort geweldsmisdrijven niet wordt getolereerd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte daarvan gelet op straffen die in vergelijkbare zaken voor poging tot moord zijn opgelegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de poging moord in dit geval niet ziet als een (koelbloedige) poging tot liquidatie omdat niet is gebleken dat het gaat om een afrekening in het criminele circuit. Verdachte is immers afgegaan op iemand die zijn broer had neergestoken. De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij dit misdrijf heeft gepleegd op een plein waar ook veel andere mensen aanwezig waren.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.370,95. Dit bedrag bestaat uit € 370,95 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade in zijn geheel toe te wijzen. De immateriële schade moet worden beperkt tot het bedrag van € 12.500,00 wegens eigen schuld aan de zijde van benadeelde partij.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair stelt de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt dat de verzochte vergoeding met betrekking tot de kleding en schoenen dient te worden beperkt tot € 167,97. De raadsman refereert zich ten aanzien van de verzochte daggeldvergoeding van € 93,00 aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schade moet worden beperkt omdat sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer aangezien hij eerder die dag de broer van verdachte tot tweemaal toe in de hartstreek heeft gestoken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Vaststaat dat benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost ‘daggeldvergoeding ziekenhuis’
Deze niet betwiste en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwde schadepost zal worden toegewezen. In de vordering wordt een bedrag van € 91,00 genoemd met als daarbij behorende berekening van 3x € 31,00. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 93,00 toewijzen.
De schadepost ‘kleding en schoenen’
De rechtbank stelt vast dat het bedrag tot € 167,97 niet wordt betwist. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen. De rechtbank verklaart benadeelde partij voor het overige niet- ontvankelijk.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, waardoor hij recht heeft op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het wetboek van burgerlijk recht. Met inachtneming van de aard van het letsel en de (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder de normschending heeft plaatsgevonden en mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, begroot de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,00.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 15.260,97 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 4 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op de toe te wijzen schade een eigen-schuld-correctie in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW toe te passen. Daarvoor dient vast komen te staan dat de benadeelde partij medeschuldig is aan het ontstaan van de door hem geleden schade. Dat de benadeelde partij zich voorafgaand aan het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd, zelf ook schuldig heeft gemaakt aan een steekpartij met een ander slachtoffer dan verdachte, is – hoe laakbaar dat handelen ook is – daarvoor onvoldoende. Er is immers geen sprake van een causaal verband tussen die gebeurtenis en de concreet door de benadeelde partij geleden schade.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 15.260,97 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 111 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 15.260,97, bestaande uit € 260,97 materiële schade en een vergoeding van € 15.000,00 voor immateriële schade;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 15.260,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 111 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Helmich, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Almere,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] heeft afgevuurd en/of die [slachtoffer] in het jukbeen en/of de keel en/of elders in het gezicht/hoofd en/of de arm en/of de schouder, althans het lichaam heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 februari 2022, Onderzoek Lyra genummerd MD2R021121 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 263. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 31.
3.Pagina 32.
4.Pagina’s 58 en 59.
5.Pagina 60.
6.Pagina 61.
7.Pagina’s 232 en 233.
8.Pagina 216.
9.Pagina’s 94 en 95
10.Pagina 102.
11.Pagina 104.
12.Pagina 96.
13.Pagina’s 135 en 138
14.Pagina 131.