ECLI:NL:RBMNE:2024:6656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/3857
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak met schatting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 443.000,- voor het belastingjaar 2023, welke door de heffingsambtenaar was gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 411.000,- correct is, en stelt de waarde schattenderwijs vast op € 390.000,-. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig moeten worden verminderd. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om de WOZ-waarde aannemelijk te maken, en dat onvoldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. van der Weide),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: K.L. Vos).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 27 juni 2023 (de bestreden uitspraak) van de heffingsambtenaar waarin de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] in [plaats] (de woning) is gehandhaafd op € 443.000,- voor het belastingjaar 2023.
Procesverloop
2. De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2023 de WOZ-waarde voor het belastingjaar vastgesteld op € 443.000,-, naar waardepeildatum 1 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft hierbij ook een aanslag onroerendezaakbelastingen en een aanslag watersysteemheffing opgelegd en daarbij is de WOZ-waarde van de woning als heffingsmaatstaf gehanteerd.
3. Met de bestreden uitspraak is het bezwaar tegen de beschikking ongegrond verklaard.
4. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en taxatiematrix.
5. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: F.A. Wisker, als waarnemer van eisers gemachtigde, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en de taxateur van de heffingsambtenaar, [taxateur] .

Beoordeling door de rechtbank

De stukken die betrekking hebben op de zaak
6. De heffingsambtenaar heeft op de zitting aangegeven dat de dag voor de zitting de verkoopgegevens (iWOZ-brochures) van de referentiewoningen bij de rechtbank zijn ingediend. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Dat betekent dat de stukken te laat zijn ingediend. De rechtbank en eiser hadden bovendien de stukken ten tijde van het onderzoek ter zitting niet tot hun beschikking. De rechtbank heeft daarom beslist dat deze stukken buiten beschouwing worden gelaten.
Geschil
7. In geschil is de WOZ-waarde van de woning. De woning is een bovenwoning uit 1919 met een gebruiksoppervlakte van 85 m². De heffingsambtenaar handhaaft in beroep niet langer de vastgestelde WOZ-waarde van € 433.000,-, maar stelt dat de waarde € 411.000,- moet zijn. Volgens eiser is deze waarde nog steeds te hoog. Hij bepleit een waarde van € 303.000,-.
Beoordelingskader
8. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.
9. De heffingsambtenaar verdedigt in beroep een waarde van € 411.000,- en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd waarin de woning van eiser met drie bovenwoningen en een appartement vergeleken waarvan verkoopcijfers beschikbaar zijn: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] in [plaats] (de referentiewoningen).
10. Nu de heffingsambtenaar niet meer de door hem vastgestelde waarde bepleit, is het beroep gegrond en moet de uitspraak op bezwaar worden vernietigd. De rechtbank zal hierna eerst toetsen of de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem verdedigde waarde niet te laag is.
Maakt de heffingsambtenaar de waarde van € 411.000,- aannemelijk?
11. De rechtbank stelt voorop dat zij vindt dat de heffingsambtenaar vier goed vergelijkbare referentiewoningen heeft geselecteerd met bruikbare verkoopcijfers die als uitgangspunt voor de onderbouwing van de waarde kunnen dienen.
12. Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden is gehouden met de staat van onderhoud en de voorzieningen. Het dakraam van de woning is er afgewaaid in het najaar van 2021. Dat is voorlopig gerepareerd, maar bij wind lekt het dak. Het dak is ook beschadigd door de lekkage en daarom dient het dak in zijn geheel gerepareerd te worden, aldus eiser. Daarnaast zijn de voorzieningen in de woningen gedateerd en slecht. Eiser verwijst daarbij naar foto’s van de woning. Volgens eiser blijkt uit de verkoopgegevens die hij tot zijn beschikking heeft dat de staat van onderhoud en de voorzieningen van [adres 3] en [adres 5] een stuk beter zijn dan bij zijn woning. Ten aanzien van [adres 2] heeft eiser verzocht om de verkoopgegevens, omdat hij daarover niet beschikt, om zo te kunnen controleren of voldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud en voorzieningen.
13. De heffingsambtenaar is voor de woning van eiser uitgegaan van een matige staat van onderhoud en eenvoudige voorzieningen. Van die kwalificaties is de heffingsambtenaar ook uitgegaan voor de referentiewoningen [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] . Voor wat betreft de referentiewoning [adres 2] is de heffingsambtenaar uitgegaan van een voldoende staat van onderhoud en normale voorzieningen. De heffingsambtenaar heeft voor de kwalificaties van de staat van onderhoud en de voorzieningen geen onderbouwing gegeven. Dat had naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn weg gelegen nu eiser gemotiveerd stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen bij [adres 3] en [adres 5] en hij in zijn beroepschrift ook heeft gevraagd om verkoopgegevens van [adres 2] ter controle van onder meer de staat van onderhoud en voorzieningen. Zonder onderbouwing van de kwalificaties van de referentiewoningen kan niet worden nagegaan of deze terecht zijn gehanteerd. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding niet zonder meer aannemelijk te achten dat een waarde van € 411.000,- niet te hoog is.
14. De rechtbank ziet geen reden om eiser te volgen in de door hem bepleite waarde van € 303.000,-, omdat hij daarvoor geen inzichtelijke onderbouwing heeft gegeven.
15. Omdat partijen niet zijn geslaagd in hun bewijslast stelt de rechtbank de waarde schattenderwijs vast op € 390.000,-.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 verminderen tot een bedrag van € 390.000 en bepalen dat de daarop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig worden verminderd.
17. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank berekent de vergoeding als volgt.
17.1.
Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [1] De rechtbank hanteerde ditzelfde tarief echter al als forfaitair uitgangspunt en ziet geen reden om daar van af te wijken. [2] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [3] De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van de enkelvoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2024 [4] , maar ziet daarin geen aanleiding om deze uitgangspunten te verlaten. Met dat arrest is de uitspraak van deze rechtbank waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd weliswaar vernietigd, maar dat is gebeurd op andere gronden dan op grond van een inhoudelijke toetsing van de lijn van de rechtbank. De rechtbank berekent de vergoeding dus als volgt.
17.2.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,- [5] . De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank hanteert een factor 0,5 omdat de WOZ-waarde van een woning in geschil is en de gemachtigde van eiser geen gebruik maakt van een gestandaardiseerde werkwijze. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.
18. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Voor dit artikel geldt geen overgangsrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 vast op € 390.000,- en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
2.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 9-12.
3.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.
5.In afwijking van het Bpb, maar in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.