ECLI:NL:RBMNE:2024:6630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/530
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd door verweerder afgewezen met het besluit van 17 oktober 2023, waarop eiser bezwaar maakte. Het bestreden besluit van 24 november 2023 bevestigde de afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiser, 28 jaar oud en sinds 2017 ingeschreven in het doelgroepenregister, heeft geen reguliere inkomsten en zat van 11 december 2021 tot 5 december 2022 in detentie. Hij heeft op 21 april 2023 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, maar kon onvoldoende aannemelijk maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Verweerder heeft geen verifieerbare verklaringen ontvangen over hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser stelde dat hij door zijn familie werd onderhouden, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag zorgvuldig heeft onderzocht en voldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op bijstand, en de rechtbank bevestigt dat de bewijslast bij eiser ligt. De rechtbank concludeert dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. Het beroep is ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: D. Berkenbosch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 oktober 2023 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is 28 jaar oud. Eiser staat sinds 2017 ingeschreven in het doelgroepenregister. Vanaf zijn 18e jaar zijn geen reguliere inkomsten bekend. In de periode van 11 december 2021 tot 5 december 2022 zat eiser in detentie. Op 21 april 2023 heeft eiser zich bij het jongerenloket gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Op 15 mei 2023 heeft eiser het aanvraagformulier ingediend. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 8 juni 2023 eiser verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode van december 2022 tot en met 20 april 2023 en hem uitgenodigd voor een gesprek op 19 juni 2023. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder eiser bij brief van 29 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens te overleggen en heeft verweerder aanvullende gegevens opgevraagd. Bij brief van 17 augustus 2023 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de eerder gevraagde stukken in te leveren. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Verweerder heeft hierbij van belang geacht dat eiser geen verifieerbare en controleerbare verklaringen heeft overgelegd over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser heeft gesteld dat hij wordt onderhouden door zijn familie, maar heeft hier geen bewijsstukken van overgelegd. Eiser dient maandelijks een bedrag van € 118,- aan schadevergoeding te voldoen, maar ook daar heeft hij geen gegevens van overgelegd. Eiser heeft slechts gesteld dat deze betalingen door derden worden gedaan. Verder heeft eiser een ING-rekening, maar hierop staan maar twee mutaties: de kosten van het betaalpakket en het rood staan zonder toestemming. Bovendien heeft eiser verklaard dat deze rekening inmiddels is afgesloten. Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat uit de gegevens blijkt dat in de periode van 7 februari 2020 tot en met 30 mei 2023 een auto op naam van eiser stond en dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij deze auto heeft bekostigd. Alleen over de maanden februari, maart en april van 2023 heeft eiser bewijs overgelegd dat de verzekering is voldaan door mevrouw [A] .
4. Eiser voert aan dat hij wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat hij dus aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Eiser voert in dit kader aan dat het in de Roma-cultuur gebruikelijk is om elkaar in geval van nood te ondersteunen. Eiser woont nog bij zijn moeder en is van jonge leeftijd. Het is niet ongeloofwaardig dat zij hem heeft ondersteund. Verder was eiser in de veronderstelling dat hij werk zou vinden, maar dat is niet gelukt. Eiser voert aan dat de auto ten tijde van de bijstandsaanvraag niet langer op zijn naam stond, zodat niet relevant is hoe deze is bekostigd en hoe eiser de verzekering daarvoor voldeed. Verweerder weet door Suwinet en hetgeen eiser heeft verstrekt wat zijn financiële situatie is.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de financiële situatie van eiser onvoldoende duidelijk was om een bijstandsuitkering toe te kennen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6. De rechtbank stelt voorop dat degene die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op eiser. Eiser moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn financiële situatie. Daarna moet verweerder in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, ligt de bal dus in eerste instantie bij eiser. Als eiser niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1] De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van de financiële situatie van eiser ook de financiële gegevens die zien op de periode voorafgaand aan de aanvraag mocht betrekken.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voldaan. Eiser heeft in dit kader volstaan met zijn eigen verklaring dat hij door familie is geholpen. Deze verklaring heeft hij echter op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verder blijkt uit het door eiser overgelegde bankafschrift dat er geen mutaties hebben plaatsgevonden die zien op zijn levensonderhoud. Ook heeft eiser geen inzicht gegeven in hoe hij het bedrag van € 118,- dat hij maandelijks aan schadevergoeding moet betalen heeft voldaan. Ook hier heeft eiser volstaan met een verklaring dat hij door derden wordt geholpen. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder aan eiser vragen heeft kunnen stellen over de auto die in de periode van 7 april 2020 tot 30 mei 2023 op zijn naam stond. Verweerder heeft aangegeven dat dit van belang is, omdat eiser naast zijn kosten voor levensonderhoud ook kosten had voor een auto, zoals benzine en een verzekering, en dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij deze kosten heeft voldaan. De stelling van eiser dat verweerder kenbaar is hoe zijn financiële situatie is, omdat verweerder Suwinet kan raadplegen volgt de rechtbank niet. Zoals eerder aangegeven ligt het op de weg van eiser om te bewijzen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
8. Uit het voorgaande volgt dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden met als gevolg dat niet kan worden vastgesteld of hij in de hier te beoordelen periode recht had op bijstand. Verweerder mocht daarom de aanvraag afwijzen. De eerst ter zitting ingenomen en niet onderbouwde stelling dat het besluit in strijd is met de menselijke maat en het evenredigheidsbeginsel leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten