ECLI:NL:RBMNE:2024:6602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/3449, UTR 23/3534 en UTR 23/3536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geslachtsnaam meerderjarige dochters; dat sprake zou zijn van ouderverstoting is niet aannemlijk gemaakt

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, de vader van drie meerderjarige dochters, beroep aantekende tegen de toewijzing van hun verzoeken om hun geslachtsnaam te wijzigen naar die van hun moeder. De minister voor Rechtsbescherming had de aanvragen van de dochters, die op 22 augustus 2022 waren ingediend, goedgekeurd. Eiser betoogde dat zijn dochters niet uit vrije wil tot deze aanvragen waren gekomen, maar onder invloed van hun moeder, en dat er sprake was van ouderverstoting. Hij voerde aan dat de minister de aanvragen niet had mogen toewijzen zonder de omstandigheden van ouderverstoting te onderzoeken.

De rechtbank oordeelde dat de dochters ten tijde van hun verzoeken meerderjarig waren en dat hun aanvragen voldeden aan de wettelijke voorwaarden. De rechtbank stelde vast dat de dochters sinds 2018 nauwelijks contact hadden met hun vader en dat zij de wens om de geslachtsnaam van hun moeder aan te nemen, op eigen initiatief hadden geuit. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de dochters onder druk stonden om deze beslissing te nemen en dat de minister de belangen van de dochters zwaarder had mogen laten wegen dan die van eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waardoor de besluiten tot geslachtsnaamwijziging in stand bleven. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Blok, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3449, UTR 23/3534 en UTR 23/3536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
De minister voor Rechtsbescherming [1]
(gemachtigde: I.M. Touwen)
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[dochter 1]en
[dochter 2]uit [plaats 2] ,
[dochter 3]uit [plaats 3] (de dochters) en
[de moeder]uit [plaats 2] (de moeder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de toewijzingen om de geslachtsnaam van zijn drie dochters te wijzigen in [de moeder] , de naam van hun moeder.
1.1.
De minister heeft de aanvragen van de dochters om geslachtsnaamwijziging met de besluiten van 24 januari 2023 toegewezen. Met de bestreden besluiten van 26 mei 2023 op de bezwaren van eiser is de minister bij deze toewijzingen gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de minister, de dochters en hun moeder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de verzoeken om geslachtsnaamwijziging heeft mogen toewijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De drie meerderjarige dochters van eiser, [dochter 3] , [dochter 1] en [dochter 2] hebben op 22 augustus 2022 ieder afzonderlijk de minister verzocht om hun geslachtsnaam te wijzigen in [de moeder] , de naam van hun moeder. Als reden voor hun verzoek hebben zij opgegeven dat zij geen contact meer hebben met hun vader en dat het dragen van zijn achternaam hen een negatief gevoel geeft.
5. Eiser voert aan dat zijn dochters de aanvragen om hun geslachtsnaam te wijzigen niet uit vrije wil en niet zelfstandig hebben gedaan. Volgens eiser zijn ze hiertoe aangezet door hun moeder. Eiser wijst er erop dat het contact tussen eiser en zijn dochters is verbroken tijdens hun minderjarigheid waarin zij onder invloed stonden van het manipulatieve gedrag van hun moeder. Omdat dit contactverlies doorwerkt in hun volwassenheid hebben zij volgens eiser geen zelfstandige en weloverwogen beslissing kunnen nemen over de geslachtsnaamwijziging. Eiser stelt dat er sprake is van ouderverstoting of het zogeheten PAS-syndroom [2] , een vorm van (emotionele) kindermishandeling, waarvan eiser en zijn dochters het slachtoffer zijn. Eiser wijst daarbij op verschillende rapporten, onderzoeken, video’s en andere informatie over ouderverstoting. In dat kader wijst hij onder meer op 17 strategieën en 8 kenmerken op basis waarvan ouderverstoting kan worden vastgesteld. Het verzoek om geslachtsnaamwijziging past binnen een van die strategieën. Nu de minister dit niet heeft onderkend en ook niet heeft onderzocht, werkt hij mee aan ouderverstoting en aan de mishandeling van zijn dochters, aldus eiser. Eiser voert verder aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 24 van het Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK). Eiser verzoekt om de besluiten tot geslachtsnaamwijziging daarom te vernietigen. Subsidiair verzoekt eiser om het recht op geslachtsnaamwijziging minimaal 10 jaar uit te stellen of te bepalen dat de kinderen het recht behouden om in de toekomst de geslachtsnaamwijziging terug te draaien.
6. De rechtbank stelt vast dat [dochter 3] , [dochter 1] en [dochter 2] ten tijde van hun verzoeken tot wijziging van hun geslachtsnaam meerderjarig waren en dat niet in geschil is dat hun verzoeken voldoen aan alle voorwaarden, opgenomen in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamwijziging (het Besluit). [dochter 3] , [dochter 1] , en [dochter 2] hebben sinds 2018 niet of nauwelijks contact meer met hun vader. Zij willen nu de geslachtsnaam van hun moeder aannemen en moeder heeft daar ook mee ingestemd.
7. Uit vaste rechtspraak [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de minister bij het nemen van een besluit op een verzoek om geslachtsnaamwijziging, ook indien wordt voldaan aan de in het Besluit opgenomen voorwaarden, alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen moet betrekken. Onder die belangen vallen de belangen van eiser bij afwijzing van het verzoek, maar daaronder kan niet vallen de beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat [dochter 3] , [dochter 1] en [dochter 2] geen omgang met eiser hebben. Dat volgens eiser sprake is van ouderverstoting kan bij deze beoordeling dus geen rol spelen.
8. De rechtbank oordeelt verder dat de door eiser overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten bevatten dat [dochter 3] , [dochter 1] en [dochter 2] hun aanvragen om hun geslachtsnaam te wijzigen niet uit vrije wil en niet zelfstandig zouden hebben gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat de stukken die eiser heeft overgelegd uitsluitend algemene informatie bevatten over ouderverstoting en geen betrekking hebben op het contact tussen eiser en zijn dochters en het contact met hun moeder.
9. Verder vindt de rechtbank van belang dat de dochters meerderjarig zijn en dat zij hun wens om de naam van moeder te dragen bij hun aanvraag hebben toegelicht. Die wens hebben zij ook op de zitting benadrukt. De rechter heeft op de zitting, zonder het bijzijn van eiser en hun moeder, met de dochters gesproken. Daarbij hebben zij ieder op hun eigen wijze toegelicht wat hun belang bij hun verzoek is en hoe hun verzoek gezien het verleden tot stand is gekomen. Daarbij hebben zij de rechter laten weten dat zij hun verzoek hebben gebaseerd op hun eigen ervaringen met vader en niet op de gesprekken met hun moeder over hun ervaringen. Ook hebben de dochters op de zitting benadrukt dat zij zich gezien en gehoord willen voelen en hebben zij de wens uitgesproken dat eiser hun wens om de geslachtsnaam te wijzigen, respecteert. De rechtbank concludeert dat ook de zitting geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van eiser dat zijn dochters het verzoek niet uit vrije wil hebben ingediend.
10. Dat de jongste dochter nog maar net meerderjarig was ten tijde van haar verzoek laat onverlet dat zij als meerderjarige die wens heeft geuit en zij op grond van de wet die wens ook kon uiten. Artikel 4 van het Besluit maakt geen onderscheid tussen personen die net of al langer meerderjarig zijn. Het is aan de verzoeker zelf om het geschikte moment te bepalen om het verzoek in te dienen. Daar kan de minister niet in treden en de rechtbank evenmin.
11. Het beroep op artikel 24 van het IVRK slaagt evenmin, omdat de dochters meerderjarig zijn en het verdrag, gelet op artikel 1 van het IVKR, niet langer op hen van toepassing is. Bovendien staat de geslachtsnaamwijziging er niet aan in de weg dat het contact tussen eiser en zijn dochters in de toekomst wordt hersteld.
11. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister de belangen van de dochters zwaarder heeft mogen laten wegen en dat de minister in hetgeen eiser heeft aangevoerd op goede gronden geen aanleiding heeft gezien om de verzoeken af te wijzen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de besluiten tot geslachtsnaamwijzigingen van de drie dochters van eiser in stand blijven. In de beoordeling van eisers subsidiaire verzoek kan de rechtbank – mede gelet op wat onder 10 is overwogen – niet treden.
13. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen: de minister van Justitie en Veiligheid.
2.Parental Alienation Syndrome.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1999 en 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1392.