ECLI:NL:RBMNE:2024:6492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
581220
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing schriftelijke aanwijzing over omgang moeder en uithuisgeplaatst kind met blijvende onrust bij het kind

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 8 november 2024, wordt een verzoek van de moeder behandeld om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Pool, verzoekt om de wijziging van de omgangsregeling met haar uithuisgeplaatste kind, [minderjarige], die onder toezicht staat van de GI. De kinderrechter heeft de procedure in acht genomen, waarbij de vader niet is verschenen. De GI heeft op 3 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven die de omgang tussen de moeder en [minderjarige] aanpaste, wat leidde tot onrust bij het kind. De kinderrechter oordeelt dat de GI bevoegd was om deze wijziging door te voeren, omdat er geen eerdere zorgregeling door de rechtbank was vastgesteld. De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder af, omdat de schriftelijke aanwijzing van de GI zorgvuldig tot stand is gekomen en in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige] meer rust ervaart en zich kan richten op haar persoonlijke ontwikkeling en therapie. De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/581220 / JE RK 24-1507
Datum uitspraak: 8 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F. Pool,
over
[minderjarige], geboren op [2015] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van advocaat van de moeder, ontvangen op 16 september 2024;
  • het gecorrigeerde verzoekschrift van de advocaat van de moeder, ontvangen op
  • de brief van 21 oktober 2024 met aanvullende stukken van de GI, ontvangen op
  • de reactie van de advocaat van de moeder met bijlage, ontvangen op 1 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [A] en [B] , vertegenwoordigers van de GI.
De vader is correct opgeroepen voor de zitting, maar hij is niet verschenen.
1.3.
Op de zitting zijn afspraken gemaakt over de stukken die de GI nog zou nasturen en de mogelijkheid voor de moeder om daarop te reageren. De nadien ingekomen stukken zijn onder 1.1. vermeld.
1.4.
Alle betrokken partijen hebben op 8 november 2024 het dictum telefonisch van de griffie van de rechtbank kunnen vernemen. Dit is de schriftelijke uitwerking van de beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de [verblijfplaats] van [instelling] in [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van 19 augustus 2022 is [minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 19 augustus 2025. Ook is bij beschikking van 20 januari 2023 [minderjarige] met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 19 augustus 2025.
Tegen de laatste beschikking van 17 mei 2024, genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank, heeft de moeder hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft de beschikking bij uitspraak van 22 oktober 2024 bekrachtigd, met de kanttekening dat de rechtbank niets had mogen zeggen over het perspectiefbesluit [1] .
2.4.
De GI heeft op 3 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
o
De gewijzigde omgang, namelijk dat [minderjarige] niet door haar moeder opgehaald wordt op woensdagmiddag op school, maar met de taxi naar de groep gaat, gaat per direct in.
o
De omgang tussen moeder en [minderjarige] zal, in bijzijn van [C] , op de groep en/of het terrein van [plaats] plaatsvinden op woensdagmiddag om de week (in de oneven weken) van 13.30-15.30 uur.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing 3 september 2024 van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De moeder wil dat de schriftelijke verklaring vervallen wordt verklaard. Het verzoek van de GI is onvoldoende gemotiveerd en de GI heeft daarbij een onjuiste belangenafweging gemaakt.
Volgens de moeder bevat de schriftelijke aanwijzing niet alleen een wijziging, maar ook een beperking van de omgang, daar de moeder van 2,5 uur deels onbegeleide omgang naar 2 uur begeleide omgang gaat. Ook mag zij [minderjarige] niet meer ophalen van school.
Verder vindt de moeder dat deze schriftelijke aanwijzing juist zorgt voor meer onrust en verdriet. De moeder haalt [minderjarige] al meer dan een jaar op van school en [minderjarige] is teleurgesteld dat dit nu niet meer gebeurt. Volgens de moeder wordt er daarom juist nu geen rekening gehouden met de belangen van [minderjarige] en haarzelf.
4.2.
Het is onduidelijk hoe de vader denkt over het verzoek van de moeder en de schriftelijke aanwijzing van de GI. De vader is niet ter zitting verschenen.
4.3.
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder.
Na de vorige schriftelijke aanwijzing is de onrust van [minderjarige] rondom de contactmomenten met de moeder onvoldoende afgenomen. [minderjarige] gaat op alle andere dagen met de taxi terug naar de groep. Het geeft haar meer rust als zij ook op de middag dat zij omgang met de moeder heeft, met de taxi naar de [verblijfplaats] terug gaat. De GI heeft namelijk van de groep gehoord dat [minderjarige] extra druk is als ze door de moeder wordt opgehaald. Daarom kiest de GI er nu voor om het contact te beperken tot de twee uur op het terrein van [plaats] , onder begeleiding van [C] . Zij is een systeemtherapeut en ouderbegeleider en verbonden aan de [verblijfplaats] .

5.De beoordeling

Wijziging zorgregeling via schriftelijke aanwijzing?
5.1.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 juli 2024 de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2024, die ziet op de omgang tussen de moeder en [minderjarige] , bekrachtigd.
De advocaat van de moeder heeft in dit verband de juridische vraag opgeworpen of de GI de huidige zorgregeling zelf via een schriftelijke aanwijzing mag aanpassen of dat de GI hiervoor een verzoek tot wijziging van de zorgregeling bij de rechtbank had moeten indienen.
De kinderrechter verwijst voor een antwoord op deze vraag naar een eerder gewezen arrest van de Hoge Raad. [2] Daarin is bepaald dat als een rechter een zorgregeling heeft vastgesteld, de GI op grond van artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek om een wijziging van de zorgregeling moet vragen. Deze wijziging kan dus niet via een schriftelijke aanwijzing tot stand komen.
De kinderrechter is van oordeel dat in onderhavige situatie niet eerder door de rechtbank een zorgregeling is vastgesteld. De bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2024 kan daarmee niet gelijk gesteld worden. De GI is dan ook op dit punt bevoegd om de lopende zorgregeling via een schriftelijke aanwijzing aan de moeder aan te passen.
Het wettelijke kader van een aanwijzing
5.2.
De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden. Tegelijkertijd brengt het verplichtingen voor de ouders met gezag mee, want een ondertoezichtstelling beperkt het gezag van de ouders. Als een ouder met gezag niet wil meewerken aan de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling kan de GI die ouder een schriftelijke aanwijzing geven. [3] De ouder met gezag kan de kinderrechter vragen om een schriftelijke aanwijzing (geheel of gedeeltelijk) vervallen te verklaren. [4]
5.3.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van de wet. [5] Bij de beoordeling van de verzoeken dient de kinderrechter te beoordelen of het besluit van de GI volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
Dit betekent dat het besluit zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en dat het voldoende is gemotiveerd. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden die gelden op het moment van het nemen van de beslissing. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht. De kinderrechter kan de aanwijzing vervolgens slechts marginaal toetsen.
De ontvankelijkheid
5.4.
De termijn die de ouder met gezag heeft om de kinderrechter te vragen om een schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, bedraagt twee weken en vangt aan op de dag na de verzending of uitreiking. De kinderrechter stelt vast dat de schriftelijke aanwijzing van de GI is gedateerd is op 3 september 2024. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder op 16 september 2024 ontvangen. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
De beslissing
5.5.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder afwijzen. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De toelichting
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing redelijkerwijs mocht geven en vindt ook dat de GI het besluit zorgvuldig heeft genomen. De schriftelijke aanwijzing past verder binnen de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. [minderjarige] verblijft met een machtiging tot uithuisplaatsing op de groep de [verblijfplaats] omdat zij niet bij de moeder kan wonen en zodat [minderjarige] therapie kan ontvangen.
5.7.
Op grond van de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2024, was er eerder sprake van een contactregeling waarbij de moeder [minderjarige] in de even weken op woensdag om 12.30 uur van school ophaalde, met haar naar De [verblijfplaats] op het terrein van [naam ] in [plaats] reed en aansluitend op dat terrein van circa 13.00 uur tot 15.00 uur omgang met [minderjarige] had. In de beschikking daarover van 12 juli 2024 heeft de kinderrechter onder meer het volgende overwogen:
“ [minderjarige] verblijft met een machtiging tot uithuisplaatsing op de groep de [verblijfplaats] omdat zij niet bij de moeder kan wonen en zodat [minderjarige] therapie kan ontvangen. Het is van belang dat [minderjarige] nu tot rust komt en vanuit deze rust kan gaan beginnen aan haar therapie. Omdat de school, de dagbesteding en de groep merken dat [minderjarige] onrustig is rondom de omgangsmomenten met de moeder, is het nodig om de omgangsmomenten met de moeder in te perken zodat [minderjarige] meer rust kan gaan ervaren.”.
5.8.
Na de zitting heeft de GI enkele stukken opgestuurd, waaronder het ‘Deelplan contact moeder en [minderjarige] ’ met een evaluatie van de periode van 8 juni 2024 tot
22 oktober 2024. Dit stuk bevestigt het standpunt van de GI dat de eerdere aanpassing van de contactregeling onvoldoende heeft geleid tot het terugkeren van de rust bij [minderjarige] .
De begeleiders van de groep, waar [minderjarige] nu verblijft, geven namelijk meermaals in hun stukken aan dat zij duidelijk onrust en spanning blijven zien bij [minderjarige] voor en na het contact met haar moeder. Er wordt melding van gemaakt dat [minderjarige] druk is als ze met moeder op de groep aankomt. Ze is vluchtig in haar doen en laten, praat ook erg snel en soms met een hoog stemmetje. Ze is op de grens van brutaal en ze wil graag bepalen hoe de middag eruit gaat zien.
Onder begeleiding lukt het moeder om hier voldoende weerstand tegen te bieden. [minderjarige] blijft ruimte zoeken bij moeder en kan ver gaan in het voor elkaar krijgen wat zij wil. Schreeuwen, dreinen, huilen uit frustratie, drammen.
Daarnaast lijkt [minderjarige] enorm in een loyaliteitsconflict te zitten. Zij lijkt goed op de hoogte van de dingen die volwassenen met elkaar horen te bespreken. Het vermoeden bestaat dat de moeder dit soort zaken met [minderjarige] bespreekt op het moment dat zij met zijn tweeën zijn. Het is niet helpend voor [minderjarige] om dit soort uitspraken te horen omdat haar ook duidelijk is verteld dat zij niet meer thuis gaat wonen. Dit soort informatie zorgt voor verwarring, aldus de evaluatie.
Moeder vecht voor haar dochter, wat begrijpelijk is. Ze wil heel graag dat [minderjarige] weer bij haar kan komen wonen, terwijl [minderjarige] inmiddels verteld is dat zij niet meer bij mama gaat wonen. De strijd die ze daarover voert lijkt haar voor een groot deel bezig te houden. Het vraagt veel energie van haar. Het zorgt ook voor enige onrust. Zowel bij moeder als
[minderjarige] . Op de groep spreekt [minderjarige] zich uit dat opa en mama voor haar blijven vechten.
5.9.
De kinderrechter stelt voorop dat de afgelopen periode voor iedereen heftig en verwarrend is geweest, in de eerste plaats voor [minderjarige] . De plaatsing van [minderjarige] met de moeder in [plaats] heeft door allerlei omstandigheden lang op zich laten wachten. Het verloop van die plaatsing zou beslissend zijn voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Door alles wat daar gebeurd is, is die thuisplaatsing volgens de GI niet meer in beeld. Dat is op een kindvriendelijke manier ook aan [minderjarige] verteld. De rechtbank was het daarmee eens. Het hof vindt dat de rechtbank daar niets over had mogen zeggen, omdat dat niet nodig was voor de toetsing van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Volgens het hof moet de GI – kennelijk ongeacht de omstandigheden van het geval – blijven werken aan de thuisplaatsing.
De kinderrechter vindt daar het hare van. Hoe het ook zij, het feit dat rechters niet op één lijn zitten is ook voor iedereen verwarrend. [minderjarige] is daar de dupe van. Het is bijna onvermijdelijk dat zij daar iets van meekrijgt. En dat blijft voor onrust zorgen.
5.10.
De kinderrechter vindt dat het de hoogste tijd is dat er voor [minderjarige] meer rust ontstaat, zodat zij zich op haar eigen ontwikkeling kan gaan richten en aan traumatherapie kan toekomen. Het is ook voor de GI en de [verblijfplaats] zoeken hoe die rust bereikt kan worden. De GI heeft nu met de schriftelijke aanwijzing van 3 september 2024 besloten dat de moeder [minderjarige] niet meer mag ophalen en dat alle omgangsmomenten begeleid (in plaats van de ene keer wel begeleid en de ander keer niet begeleid) worden door de ouderbegeleider [C] .
5.11.
Het is heel goed te begrijpen dat de moeder hier teleurgesteld over is.
De kinderrechter is echter van oordeel dat het eerdergenoemde gedrag dat [minderjarige] voor en na de omgangsmomenten met de moeder laat zien, niet in het belang is van [minderjarige] en in dit geval zwaarder weegt. De kinderrechter is van oordeel dat het nu van het grootste belang is dat gewerkt wordt aan de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige] . Door middel van de begeleiding van de contactmomenten van [minderjarige] met de moeder moet duidelijk worden wat [minderjarige] triggert en hoe daarop ingespeeld kan worden. Ook voor de moeder is het nodig om te leren wat wel en niet werkt bij [minderjarige] . Dat is een traject van vallen en opstaan. Om die reden begrijpt de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing.
5.12.
De kinderrechter komt tot de conclusie dat de GI de schriftelijke aanwijzing in redelijkheid heeft kunnen nemen. De schriftelijke aanwijzing is door middel van de aanvullende stukken van de GI voldoende gemotiveerd en onderbouwd, waardoor de noodzaak van deze schriftelijke aanwijzing duidelijk is.
De kinderrechter heeft de hoop en gaat er vanuit dat [minderjarige] hierdoor meer rust zal ervaren, met name voorafgaand en na afloop van de omgangsmomenten met de moeder. Om die reden laat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 3 september 2024 in stand. Dit betekent dat de moeder zich zal moeten houden aan de aanwijzing die daarin vermeld staat.
5.13.
De GI heeft ter zitting aangegeven de half uur verloren reistijd te willen compenseren in de begeleide omgang, dus in plaats van 2 uur naar 2,5 uur begeleide omgang. De kinderrechter is van oordeel dat het aan de GI en de [verblijfplaats] is om te beoordelen of en zo ja vanaf wanneer deze uitbreiding in het belang is van [minderjarige] . Dit maakt dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing nu niet vervallen zal verklaren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024 door mr. R.R. Everaars-Katerberg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Janson als griffier, en op schrift gesteld op 27 november 2024.

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:GHARL:2024:6510.
2.HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2321.
3.Artikel 1:263, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:264, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.