ECLI:NL:RBMNE:2024:6462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/767
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor dakopbouw ongegrond

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die op 19 mei 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein is verleend aan de vergunninghouder voor het realiseren van een dakopbouw op een perceel in Nieuwegein. De buurman van de vergunninghouder, eiser, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 30 november 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is op 28 augustus 2024 overleden. Zijn echtgenote heeft de procedure voortgezet. De rechtbank heeft de zaak op 5 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de erven van eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de dakopbouw in strijd is met de voorschriften van de beheersverordening, maar dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen door gebruik te maken van de kruimelregeling. De rechtbank benadrukt dat een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits deze niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, maar de rechtbank oordeelt dat deze grond niet slaagt. De rechtbank stelt dat een privaatrechtelijke belemmering pas evident is als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat toestemming van een ander vereist is en die ander die toestemming niet geeft.

De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 25 november 2024. Eiser krijgt geen griffierecht terug en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

de erven van [eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Janse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. C.E.H. Smit)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. E.H.M. Teeuw).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning die het college met een besluit van
19 mei 2023 aan vergunninghouder heeft verleend voor het realiseren van een dakopbouw op het adres [adres 1] in [plaats] (het perceel).
2. Eiser was de buurman van vergunninghouder en woonde met zijn echtgenote op het adres [adres 2] . Hij was het met de verleende omgevingsvergunning niet eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. Het college heeft met zijn besluit van 30 november 2023
(het bestreden besluit)het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. Op 28 augustus 2024 is eiser overleden. Gemachtigde van eiser heeft de rechtbank onder verwijzing naar de verklaring en de machtiging van eisers dochter en executeur
[A] bericht dat eisers echtgenote [B] de procedure voortzet en heeft op zitting aangegeven dat hij namens de erven is gemachtigd.
5. De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de erven van eiser, de gemachtigde van het college, vergezeld door [C] (behandelaar aanvragen vergunningen) en [D] (stedenbouwkundige). Ook is verschenen vergunninghouder en zijn echtgenote [E] en gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag omgevingsvergunning
6. De dakopbouw is in strijd met de voorschriften uit de ter plaatse geldende ‘beheersverordening [locatie] ’. Het college heeft daarom de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit planologisch afwijken. [1] Omdat het bouwplan past binnen de categorieën activiteiten die genoemd zijn in het Besluit omgevingsrecht (het Bor) [2] heeft het college toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid om met de zogeheten kruimelregeling af te wijken van de beheersverordening. [3]
Wabo blijft van toepassing
7. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Toetsingskader
8. Een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de beheersverordening kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van de beheersverordening al dan niet te gebruiken. Bij de keuze om wel of niet een omgevingsvergunning te verlenen moet het college een afweging van de betrokken belangen maken.
9. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Beoordeling van de gronden van eiser
Evident privaatrechtelijke belemmering
10. Eiser voert aan dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De dakterrassen worden van elkaar gescheiden door een mandelige wand en het realiseren van een dakopbouw betekent het volledig verwijderen van die mandelige wand. Dat is een evidente privaatrechtelijke belemmering en daarmee is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing wijst eiser op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [4] De door het college aangehaalde uitspraken [5] acht eiser in deze zaak niet van toepassing, omdat het in die uitspraken niet gaat om het volledig verwijderen, maar om het reconstrueren of het onderhouden van een mandelige muur. Voor zijn standpunt dat het volledig verwijderen van een mandelige wand niet kan, wijst eiser ook op artikel 5:63 van het Burgerlijk Wetboek waarin staat dat mandeligheid een vorm van gebonden mede-eigendom is, waarvan geen scheiding of deling kan worden gevraagd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers grond niet.
Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. Volgens vaste rechtspraak is een privaatrechtelijke belemmering pas evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [6]
12. Op de zitting is toegelicht dat de wand niet op de erfgrens, maar op de grond van vergunninghouder staat en dat tijdens de bezwaarprocedure het hekje door/namens eiser is verplaatst en vastgemaakt is aan de gevel van vergunninghouder. Uitgaande dat ook in dat geval sprake blijft van een mandelige wand die volledig moet worden verwijderd, moet de mogelijkheid van vervangende toestemming via de gang naar de civiele rechter worden meegewogen. Om die reden kan daarom niet worden aangenomen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt vanwege de enkele omstandigheid dat toestemming van eiser als mede-eigenaar ontbreekt. Het college heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien de omgevingsvergunning te weigeren
.Dat zoals eiser stelt een onderscheid moet worden gemaakt tussen onderhoud/reconstructie en volledig verwijderen volgt de rechtbank niet.
Redelijke eisen van welstand
13. Eiser vindt dat het welstandsadvies tegenstrijdig en onduidelijk is. Niet duidelijk is bijvoorbeeld aan welke richtlijnen uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Nota) is getoetst. Uit die Nota volgt dat gevelopeningen niet worden dichtgezet en een bestaande gevelopening niet wordt verkleind en daar is juist in dit geval wel sprake van. Ook betwist eiser dat de opbouw bescheiden zou zijn. Het bouwwerk strekt zich juist over de hele breedte uit.
14. Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college baseert zich daarbij op het positieve welstandsadvies van de Commissie Omgevingskwaliteit Nieuwegein (de Commissie) van 7 maart 2023. In de bezwaarprocedure heeft het college de Commissie verzocht te reageren op de bezwaren van eiser. Daarop heeft de Commissie aan het college op 29 augustus 2023 een aanvullend advies uitgebracht.
15. Volgens vaste rechtspraak [7] mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende - zoals eiser - een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
16. In deze zaak heeft eiser geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. Op de zitting heeft gemachtigde toegelicht dat de vergroting van de gevel vanwege het optrekken van de gevel zo evident in strijd is met het welstandsbeleid dat het overleggen van een tegenadvies niet noodzakelijk is.
17. Wat eiser heeft aangevoerd, biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het advies van de Commissie aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank neemt hierbij in overweging de door eiser gestelde onduidelijkheid over welke richtlijnen uit de Nota zijn gehanteerd. Het college heeft in verweer verwezen naar de adviezen en de Nota. Daarin staat dat wanneer een bouwplan niet aan de richtlijnen voor de kleine bouwplannen (hoofdstuk 5) voldoet of wanneer er twijfel is aan de toepasbaarheid, de algemene richtlijnen (hoofdstuk 2) van toepassing zijn en dat die gekoppeld zijn aan de bouwstijl en het beleidsniveau. Aan de hand daarvan wordt gekeken of het bouwplan alsnog voldoet. De rechtbank stelt vast dat eiser verder geen concrete grond heeft aangevoerd die stelt dat het bouwplan in strijd met de Nota is beoordeeld. Dat eiser zich niet kan vinden in het welstandstandsadvies is onvoldoende, omdat hij zijn standpunt niet heeft onderbouwd met een deskundigenadvies, dat zijn standpunt steunt. Deze grond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
18. Op de zitting heeft gemachtigde de beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met eisers belangen ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

19. De conclusie is dat dat het college naar het oordeel van de rechtbank de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
20. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Eiser krijgt ook geen griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Bijlage II, artikel 4, aanhef en onder 4 van het Bor.
3.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo.
7.ECLI:NLRVS:2019:724.