ECLI:NL:RVS:2018:1869

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201703843/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de Vereniging van Eigenaren inzake omgevingsvergunning voor kelder en kapverdieping aan de Nassaukade 72 te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren (VvE) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de VvE niet-ontvankelijk verklaarde. De VvE had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het algemeen bestuur van stadsdeel West, dat op 30 juni 2015 een omgevingsvergunning verleende aan Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. voor het realiseren van een kelder en het wijzigen van de indeling van de kapverdieping van het pand aan de Nassaukade 72 te Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de VvE te laat was met het indienen van haar beroep, omdat zij pas op 8 september 2016 op de hoogte was geraakt van het besluit van 4 juli 2016, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van beroep zes weken bedraagt.

De VvE betoogde echter dat zij het besluit niet eerder had ontvangen en dat het algemeen bestuur niet had aangetoond dat het besluit daadwerkelijk was verzonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het algemeen bestuur niet voldoende had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank had ten onrechte het beroep van de VvE niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en beoordeelde het besluit van 4 juli 2016 op de inhoudelijke beroepsgronden van de VvE.

De VvE voerde aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat de aanvraag deels strekte tot legalisering van een illegale situatie en dat de bouw van de kelder niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat het algemeen bestuur de aanvraag terecht had beoordeeld op basis van de overgelegde gegevens en dat de bouw van de kelder was toegestaan onder het bestemmingsplan. De VvE's argumenten over de bouwhoogte en de mogelijke gevolgen voor de fundering werden eveneens verworpen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de VvE ongegrond. Het algemeen bestuur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de VvE.

Uitspraak

201703843/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Vereniging van Eigenaren [locatie], gevestigd te Amsterdam, (hierna: de VvE)
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2017 in zaak nr. 16/5808 in het geding tussen:
de VvE
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het algemeen bestuur aan Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een kelder (met koekoeken) in het pand aan de Nassaukade 72 te Amsterdam en voor het wijzigen van de indeling en de grootte van de kapverdieping van dat pand voor gebruik als woonruimte.
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft het algemeen bestuur het door de VvE daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2017 heeft de rechtbank het door de VvE daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de VvE hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2018, waar de VvE, vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft het door de VvE ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de VvE eerst op 8 september 2016 en daarmee volgens de rechtbank buiten de wettelijke termijn van zes weken beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2016.
2.    De VvE betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij eerst op 8 september 2016 van het besluit op de hoogte is geraakt. De VvE voert aan dat zij het besluit van 4 juli 2016 niet eerder heeft ontvangen en dat het algemeen bestuur met het overleggen van een schermafdruk van zijn postregistratiesysteem niet heeft bewezen dat het besluit ook daadwerkelijk is verzonden. De VvE heeft een schermafdruk van het digitale ontvangstsysteem van haar gemachtigde overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat het besluit van 4 juli 2016 niet door haar gemachtigde is ontvangen.
2.1.    Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."
Artikel 6:7 luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt:
"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2.    Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.3.    Vaststaat dat het besluit van 4 juli 2016 is voorzien van een juiste adressering - het postadres van de gemachtigde van de VvE - en van een verzenddatum, te weten 4 juli 2016. De vraag is of tevens sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
2.4.    Ter onderbouwing dat van een deugdelijke verzendadministratie sprake is, heeft het algemeen bestuur een schermafdruk overgelegd van het gehanteerde registratiesysteem Decos. Op de schermafdruk is te zien dat in Decos als datum van verzending van het besluit aan het postadres van de gemachtigde van de VvE 4 juli 2016 is ingevuld. Op de schermafdruk is ook een scan van het besluit, geadresseerd aan de gemachtigde van de VvE en voorzien van een verzendstempel met de datum 4 juli 2016, zichtbaar. Ter zitting bij de rechtbank heeft het algemeen bestuur haar werkwijze nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat een besluit, zodra het is ondertekend, diezelfde dag via het secretariaat wordt verwerkt in Decos, een verzendstempel krijgt, wordt gescand, fysiek in de postzakken wordt gedaan en daarmee ter post wordt bezorgd. Diezelfde dag krijgt het algemeen bestuur ook per e-mail een bevestiging dat het besluit, dat als pdf-bestand bij de e-mail is gevoegd, is verzonden.
Naar aanleiding van een verzoek van de Afdeling om toezending van de desbetreffende e-mail heeft het algemeen bestuur bij brief van 3 mei 2018 verklaard dat deze interne e-mail van de postkamer aan de behandelend medewerker van het Juridisch bureau niet meer kan worden overgelegd, maar dat het bewijs van verzending wordt gevormd door de schermafdruk uit Decos.
2.5.    Uit de overgelegde schermafdruk kan worden afgeleid dat het besluit door het secretariaat is verwerkt in Decos, een verzendstempel heeft gekregen en dat er een scan van het besluit is gemaakt. Er kan echter niet zonder meer uit worden afgeleid dat het besluit vervolgens ook daadwerkelijk door de postkamer aan de gemachtigde van de VvE is verzonden. Of en hoe die laatste stap in het verzendproces wordt geregistreerd in Decos is niet duidelijk. Bij ontbreken van een nadere toelichting hierover kan slechts aannemelijk worden geacht dat het besluit van 4 juli 2016 door het secretariaat is klaargemaakt voor verzending aan de gemachtigde van de VvE, maar niet dat het besluit ook daadwerkelijk door de postkamer aan hem is verzonden. Gelet hierop, heeft het algemeen bestuur verzending aan de gemachtigde van de VvE niet aannemelijk gemaakt. Dat, zoals het algemeen bestuur naar voren heeft gebracht, het besluit van 4 juli 2016 op 6 juli 2016 is ontvangen door Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. betekent niet dat daarmee aannemelijk is dat het besluit ook aan de gemachtigde van de VvE is verzonden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het door de VvE ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 4 juli 2016 beoordelen in het licht van de daartegen door de VvE aangevoerde beroepsgronden.
4.    De VvE voert aan dat de aanvraag om omgevingsvergunning deels strekte tot legalisering van een illegaal bestaande situatie. Om die reden had het algemeen bestuur bij zijn beoordeling moeten uitgaan van de feitelijk aanwezige situatie, aldus de VvE. Nu dat niet is gebeurd, berust het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning volgens de VvE op een gebrekkige motivering.
4.1.    Het algemeen bestuur heeft de aanvraag terecht beoordeeld op basis van de daarbij overgelegde gegevens, waaronder de bouwtekeningen. Dat het gerealiseerde bouwwerk, naar gesteld, niet overeenkomt met hetgeen is vergund betreft een kwestie van handhaving.
Het betoog faalt.
5.    De VvE betoogt dat het algemeen bestuur heeft miskend dat een kelder op het perceel Nassaukade 72 niet is toegestaan op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westerpark Zuid" (hierna: het bestemmingsplan).
5.1.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Wonen-1". Het algemeen bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een kelder voor woongebruik in overeenstemming is met een woonbestemming en derhalve is toegestaan, tenzij uit de planregels het tegendeel volgt. Dat is hier niet het geval, zodat het bouwen van de kelder is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
6.    De VvE betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan de in artikel 28.2.2, aanhef en onder e, van de planregels gestelde eis dat de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 m bedraagt. Volgens de VvE dient de nieuwe kelder te worden beschouwd als de eerste bouwlaag van het pand aan de Nassaukade 72. Ook als in zoverre echter wordt uitgegaan van de begane grond, wordt volgens haar niet aan genoemde eis voldaan, nu de begane grond lager is dan 3,50 m.
6.1.    In artikel 1.17 van de planregels is bouwlaag gedefinieerd als een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
In artikel 1.42 is kelder gedefinieerd als een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.
Artikel 28.2.2, aanhef en onder e, luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
(…)
e. er mag uitsluitend worden gebouwd indien de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter bedraagt."
6.2.    Gelet op de definities in de artikelen 1.17 en 1.42 is een kelder geen bouwlaag in de zin van de planregels en kan een kelder dus niet de eerste bouwlaag zijn als bedoeld in artikel 28.2.2, aanhef en onder e, zodat de daarin genoemde minimale bouwhoogte van 3,50 m niet voor een kelder geldt. Of de bouwhoogte van de begane grond van het pand aan de Nassaukade 72 aan artikel 28.2.2, aanhef en onder e, voldoet, kan in deze procedure niet aan de orde zijn, nu het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd en verleend daarop geen betrekking heeft.
Het betoog faalt.
7.    De VvE betoogt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend vanwege de mogelijke gevolgen van het bouwplan voor haar pand. Zij wijst er op dat met de bouw van de kelder de fundering van het pand aan de Nassaukade 72 wordt hersteld en verbeterd, terwijl haar pand aan de [locatie] niet wordt voorzien van een nieuwe fundering. Omdat de fundering onder de panden één blok vormt, vreest de VvE dat dit zal leiden tot een ongelijkmatige verzakking van de panden.
7.1.    Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat deel uitmaakt van het besluit van 4 juli 2016, blijkt dat de gevolgen van de bouw van de kelder voor de constructieve veiligheid zijn beoordeeld. Het algemeen bestuur heeft geconcludeerd dat wordt voldaan aan de daarvoor geldende normen. Hetgeen de VvE aanvoert, geeft geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Dat de bouw van de kelder leidt tot een ongelijkmatige verzakking van de panden aan de [locatie] en 72 waardoor de constructieve veiligheid in geding komt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Het algemeen bestuur heeft in de door de VvE geuite vrees voor ongelijkmatige verzakking dan ook geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
8.    De VvE betoogt ten slotte dat de omgevingsvergunning niet had mogen verleend, omdat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Aangezien de fundering onder de scheidingsmuur tussen de panden aan de [locatie] en 72 mandelig is, mocht Naarden Vastgoed Ontwikkeling B.V. volgens de VvE niet zonder haar toestemming overgaan tot herstel en verbetering van die fundering. De VvE acht deze werkzaamheden niet noodzakelijk en is niet bereid daarvoor toestemming te verlenen.
8.1.    Artikel 5:62, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, luidt:
"De scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren, gemeen hebben, is eveneens gemeenschappelijk eigendom en mandelig."
Artikel 5:65 luidt:
"Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd."
8.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274, is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
8.3.    Gelet op de aard van de werkzaamheden, die strekken tot herstel en verbetering van de fundering, is niet op voorhand uit te sluiten dat de VvE als mede-eigenaar gehouden kan zijn daaraan haar medewerking te verlenen. De weigering van de VvE om toestemming te verlenen voor de werkzaamheden maakt dan ook niet dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter.
Het betoog faalt.
9.    Het beroep tegen het besluit van 4 juli 2016 is ongegrond.
10.    Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de door de VvE in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2017 in zaak nr. 16/5808;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West tot vergoeding van bij de Vereniging van Eigenaren [locatie] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West aan de Vereniging van Eigenaren [locatie] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Pans    w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
462-860.