Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder
Inleiding
Overwegingen
Feiten en geschil
- [adres 2] , verkocht op 11 november 2021 voor € 289.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 29 januari 2021 voor € 288.692,-;
- [adres 4] , verkocht op 1 april 2021voor € 334.898,-.
[adres 3]en
[adres 4]niet goed vergelijkbaar zijn omdat uit de door hem overgelegde brochure blijkt dat dit verbouwde, veel luxere appartementen betreffen.
[straat]zijn verbouwd in 2022. De waardepeildatum en dus de toestand van de panden waar in de taxatiematrix van wordt uitgegaan is echter 1 januari 2022. De matrix baseert zich op de toestand van de appartementen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, respectievelijk 29 januari 2021 en 1 april 2021. Deze waren toen nog niet verbouwd.
€ 100.000 is gestegen. In 2022 heeft er weer een forse stijging plaatsgevonden. Vergeleken met de gemiddelde waardestijging is deze stijging te hoog. Eiser wijst op de voorwaarde dat een WOZ-waarde onafhankelijk dient te zijn ten opzichte van een vorige WOZ-waarde en dat er geen vergelijkbare objecten zijn aangedragen met dezelfde WOZ-waarde. Bovendien, zo is door eiser aangevoerd, zou een waardedaling meer op zijn plek zijn geweest aangezien de referentiewoning aan de [adres 2] een lagere WOZ-waarde heeft. Op de zitting heeft eiser nog toegelicht de stijging niet te kunnen plaatsen in het licht van de gemiddelde waardestijging van appartementen.
Conclusie
Beslissing
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.