ECLI:NL:GHARL:2024:776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
21/1764
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 346.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de heffingsambtenaar zijn toezendplicht had geschonden door niet alle gevraagde stukken te verstrekken. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan. Daarnaast was er een geschil over de vastgestelde waarde van de woning. Belanghebbende stelde dat de waarde op € 311.000 moest worden vastgesteld, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 346.000 handhaafde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1764
uitspraakdatum: 30 januari 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 november 2021, nummer UTR 20/4806, ECLI:NL:RBMNE:2021:5474, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Amersfoort(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 7 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 346.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaak is een woning met onder meer een dakopbouw.
2.2.
In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende onder meer om toezending van een taxatieverslag, een matrix en de grondstaffel verzocht.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in reactie op het bezwaarschrift een taxatieverslag aan belanghebbende toegezonden. Daarbij heeft de heffingsambtenaar ook een taxatieformulier aan belanghebbende toegezonden, waarop een grondstaffel is vermeld, alsmede een tabel waarin – naast de verschillende objectonderdelen van de onroerende zaak - onder meer de voorzieningen, het onderhoud en de kwaliteit van de woning met een “7” zijn aangeduid.

3.Geschil

3.1.
In geschil is ten eerste of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
In geschil is verder de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit vaststelling van die waarde op € 311.000. Volgens de heffingsambtenaar moet de door hem vastgestelde waarde van € 346.000 worden bevestigd.

4.Beoordeling van het geschil

Toezendplicht (artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ)
4.1.
Belanghebbende betoogt dat hij in bezwaar om toezending van een matrix, de grondstaffel en het taxatieverslag heeft verzocht, maar dat niet al deze stukken in de bezwaarfase door de heffingsambtenaar zijn verstrekt. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij deze door belanghebbende verzochte stukken, voor zover die stukken op dat moment beschikbaar waren, wel degelijk verstrekt.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet heeft geschonden. Met de door hem toegezonden gegevens (zie 2.3) heeft de heffingsambtenaar voldaan aan het in 2.2 weergegeven verzoek van belanghebbende. Voor het oordeel dat de heffingsambtenaar bepaalde gegevens ten onrechte niet heeft toegezonden, is dat door belanghebbende gedane verzoek onvoldoende specifiek. [1] Met name hoefde de heffingsambtenaar het verzoek om toezending van “een matrix” in redelijkheid niet op te vatten als een verzoek om toezending van alle zogenoemde KOUDV-kenmerken van zowel de onroerende zaak als de gehanteerde vergelijkingsobjecten. Bovendien acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar de in beroep ingebrachte matrix waarin deze gegevens wel zijn opgenomen, gelet op wat hij hierover ter zitting van het Hof heeft verklaard, in bezwaar nog niet had opgesteld. Anders dan belanghebbende betoogt, brengt artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet mee dat een dergelijke matrix naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende in de bezwaarfase moet worden opgesteld. Ook in zoverre hoefde toezending toen niet plaats te vinden.
Waarde van de onroerende zaak
4.3.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de door hem in hoger beroep ingebrachte taxatiematrix en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde door hem niet te hoog is vastgesteld. In die matrix is de vastgestelde waarde onder meer gebaseerd op de verkoopcijfers van [adres2] 12 en [adres3] 7. Deze vergelijkingsobjecten zijn volgens de taxatiematrix wat betreft bouwjaar, type woning, inhoud, kaveloppervlakte, bijgebouwen en KOUDV-kenmerken (nagenoeg) gelijk aan de onroerende zaak, met dien verstande dat [adres2] 12 geen dakopbouw heeft. De ligging van deze vergelijkingsobjecten is eveneens goed vergelijkbaar met die van de onroerende zaak. Belanghebbende heeft niet gemotiveerd gesteld dat en op welke van de hiervoor genoemde punten de taxatiematrix onjuist is. Belanghebbende heeft ook niet betwist dat, na indexering op basis van 8% voor een heel jaar, voor [adres3] 7 kan worden uitgegaan van een (gecorrigeerde) verkoopprijs van € 346.265 en voor [adres2] 12 van € 288.047. In dit licht acht het Hof een waarde van € 346.000 voor de onroerende zaak niet te hoog. Daarbij neemt het Hof nog in aanmerking dat belanghebbende ook niet gemotiveerd heeft betwist dat aan de dakopbouw van de onroerende zaak een waarde van € 62.205 kan worden toegekend. Belanghebbende heeft in dit kader slechts concreet betoogd dat in twee opeenvolgende belastingjaren de waarde per m³ van de dakopbouw anders wordt berekend, omdat die waarde voor 2019 gelijk is aan ongeveer 70% van de waarde per m³ van de rest van de woning, terwijl dit percentage voor 2020 gelijk is aan ongeveer 80%. Dit betoog doet evenwel aan de juistheid van de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde niet af, omdat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk belastingjaar opnieuw wordt bepaald, met voorbijgaan aan de (elementen van de) waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend.
4.5.
Ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft belanghebbende concreet gewezen op de verkoop van [adres1] 18 in juni 2018 voor € 282.500. Dit object heeft eveneens een dakopbouw en verkeert in goede staat, aldus belanghebbende. Volgens de heffingsambtenaar is dit object minder goed vergelijkbaar met de onroerende zaak dan de door hem aangedragen vergelijkingsobjecten, omdat [adres1] 18 in een eenvoudige staat verkeerde ten tijde van de verkoop.
4.6.
Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat ook [adres1] 18 goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak. Aan de juistheid van de vastgestelde waarde doet dit echter niet af, omdat het Hof aannemelijk acht dat [adres1] 18 ten tijde van de verkoop in een zodanig eenvoudige staat verkeerde, dat dit het verschil tussen de voor [adres1] 18 gerealiseerde prijs (na indexering met het in 4.4 bedoelde percentage) en de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voldoende verklaart. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat [adres1] 18 anders dan de onroerende zaak uitsluitend een badkamer op de begane grond heeft. Het Hof leidt bovendien uit de foto’s van [adres1] 18 die in het dossier zitten af dat het inpandige onderhoud van dat object, anders dan belanghebbende stelt, niet de kwalificatie “in goede staat” kan dragen, terwijl tussen partijen vaststaat dat dit wel geldt voor de onroerende zaak.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.