Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor het verlenen van een pgb. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het zorgkantoor heeft de aanvraag voor het verlenen van een pgb afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan alle verleningsvoorwaarden en er een weigeringsgrond van toepassing is.Het bestreden besluit is gebaseerd op het niet voldoen aan twee verleningsvoorwaarden en één weigeringsgrond die volgens het zorgkantoor van toepassing is. In het huis waar eiser woont is tijdens huisbezoeken gebleken van onhygiënische omstandigheden. Volgens het zorgkantoor is daardoor sprake van een dermate ongepaste leefomgeving voor eiser dat niet gesproken kan worden van toereikende zorg van goede kwaliteit in de zin van artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz. Daarnaast is er geen sprake van inzet van professionele zorgverleners. Enkel de broer, tevens curator van eiser is genoemd. Dit is geen professionele zorgverlener. Zonder de inzet van professionele thuisbegeleiding en dagbesteding vanuit het pgb voldoet de aanvraag niet aan de grondvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg. Als laatste is de weigeringsgrond uit artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz van toepassing. Daartoe heeft het zorgkantoor overwogen dat eiser eerder zijn verplichtingen behorend bij het pgb heeft geschonden, omdat hij zijn verblijf in het buitenland niet heeft doorgegeven. Daarom is bij besluit van 7 juni 2021 het pgb van eiser beëindigd. Deze weigeringsgrond is dwingendrechtelijk, wat betekent dat er geen plaats is voor een belangenafweging.
4. Eiser stelt, voor zover hier van belang, dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de toepassing van de weigeringsgrond in artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz achterwege had moeten blijven. Daartoe voert eiser aan dat zijn broer het zorgkantoor destijds inderdaad niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van het feit dat eiser in het buitenland verbleef. Dit vond plaats in de corona-periode. Eiser was met zijn moeder op vakantie, maar kon niet terugkeren naar Nederland. Een dergelijke situatie zal zich nu niet meer voordoen. Eiser heeft hiervan geleerd en begrijpt dat het zorgkantoor van eiser verwacht dat van een dergelijke situatie melding moet worden gemaakt. Eiser heeft in het verleden ook een pgb gehad en dat is tien jaar lang altijd goed gegaan. Dat eenmalig de verplichtingen niet zijn nagekomen mag er niet toe leiden dat eiser nooit meer aanspraak kan maken op een pgb. Daarbij komt dat de zorg die eiser nodig heeft, complexe en specifieke zorg is met ondersteuning van dagbesteding. Dat maakt deze zaak ook bijzonder.
5. Op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz wordt het pgb in ieder geval geweigerd, als bij een eerdere verstrekking van een pgb niet is voldaan aan de opgelegde verplichtingen. Deze bepaling is van dwingendrechtelijke aard. Het staat het zorgkantoor dus niet vrij om een belangenafweging te maken. Dit vloeit onder meer voort uit de Memorie van Toelichting bij de Wlz(MvT). Uit de MvT blijkt dat het ontbreken van een individuele belangenafweging in dit soort zaken een bewuste keuze van de wetgever is geweest. Dit betekent ook dat toepassing van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz, een bepaling in een wet in formele zin, niet kan worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Gelet op recente rechtspraakmoet de rechter in dit soort gevallen nog wel bezien of zich bijzondere omstandigheden voordoen die in het individuele geval aanleiding vormen voor een zogenoemde contra-legem toepassing van de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle verdisconteerd zijn in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd laten zijn met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat de toepassing daarvan achterwege moet blijven.
7. Vast staat dat eiser zich eerder niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb heeft gehouden, door geen melding te maken van zijn verblijf in het buitenland. Dit heeft de Centrale Raad van Beroep bevestigd in zijn uitspraak van 1 mei 2024.Dit betekent dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 3.3.3, aanhef, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz
8. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de toepassing van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz achterwege moet blijven. De essentie van deze dwingend geformuleerde bepaling is dat de verzekerde die zich bij een eerdere verstrekking van een pgb niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen geen pgb meer kan krijgen, ook niet als sprake is van de door eiser gestelde omstandigheden, die destijds hebben geleid tot de beëindiging van het pgb.
9. De rechtbank neemt aan dat de wetgever de gevolgen hiervan heeft voorzien. Er is daarom geen sprake van een door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheid. De rechtbank ziet steun voor dit oordeel in de wetsgeschiedenis. Hieruit blijkt dat het voor de wetgever een bewuste keuze is geweest om in het geval dat een verzekerde niet aan de verplichtingen heeft voldaan een nieuwe aanvraag voor een pgb te weigeren. De kern hiervan is dat de (kwetsbare) budgethouder wordt beschermd. Daarbij is van belang dat verzekerden die op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, van de Wlz geen pgb kunnen krijgen, wel in aanmerking komen voor zorg in natura. Dat is bij eiser inmiddels ook het geval. Op de zitting is gebleken dat eiser momenteel drie dagen per week dagbesteding krijgt bij [zorgcentrum] in de vorm van zorg in natura. De bedoeling is, zo heeft de broer van eiser op de zitting gezegd, dat dit uiteindelijk wordt uitgebreid naar vijf dagen. Daarnaast verleent (met name) de broer van eiser, zo heeft hij op de zitting verklaard, thuis de resterende zorg. Het is dus niet zo dat door de weigering van een pgb een schrijnende situatie ontstaat waarin eiser verstoken blijft van de zorg die hij nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden die in dit geval moeten leiden tot het buiten toepassing laten van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz.
10. Het zorgkantoor heeft daarom de aanvraag voor een pgb terecht afgewezen op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Omdat de in artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz neergelegde weigeringsgrond op zichzelf al voldoende is om de aanvraag voor een pgb af te wijzen behoeven de overige beroepsgronden, die zich richten tegen het niet voldoen aan alle verleningsvoorwaarden voor een pgb, geen bespreking meer.