ECLI:NL:CRVB:2024:854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
22/2176 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de verleningsbeschikking van het persoonsgebonden budget (pgb) en de verplichtingen van de verzekerde

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2024, wordt de wijziging van de verleningsbeschikking van het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant besproken. Appellant, die sinds 19 januari 2016 is geïndiceerd voor zorg, had een zorgovereenkomst met zijn broer, die als zijn gewaarborgde hulp fungeerde. Het zorgkantoor heeft echter vastgesteld dat appellant niet onverwijld op de hoogte heeft gesteld van relevante feiten, zoals zijn verblijf in Marokko, wat leidde tot twijfels over de besteding van het pgb. De Raad oordeelt dat het zorgkantoor bevoegd was om de verleningsbeschikking te wijzigen, omdat appellant en zijn gewaarborgde hulp niet voldaan hebben aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad concludeert dat er geen sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor appellant door de wijziging van het pgb, aangezien hij nog steeds recht heeft op zorg in natura. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om zich aan de verplichtingen te houden die aan het pgb zijn verbonden.

Uitspraak

22/2176 WLZ
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2022, 21/4840 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank het beroep van appellant tegen de wijziging van de verlening van zijn pgb terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad is het met de rechtbank eens dat het zorgkantoor de verlening van het pgb mocht wijzigen, omdat appellant en zijn gewaarborgde hulp niet hebben voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Niet is gebleken van voor appellant onevenredig nadelige gevolgen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant, vertegenwoordigd door [naam broer] , heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2024. Daarbij waren aanwezig [naam broer] en mr. Pietersz namens appellant en mr. B. Megens, advocaat, en G. Bakker namens het zorgkantoor.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met ingang van 19 januari 2016 geïndiceerd voor zorgprofiel 'Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering' (VG 6). Het zorgkantoor heeft jaarlijks een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellant verleend voor deze zorg, laatstelijk bij een besluit van 1 december 2020 voor het jaar 2021. Appellant heeft – voor zover hier van belang – een zorgovereenkomst gesloten met zijn broer [naam broer] ( [naam broer] ), waarin zij hebben afgesproken dat [naam broer] 156 uur zorg per maand verleent voor een bedrag van € 3.084,- per maand. [naam broer] is niet alleen een van de zorgverleners van appellant, maar ook zijn curator en zijn gewaarborgde hulp.
1.2.
Met een brief van 21 mei 2021 heeft het zorgkantoor aan appellant bericht dat appellant volgens informatie van het zorgkantoor – zonder dat aan het zorgkantoor te hebben gemeld – sinds 15 december 2020 in Marokko verblijft. Ook heeft het zorgkantoor laten weten dat het twijfels heeft over de besteding van het pgb van appellant en dat het van plan is om dat pgb stop te zetten. Het zorgkantoor heeft appellant in de gelegenheid gesteld nadere informatie in te dienen. Appellant heeft hierop gereageerd met een brief van 28 mei 2021.
1.3.
Bij een besluit van 7 juni 2021 heeft het zorgkantoor de verleningsbeschikking van 1 december 2020 gewijzigd in die zin dat het pgb van appellant wordt verleend tot 1 juni 2021. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen en dat appellant sinds 15 april 2020 niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen. Nadien heeft het zorgkantoor het pgb over 2021 vastgesteld op hetgeen feitelijk is gedeclareerd en uitbetaald. Er is geen bedrag van appellant teruggevorderd.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2021. Met een besluit van 7 december 2021 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor dit bezwaar ongegrond verklaard. Het zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellant per 20 juli 2021 weer een adres heeft in Nederland. Het zorgkantoor is bij het standpunt gebleven dat niet is voldaan aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Voor zover hier van belang heeft appellant het zorgkantoor niet uit eigen beweging op de hoogte gebracht van relevante feiten en omstandigheden en is [naam broer] doorbetaald in de periode dat appellant in Marokko verbleef. [naam broer] heeft zijn taken en verantwoordelijkheden geschonden. Mede gezien de ernst van de schending van de verplichtingen heeft het zorgkantoor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen zwaarder laten wegen dan het belang van appellant om zijn zorg met een pgb te kunnen inkopen. Daarbij heeft het zorgkantoor laten meespelen dat de zorg die appellant nodig heeft ook in de vorm van zorg in natura beschikbaar is.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het zorgkantoor
3.2.
Het zorgkantoor is het eens met de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de wijziging van de verlening van het pgb van appellant in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Raad stelt vast dat niet ter discussie staat dat appellant met zijn moeder in Marokko heeft verbleven tijdens de periode van 15 december 2020 tot 1 juni 2021.
4.2.
Het zorgkantoor heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant het zorgkantoor niet onverwijld uit eigen beweging op de hoogte heeft gesteld van voor de verstrekking van het pgb relevante feiten en omstandigheden. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, het zorgkantoor in ieder geval medio mei 2021 op de hoogte was geraakt van zijn verblijf in Marokko doet daar niet aan af. Ook zijn de bij de verlening opgelegde verplichtingen om het pgb uitsluitend te gebruiken voor het doen van betalingen van zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de Wlz en voor de inkoop van kwalitatief verantwoorde zorg geschonden. Terecht is van belang geacht wat de aard en de omvang van de geïndiceerde zorg was, dat [naam broer] de door hem te verlenen intensieve en persoonlijke zorg niet op afstand kon leveren en dat de moeder en zus van appellant niet de hiervoor gecontracteerde zorgverleners waren. Anders dan appellant heeft betoogd, is [naam broer] ten onrechte onverkort doorbetaald. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het zorgkantoor op grond van artikel 5:20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg bevoegd was de verleningsbeschikking van 1 december 2020 te wijzigen. Wat appellant verder heeft aangevoerd over het nakomen van de verplichtingen hoeft niet te worden besproken.
4.3.
Het betoog dat het zorgkantoor bij de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat appellant door de wijziging van de verlening wordt beperkt in zijn keuzevrijheid tussen zorg in natura en een pgb treft alleen al geen doel, omdat deze keuzevrijheid niet onbegrensd is en de beperking een gevolg is van de manier waarop appellant het pgb heeft aangewend. De Raad ziet verder niet in hoe de door appellant genoemde uithuiszetting van 15 april 2021 kan worden gezien als gevolg van de wijziging van de verlening van het pgb. Het zorgkantoor heeft appellant in mei 2021 laten weten dat het voornemen bestond het pgb stop te zetten en heeft dat voornemen per 1 juni 2021 geeffectueerd. Uit het wijzigingsbesluit en het daarop gevolgde – niet aangevochten – vaststellingsbesluit is geen terugvordering voortgevloeid. Appellant heeft nog steeds recht op zorg, zij het in de vorm van zorg in natura. Dat hij daarvan geen gebruik zou kunnen maken is onvoldoende onderbouwd. De conclusie is dat geen sprake is van voor appellant onevenredige gevolgen van de wijziging van het verleningsbesluit van 1 december 2020.
4.4.
Wat is overwogen in 4.2 en 4.3 brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de wijziging van het verleningsbesluit van 1 december 2020 in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: toepasselijke regelgeving

Artikel 3.3.3 Wet langdurige zorg
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
(…)
Artikel 5.18 Regeling langdurige zorg
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a
.de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
(…)
f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;
g
.de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20 Regeling langdurige zorg
(…)
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
a. met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp;
(…)