ECLI:NL:RBMNE:2024:62

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/3985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor parasols in strijd met Bouwbesluit en goede ruimtelijke ordening

Op 11 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort over de tijdelijke omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee parasols op een terras. De rechtbank heeft eerder op 21 juli 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het college werd opgedragen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft in reactie hierop op 6 september 2023 een aanvullende motivering ingediend, waartegen de eiser schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 november 2023 gesloten zonder nadere zitting.

In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat het college het gebrek heeft hersteld en dat de parasols in overeenstemming zijn met het Bouwbesluit. De rechtbank concludeert dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat met de voorgestelde maatregelen dezelfde mate van veiligheid wordt bereikt als beoogd met artikel 2.55 van het Bouwbesluit. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning heeft gekregen voor het plaatsen van de parasols, ondanks de bezwaren van de eiser over de veiligheid en de hinder voor hulpdiensten.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de tijdelijke omgevingsvergunning voor de parasols blijft bestaan. De rechtbank draagt het college op om het door de eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Maaijen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.(handelsnaam [naam] ) uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

Op 21 juli 2023 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). [1] Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment, het overzicht van de feiten en een beschrijving van de zaak verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 21 juni 2022 te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van 6 september 2023 ingediend. Op 5 oktober 2023 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 7 november 2023 gesloten. [2]

De tussenuitspraak

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [3]

De kern van de tussenuitspraak

2. De vergunninghouder exploiteert een eetcafé in het pand op [adres] in [vestigingsplaats] (het perceel). Het college heeft aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee parasols op het bestaande terras op het perceel voor een periode van maximaal vijf jaar (uiterlijk 27 maart 2027) of zoveel eerder tot het moment dat de nieuwe Terrassennota (of soortgelijk beleid met betrekking tot de terrasinrichting) in werking treedt of zoveel eerder dan dat er wordt begonnen met de herinrichting van [straat 1] . Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregeling om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. [4] In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst of de parasols voldoen aan artikel 2.55 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Volgens dit artikel moet een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg liggen. [5] Een parasol valt daar ook onder. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren of de aangevraagde parasols in strijd zijn met artikel 2.55 van het Bouwbesluit en zo ja, welke gevolgen dat heeft voor de verleende vergunning.

De reacties van partijen na de tussenuitspraak

3. Het college heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. Het college stelt dat de verleende omgevingsvergunning voor de parasols met de aanvullende motivering van 6 september 2023 in stand kan blijven. Er is volgens het college strijd met artikel 2.55 van het Bouwbesluit. Daarbij stelt het college dat het om een klein gedeelte gaat van het uitgeklapte parasoldoek dat buiten de oppervlakte van de terrasgrens valt. Het gaat om een smalle strook van de parasol aan de zijde van [straat 1] die richting [straat 2] breder wordt en bij de hoek van [straat 2] en [straat 1] met 60 cm (diagonaal gemeten) over de terrasgrens uitsteekt (hierna te noemen: het strijdige deel). Volgens het college is echter sprake van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit voor het met artikel 2.55 strijdige deel. Het college heeft in zijn aanvullende motivering uiteengezet waarom daar volgens hem sprake van is.
4. Eiser stelt in zijn schriftelijke reactie van 5 oktober 2023 dat er geen sprake is van een gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit. Volgens eiser kunnen hulpdiensten wel degelijk hinder ondervinden van het strijdige deel van de parasol. Het snel inklappen van de parasols en het snel weghalen van terrasmeubilair blijkt in de praktijk niet het geval. Ook is daar geen sprake van in een noodsituatie waarbij een ambulance moest passeren. Daarnaast stelt eiser dat ter plaatse van [straat 1] een laad- en losstrook geldt en niet van een kernwinkelgebied. Het standpunt van het college dat bevoorrading vooral vóór 11.00 uur plaatsvindt, is volgens eiser gebaseerd op aannames. In de praktijk blijkt dat ook niet het geval. Eiser wijst daarbij op het voorbeeld van de ambulance die zich vast reed op het terras en de busjes om 15.30 uur.

De beoordeling door de rechtbank van de herstelpoging

Strijd met het Bouwbesluit?
5. Het doel van artikel 2.55 van het Bouwbesluit is te voorkomen dat beweegbare onderdelen van bouwwerken, zoals in dit geval de parasols, gevaar opleveren bij vluchten uit het pand, dan wel gevaar voor voorbijgangers en langskomend verkeer. In artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit is echter bepaald dat aan dit voorschrift niet hoeft te worden voldaan als op andere wijze dezelfde mate van veiligheid kan worden bereikt als is beoogd met artikel 2.55 van het Bouwbesluit. In dit geval zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of met de door het college gegeven toelichting een gelijkwaardig niveau aan veiligheid kan worden bereikt, in die zin dat de parasols geen gevaar opleveren voor vluchtende mensen uit het pand en voor langskomend verkeer. Het is aan het college om aannemelijk te maken dat met alternatieve maatregelen een situatie kan worden gecreëerd die daaraan gelijkwaardig is. Vervolgens is het aan het college om te bepalen of de voorgestelde maatregelen voldoen aan het criterium van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit. Daarbij komt het college beoordelingsruimte toe. [6]
6. De door het college toegepaste gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit ziet op de mogelijke hinder van het strijdige deel van de parasol voor enerzijds langskomende hulpdiensten en anderzijds langskomende bestelauto’s of (kleine) vrachtwagens ten behoeve van bevoorrading of vergelijkbare activiteiten als een verhuizing of bezorging van een pakket. Over de mogelijke hinder van het strijdige deel van de uitgeklapte parasols voor de bereikbaarheid van hulpdiensten heeft het college toegelicht dat de parasols in hele korte tijd weer geheel of gedeeltelijk zijn in te klappen. Daarnaast hebben hulpdiensten, die signalen voeren, de mogelijkheid om de verkeersregels niet te volgen [7] en kunnen de hulpdiensten [straat 2] inrijden via [straat 3] . Deze route ligt volgens het college meer voor de hand, omdat de hulpdiensten in de meeste gevallen de binnenstad binnen zullen rijden via de [straat 4] , [straat 5] en [straat 6] . Alleen in geval van een noodsituatie maken hulpdiensten gebruik van [straat 2] en daarvoor geldt ook dat de parasols in korte tijd ingeklapt kunnen worden.
7. Wat betreft de mogelijke hinder van het strijdige deel van de uitgeklapte parasol voor langskomend bevoorradingsverkeer en transport, stelt het college dat [straat 1] in een autoluwe binnenstad ligt zodat er alleen auto’s met een ontheffing langs [straat 1] mogen komen. Verder ligt [straat 1] in een kernwinkelgebied zodat tijdens de venstertijden ook auto’s zonder ontheffing mogen rijden. Daarvoor geldt volgens het college dat in praktijk vrijwel alle winkels en horeca niet vóór 11.00 uur in de binnenstad worden bevoorraad. De meeste bezoekers van de binnenstad en de horeca zijn daarentegen niet vóór 11.00 uur in de binnenstad aanwezig. In de regel is de bevoorrading dus beëindigd als de horecabezoekers arriveren. De meeste kans op een confrontatie tussen een voertuig met het strijdige deel van de parasol doet zich daarom voor op de momenten dat de winkels en de horeca worden bevoorraad. Hierin ziet het college aanleiding om aan de verleende omgevingsvergunning een extra voorschrift te verbinden, namelijk dat de parasol aan de zijde van [straat 2] niet voor 11.00 uur ’s ochtends gebruikt mag worden. Met dit voorschrift wordt volgens het college dezelfde mate van veiligheid bereikt als met artikel 2.55 van het Bouwbesluit wordt beoogd. Daarmee is volgens het college voldaan aan de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college met deze toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat met de door hem voorgestelde maatregelen in dit geval sprake is van dezelfde mate van veiligheid als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit. Daarbij betrekt de rechtbank ook de geringe overschrijding van de oppervlakte van het parasoldoek buiten de terrasgrens. Eiser betwist de toelichting van het college, maar heeft dit niet gemotiveerd onderbouwd. Het enkele incident op 7 juni 2022 waarnaar eiser verwijst en waaruit volgens hem blijkt dat de parasol niet zo snel ingeklapt kon worden, is daarvoor onvoldoende. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de parasols niet snel genoeg kunnen worden ingeklapt in geval van nood. Wat eiser verder onder verwijzing naar de vier incidenten in het beroepschrift van 1 augustus 2023 heeft ingebracht over de door het college gestelde aanrijroute via [straat 3] in plaats van via [straat 1] , ziet de rechtbank geen reden om aan het standpunt van het college te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de parasols in overeenstemming zijn met het Bouwbesluit.
9. In de tussenuitspraak is de rechtbank nog niet toegekomen aan de beoordeling van de gronden van eiser tegen de door het college gemaakte afweging in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank komt nu toe aan de bespreking van die beroepsgronden.
Strijd met de goede ruimtelijke ordening?
10. Eiser vindt dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning geen rekening heeft gehouden met de plaatselijke situatie. Eiser wijst daarbij op de foto’s zoals opgenomen in het beroepschrift waarop te zien is dat de parasols voorbij de betonnen paaltjes en markeringen steken en daarmee dus uitsteken boven de rijbaan. De grootste gemeten afstand tussen de terrasgrens en het uiterste punt van de parasol is volgens eiser 60 cm. Daarbij gaat het ook om de hoek waar voertuigen de bocht naar [straat 2] moeten maken. Eiser heeft het college vóór de vergunningverlening daarop gewezen, maar het college heeft dit verder niet onderzocht. Volgens eiser is de weg op de hoek bij [straat 1] richting [straat 2] het smalst met een breedte van 3.30 m tussen de gevels. Op die hoek ontbreekt een verhoogde trottoirband en/of enige andere fysieke barrière, zodat het weggedeelte waarop geen terrasmeubilair staat volgens eiser voor de gemiddelde weggebruiker zich niet voordoet als trottoir of voetpad. [8] Daarnaast blijkt volgens eiser uit de door hem overgelegde rij-simulatie en de praktijk dat bepaalde voertuigen zoals een ambulance de bocht niet kunnen maken zonder gebruik te maken van het betreffende weggedeelte. Dit maakt volgens eiser dat de verharding buiten het terras moet worden aangemerkt als deel uitmakend van de rijbaan. Daarmee vallen zowel het uitgegeven terras als de vergunde parasols binnen de rijcurve van de ambulance. Verder noemt eiser vier gevallen waarbij de ambulance en een Rapid Responder niet tijdig [straat 2] in konden rijden, omdat [straat 1] was geblokkeerd. Eiser stelt dat door de slechte toegankelijkheid voor hulpdiensten er sprake is van onaanvaardbare hinder.
11. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het college moet toetsen of het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij die beoordeling maakt het college een afweging van de bij de aanvraag betrokken belangen. Die belangenafweging moet de rechtbank terughoudend toetsen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Voorop wordt gesteld dat afwijking van het bestemmingsplan in dit geval aan de orde is, omdat de parasols afbreuk doen aan de kwaliteit van het beschermd stadsgezicht en daarmee in strijd zijn met de op het perceel rustende dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’. In het bestemmingsplan is echter wel al de aanwezigheid van een parasol toegestaan. [9] Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de bestemmingen aangewezen en regels gegeven die hij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achtte. De gemeenteraad heeft toen dus al een ruimtelijke afweging gemaakt over de vraag of de aanwezigheid van een parasol op de locatie past binnen een goede ruimtelijke ordening.
13. Daarbij heeft het college in het bestreden besluit toegelicht dat de omstandigheid dat de parasol aan de zijde van [straat 2] 60 cm groter is dan de ruimte voor het vergunde terras en daarmee boven de rijbaan uitkomt, niet betekent dat deze parasol een onaanvaardbare vorm van hinder veroorzaakt en dat de weg niet toegankelijk is voor hoge voertuigen. Er zijn geen harde voorschriften over een weg en de breedte van de weg. Ter plaatse is geen specifieke rijloper voor het verkeer aanwezig en er zijn betonnen paaltjes en markeringen (zogenoemde punaises) op de weg die feitelijk voorkomen dat verkeer het terras of het plein op rijdt. Verder heeft het college ook in het kader van de goede ruimtelijke ordening toegelicht dat de bereikbaarheid van hulpdiensten in [straat 2] voldoende is gewaarborgd en dat het plaatsen van de parasols daarop niet van invloed is. Daarbij verwijst het college ook in dit kader naar het snel kunnen inklappen van de parasols en de meer gebruikelijke aanrijroute vanuit [straat 3] . Verder ziet het college in de door eiser ingebrachte rijcurve en de plaatselijke situatie geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. Daarbij betrekt het college dat tegenover [straat 2] geen sprake is van een standplaats voor taxi’s die van invloed is op de rijcurve.
14. Gezien de beslissingsruimte die het college hierin heeft, ziet de rechtbank in de andersluidende opvattingen van eiser over wat hier ruimtelijke aanvaardbaar is, geen reden voor het oordeel dat de verkeerssituatie onevenredig door het bouwplan wordt aangetast. Ook met het nadere voorschrift dat de parasol aan de zijde van [straat 2] niet voor 11.00 uur ’s ochtends gebruikt mag worden, wordt beoogd om de ruimtelijke impact van het bouwplan op de locatie te beperken en de verkeersveiligheid aldaar en de toegankelijkheid van [straat 2] voldoende te waarborgen. Dat er enige (verkeers)hinder bestaat, valt niet te voorkomen in het krappe centrum van [vestigingsplaats] .
Overige punten
15. Eiser heeft in zijn schriftelijke reactie tot slot nog gewezen op een verleende toestemming voor opslag van terrasmeubilair onder strikte voorwaarden. Volgens eiser blijkt in de praktijk dat die voorwaarden niet worden nageleefd en dat de gemeente daar niet op handhaaft. Deze punten kunnen in deze beroepszaak echter geen rol spelen. De rechtbank gaat hier daarom verder niet op in. Voor zover eiser vreest dat vergunninghouder zich niet aan de gestelde voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning houdt, staat het hem altijd vrij om bij het college een handhavingsverzoek in te dienen. Het toezicht op de naleving van de voorschriften is een kwestie van handhaving die bij de toetsing van de omgevingsvergunning in deze zaak geen rol speelt.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dit gebrek heeft het college in zijn reactie op de tussenuitspraak hersteld. Dit betekent dat het college met de aanvullende motivering alsnog een voldoende draagkrachtige onderbouwing heeft gegeven aan de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand. Dat betekent dat het college in redelijkheid een tijdelijke omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het plaatsen van twee parasols op het bestaande terras.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704).
4.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
5.Volgens de Nota van Toelichting heeft de hoogtegrens van 4,2 m betrekking op situaties waarin een bouwwerk onmiddellijk grenst aan een weg waar auto’s mogen komen met inbegrip van parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en dergelijke. Zie Staatsblad 2011, 416, pagina 219.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF1421.
7.Op grond van artikel 91 van de RVV.
8.Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2019:628.
9.Op grond van artikel 23.2, onder f, van het bestemmingsplan.